!!
i
IN EEN OOGOPSLAG
Wegklapbaar dak Tijdens het wassen van uw auto:
- vergrendel de auto,
-
sproei niet in de richting van het
bovenste gedeelte van de ruiten,
- houd bij het wassen van de auto met een hogedrukreiniger
het uiteinde van de lans min-
stens 1 meter bij de ruiten en
de portierrubbers vandaan.
Wacht na het wassen van uw auto
of na een regenbui tot het dak is op-
gedroogd alvorens het te openen.
De bediening van het dak is vol-
ledig voor eigen risico van de be-
stuurder.
Let erop dat er zich, tijdens het
openen of sluiten van het dak,
geen personen in de buurt van
het bedieningsmechanisme bevin-
den; hiermee wordt risico op letsel
voorkomen.
Het is sterk af te raden het dak te
bedienen bij harde wind. Het is raadzaam het dak bij draai-
ende motor te bedienen.
Dit is mogelijk als de wagensnel-
heid lager is dan 10 km/h.
Bij afgezette motor kunt u het dak
maximaal twee keer bedienen, om
te voorkomen dat de accu ontla-
den raakt.
Voorwaarden
Zet het contact aan.
Verzeker u ervan dat:
- de auto zich niet in de eco-mode bevindt (zie het desbetreffende
hoofdstuk),
- de accuspanning voldoende is (het verklikkerlampje op de bedienings-
schakelaar van het dak brandt),
- de zekering van het dak in orde is (zie het desbetreffende hoofdstuk),
- de ruitbediening is gereset (zie het desbetreffende hoofdstuk),
- de buitentemperatuur hoger is dan -15 °C.
Voorzorgsmaatregelen vóór het
bedienen van het dak
Zet de auto stil op een horizontale
ondergrond.
Controleer of er geen voorwerpen
zijn die het bewegen van het dak
kunnen hinderen:
- er mogen geen voorwerpen op de beweegbare hoedenplank 1 of op
het bagageafdekscherm 2 zijn ge-
plaatst,
- eventuele bagage mag het afdek- scherm niet omhoogdrukken.
Zorg ervoor dat het bagageafdek-
scherm 2 goed is vastgemaakt.
Sluit het kofferdeksel op de juiste
manier.
Onderhoud
Open en sluit het dak minstens
één keer per maand volledig om
het systeem in perfecte staat te
houden.
IN EEN OOGOPSLAG
Airconditioning met gescheiden
regeling
Deze functie maakt het mogelijk de air-
conditioning voor de bestuurders- en
passagierszijde afzonderlijk in te stel-
len. Aan de hand van deze instellingen
en de weersomstandigheden wordt de
airconditioning vervolgens automatisch
geregeld.
48
Automatische transmissie
Deze uitvoering combineert de voorde-
len van zowel een volautomatische func-
t i e , m e t t w e e s p e c i fi e k e p r o g r a m m a ' s ,
als een handgeschakelde functie.
104 Audio- en
communicatiesystemen
Deze uitvoeringen kunnen zijn voorzien
van de nieuwste technologie: de MP3-
compatible Peugeot Connect Sound,
Peugeot Connect USB met Bluetooth
handsfree-set, of Peugeot Connect Nav
met kleurendisplay 16x9, JBL audiosy-
steem, extra aansluitingen.
Peugeot Connect Nav
149
Peugeot Connect Sound
179
Peugeot Connect USB
186
Ruitbediening
Aan bestuurderszijdse worden
de ruiten automatisch elektrisch
geopend en gesloten.
69
IN EEN OOGOPSLAG
1. Schakelaar snelheidsregelaar/-
begrenzer.
2. Hendel stuurwielverstelling.
3. Schakelaar verlichting en
richtingaanwijzers.
4. Instrumentenpaneel.
5. Airbag bestuurder.
Claxon.
6. Versnellingshendel.
7. Handrem.
8. Schakelaar wegklapbaar dak.
Schakelaar ruitbediening (4 ruiten tegelijk).
9. Hendel motorkapontgrendeling.
10. Schakelaars buitenspiegels.
Schakelaars ruitbediening.
11. Zekeringkast.
12. Koplampverstelling.
13. Verstelbaar en afsluitbaar
zijventilatierooster.
14. Zijruitontwaseming.
15. Luidspreker (medium/tweeter).
16. Voorruitontwaseming.
IN EEN OOGOPSLAG
1. Contact-/stuurslot.
2. Stuurkolomschakelaar autoradio.
3. Schakelaar ruitenwissers/
ruitensproeiers/boordcomputer.
4. Schakelaar alarmknipperlichten.
5. Multifunctioneel display.
Verklikkerlampjes veiligheidsgordels.
6. Zonnesensor.
7. Airbag passagier.
8. Dashboardkastje/Uitschakeling
airbag aan passagierszijde/
Aansluitingen audio/video.
9. Schakelaar stoelverwarming.
10. 12V-aansluiting.
11. USB-aansluiting.
12. Schakelaar elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP/ASR).
Schakelaar centrale vergrendeling.
Schakelaar alarm.
13. Bedieningspaneel verwarming/
airconditioning.
14. Opbergvak.
15. Audio-en telematicasysteem.
16. Middelste verstelbare en afsluitbare
ventilatieroosters.
i
!
IN EEN OOGOPSLAG
En verder...
5. Toegang tot de achterzitplaat-
sen.
6. Stoelverwarming.
Voorstoel verstellen
Stuurwiel verstellen
1. Verstelling in lengterichting.
2. Hoogteverstelling.
3. Rugleuningverstelling.
4. Hoogteverstelling van de hoofdsteun.
50
1. Ontgrendelen van het stuurwiel met
de hendel.
2. en in hoogte en diepte.
3. Vergrendelen van het stuurwiel met
de hendel.
Uit veiligheidsoverwegingen moe-
ten deze handelingen bij stilstaan-
de auto worden uitgevoerd.
52
!
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
19
Controlelampjes
De controlelampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een sy-
steem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval
van een storing (waarschuwingslampje).
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingsl ampjes enkele se-
conden branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaa n.
Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige controlelampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het multifunctionele display. Controlelampjes kunnen constant
branden of knipperen.
Een aantal controlelampjes heeft
beide mogelijkheden. Of het con-
