
4321
IN EEN OOGOPSLAG
 17
   In  een  oogopslag   
  Snelheidsregelaar 
 De werking van de snelheidsregelaar wordt  
aangegeven door een pictogram in de 
toerenteller. 
  
44       Hill-holder 
 Deze functie, verbonden met het ESP, 
vergemakkelijkt het wegrijden op een helling 
en wordt onder de volgende voorwaarden 
geactiveerd:  
   -   de auto moet stilstaan, met draaiende  motor, 
  -   de helling moet steiler zijn dan 5%.  
  
38       Luchtvering 
 Hiermee kan de wagenhoogte achter  
gewijzigd worden om het laden en lossen te 
vergemakkelijken.  
 Druk op de schakelaar en laat de schakelaar  
los om de beweging te stoppen. Elke keer 
dat de schakelaar wordt ingedrukt, wordt de 
wagenhoogte achter één stand verhoogd: 
+1 tot +3.  
 Druk op de schakelaar en laat de schakelaar  
los om de beweging te stoppen. Elke keer 
dat de schakelaar wordt ingedrukt, wordt 
de wagenhoogte achter één stand verlaagd: 
-1 tot -3.  
 Het rijden met een te lage of te hoge  
wagenhoogte kan schade aan de onderzijde 
van de auto veroorzaken.    
79     
 Functie uitgeschakeld. 
 Functie geselecteerd. 
 RIJDEN        

29
2
VOORDAT U GAAT RIJDEN
Cockpit
  
Verklikkerlampje      status      signaleert      Wat te doen  
   Veiligheidsgordel  
niet vastgemaakt   brandt en gaat 
vervolgens 
knipperen. 
 dat de bestuurder zijn 
veiligheidsgordel niet heeft 
vastgemaakt. 
 Trek aan de gordel en steek de gesp in de 
gordelsluiting. 
 in combinatie met  
een geluidssignaal; 
blijft vervolgens 
branden.  tijdens het rijden dat de  
veiligheidsgordel van de 
bestuurder niet is vastgemaakt.  Trek aan de gordel om de vergrendeling van de 
gesp te controleren. Zie in de rubriek 5 het gedeel
te 
"Veiligheidsgordels". 
   Stuurbekrachtiging 
 brandt in  
combinatie met een 
geluidssignaal en een 
melding op het display. 
 een storing in het systeem.   De conventionele werking van de stuurinrichting,  
zonder bekrachtiging, blijft behouden. Laat het sys
teem 
controleren door het PEUGEOT-netwerk. 
   Airbag  
vóór/zij-airbag   knippert of blijft 
branden. 
 een defecte airbag.   Laat het systeem controleren door het 
PEUGEOT-netwerk. Zie in de rubriek 5 het gedeelte 
"Airbags". 
   Vering   brandt. 
 een storing in de pneumatische  
niveauregeling.  Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk. 
   ABS   brandt.   een storing in het systeem. 
 De conventionele werking van het remsysteem, zonde
r 
bekrachtiging, blijft behouden. Het is echter raadz aam de auto stil 
te zetten en contact op te nemen met het PEUGEOT-ne twerk. 
   ASR  knippert.   een ingreep van de ASR. 
 Het systeem verdeelt de aandrijfkracht optimaal ove
r de 
wielen en verbetert zo de richtingsstabiliteit van  de auto.  
Zie in de rubriek 5 het gedeelte "Veilig rijden". 
 brandt, in  
combinatie met een 
geluidssignaal en een 
melding op het display. 
 een storing in het systeem.   Raadpleeg het PEUGEOT -netwerk.   

30
   Cockpit   
  
Verklikkerlampje      status      signaleert      Wat te doen  
   ESP   knippert.   de werking van het systeem. 
  
 brandt. 
 een storing in het systeem of in  
het hulpsysteem voor wegrijden 
op een helling.   Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.     
Zie in de rubriek 5 het gedeelte "Veilig rijden". 
   Emissieregeling   brandt.   een storing in het syste
em.  Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door
 het 
PEUGEOT-netwerk. 
   Emissieregeling   brandt.   een storing in het syste em.  Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door
 het 
PEUGEOT-netwerk. 
  
 Uitschakeling  
airbag aan 
passagierszijde   brandt.   dat deze airbag handmatig is 
uitgeschakeld op het moment 
dat een kinderzitje met de rug 
in de rijrichting op deze plaats 
is bevestigd.   Schakel de airbag in of uit via het menu MODE van 
de 
boordcomputer. Zie in de rubriek 4 het gedeelte "Mo de". 
   Elektronische  
startblokkering  brandt.   dat de gebruikte contactsleutel 
niet wordt herkend.   
De motor kan in dat geval niet  
worden gestart.   Gebruik een andere sleutel en laat de defecte sleu
tel 
controleren door het PEUGEOT-netwerk. Zie in de 
rubriek 2 het gedeelte "Toegang tot de auto". 
   Remblokken  
vóór   brandt.   dat de remblokken zijn 
versleten.   Laat de remblokken vervangen door het 
PEUGEOT-netwerk.   

   Starten  en  stoppen   
 HILL HOLDER 
 Deze aan het ESP gekoppelde functie  
vereenvoudigt het wegrijden op een helling 
en wordt geactiveerd onder de volgende 
omstandigheden:  
   -   de auto moet stilstaan met draaiende motor en het rempedaal ingetrapt, 
  -   de helling moet steiler zijn dan 5%,  
  -   bij het omhoog rijden op een helling  moet de versnellingsbak in de  
neutraalstand staan of moet een 
versnelling zijn ingeschakeld, maar niet 
de achteruitversnelling, 
  -   bij het afdalen van een helling moet de  achteruitversnelling zijn ingeschakeld.  
 De Hill Holder of hulp bij het wegrijden 
op een helling is een voorziening om het 
rijcomfort te vergroten en kan niet gebruikt 
worden als elektrisch bediende handrem. 
 Als u het rempedaal en het  
koppelingspedaal hebt ingetrapt, hebt u 
zodra u het rempedaal loslaat ongeveer 
2 seconden de tijd om, zonder dat de auto 
de helling af begint te rollen, gas te geven 
en weg te rijden.  
 Bij het wegrijden wordt de functie  
automatisch gedeactiveerd door de remdruk 
geleidelijk te laten afnemen.  
Gedurende deze fase is het mogelijk dat de  
remmen hoorbaar zijn, het teken dat de auto 
in beweging komt. 
  Storing 
 In het geval van een storing in het  
systeem gaat dit verklikkerlampje 
branden in combinatie met een 
geluidssignaal en een melding 
ter bevestiging op het display. 
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om het 
systeem te laten nakijken.  
 De Hill Holder wordt gedeactiveerd onder de  
volgende omstandigheden:  
   -   als u het koppelingspedaal laat 
opkomen, 
  -   als de handrem wordt aangetrokken, 
  -   als de motor wordt afgezet, 
  -   als de motor afslaat.       

   Starten  en  stoppen   
 HILL HOLDER 
 Deze aan het ESP gekoppelde functie  
vereenvoudigt het wegrijden op een helling 
en wordt geactiveerd onder de volgende 
omstandigheden:  
   -   de auto moet stilstaan met draaiende motor en het rempedaal ingetrapt, 
  -   de helling moet steiler zijn dan 5%,  
  -   bij het omhoog rijden op een helling  moet de versnellingsbak in de  
neutraalstand staan of moet een 
versnelling zijn ingeschakeld, maar niet 
de achteruitversnelling, 
  -   bij het afdalen van een helling moet de  achteruitversnelling zijn ingeschakeld.  
 De Hill Holder of hulp bij het wegrijden 
op een helling is een voorziening om het 
rijcomfort te vergroten en kan niet gebruikt 
worden als elektrisch bediende handrem. 
 Als u het rempedaal en het  
koppelingspedaal hebt ingetrapt, hebt u 
zodra u het rempedaal loslaat ongeveer 
2 seconden de tijd om, zonder dat de auto 
de helling af begint te rollen, gas te geven 
en weg te rijden.  
 Bij het wegrijden wordt de functie  
automatisch gedeactiveerd door de remdruk 
geleidelijk te laten afnemen.  
Gedurende deze fase is het mogelijk dat de  
remmen hoorbaar zijn, het teken dat de auto 
in beweging komt. 
  Storing 
 In het geval van een storing in het  
systeem gaat dit verklikkerlampje 
branden in combinatie met een 
geluidssignaal en een melding 
ter bevestiging op het display. 
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om het 
systeem te laten nakijken.  
 De Hill Holder wordt gedeactiveerd onder de  
volgende omstandigheden:  
   -   als u het koppelingspedaal laat 
opkomen, 
  -   als de handrem wordt aangetrokken, 
  -   als de motor wordt afgezet, 
  -   als de motor afslaat.       

45
3
ERGONOMIE EN COMFORT
Stuurkolomschakelaars
  Selecteren  van  de  functie  -  ON 
 Selecteer  ON  om de 
functie in te schakelen.  
 Dit wordt bevestigd  
door een melding op dit 
display (volgens uitvoering).  
  Instellen  van  een  snelheid 
 Breng uw auto met het gaspedaal op de  
gewenste snelheid (4e of 5e versnelling 
ingeschakeld).  
 Beweeg de hendel ongeveer één seconde  
omhoog (+) om de snelheid op te slaan.  
 Laat het gaspedaal geleidelijk los.  
De snelheid wordt nu door de auto 
gehandhaafd.  
  Uitschakelen  van  de  functie 
 Trap het rem- of koppelingspedaal in  
of draai de knop in de stand   OFF , het 
pictogram verdwijnt.  
 Bij een ingreep van het ESP- of het  
ASR-systeem wordt de snelheidsregelaar 
tijdelijk uitgeschakeld.  
   -   de snelheid in stappen verhogen door  de toets steeds kort in te drukken of de 
snelheid geleidelijk verhogen door de 
schakelaar omhoog te houden (+), 
  Tijdelijke  overschrijding  van  de snelheid 
 Het blijft altijd mogelijk om als de  
snelheidsregelaar is ingeschakeld de 
ingestelde snelheid te overschrijden door 
het gaspedaal in te trappen (bijv. voor het 
inhalen van een auto).   
  -   de snelheid geleidelijk verlagen door de schakelaar omlaag te houden (-).   
  Hervatten  -  RES 
 Verhoog of verlaag de  
wagensnelheid geleidelijk naar 
de eerder ingestelde snelheid 
en druk op   RES  om deze weer aan te 
nemen (nadat bijvoorbeeld het rem- of 
koppelingspedaal is ingetrapt).  
 Het pictogram gaat branden, de  
snelheidsregelaar is weer ingeschakeld.  
  Ingestelde  snelheid  wijzigen  tijdens de  werking  van  de  snelheidsregelaar 
 U kunt:         

 75
4
TECHNOLOGIE AAN BOORD
   Mode   
   
Menu…        
Druk 
op...        
Submenu…       
Druk 
op...        
Selecteer…       
Bevestig 
en stop        
Om...    
  
8    Eenheid 
(Unit) 
   Afstand    Km    De eenheid voor de weergave  
van de afstanden te selecteren. 
 Miles 
   Brandstofverbruik    km/l    De eenheid voor de weergave van  
het brandstofverbruik te selecteren. 
 l/100 km 
  
9   Talen 
        
 Lijst met  
beschikbare 
talen 
   De taal van de weergave te  
kiezen. 
  
10    
Volume 
gesproken
 
berichten (Buzz)          Verhogen   
 Het volume van de gesproken  
berichten of het waarschuwingssignaal 
te verhogen of verlagen. 
 Verlagen 
  
11    Toetsen-
volume 
         Verhogen    Het toetsenvolume te verhogen  
of verlagen. 
 Verlagen 
  
12   Service 
        
 Service (resterende  
afstand in km 
tot verversen) 
  
 Het resterende aantal kilometers/ 
mijlen tot het verversingsinterval 
weer te geven. 
 Olie   Het motorolieniveau weer te geven. 
13    Airbag 
passagier  
(BAG P)  OFF 
 Ja 
De airbag aan passagierszijde 
uit te schakelen.
     Nee 
   ON    Ja    De airbag aan passagierszijde in  
te schakelen. 
 Nee 
  14   Menu 
verlaten       Het menu te verlaten. Druk op de  
pijltoets "omlaag" om terug te 
keren naar het hoofdmenu.  

22
11
CDFFM
C
AMAMASA
AM
FM
MUTE CD
AM
AS
 88
   Autoradio   
  EEN  CD AFSPELEN  -  
 Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1, 2 & 2.5 Aud io 
Layer 3) is een standaard voor het comprimeren van  geluid 
die de mogelijkheid biedt enkele tientallen speelli jsten op één 
CD te plaatsen. 
 MP3 
 Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de  
standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joli et om 
deze te kunnen afspelen.  
 Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het  zijn dat 
deze niet goed wordt afgespeeld.  
 Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één stan daard 
voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogel ijke 
snelheid in (maximaal 4 x) voor een optimale geluid skwaliteit. 
 Voor het branden van een multisessie-CD is het raa dzaam 
de standaard Joliet te gebruiken.  
 De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de e xtensie 
".mp3" en een sampling frequentie van 22,05 kHz of  
44,1 kHz af. Geluidsbestanden met een andere extens ie 
(.wma, .mp4, .m3u...) kunnen niet worden afgespeeld . 
 Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters e n 
verwijder speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om pro blemen met 
het afspelen of de weergave te voorkomen. 
 Gebruik alleen CD's met een ronde  
vorm. Bepaalde beveiligingssystemen 
op de originele CD of zelfgebrande 
CD's kunnen storingen veroorzaken, 
ongeacht de kwaliteit van de CD-brander.  
 Zodra een CD of MP3-CD in de CD-speler wordt gesto ken, 
zal deze de CD automatisch afspelen. 
 Zet, als er al een CD in het apparaat  
zit, de radio aan en druk kort op de 
toets CD.  
 Het laatst beluisterde nummer zal  
worden afgespeeld.  
 Druk op een van de toetsen om een  
nummer van de CD te selecteren.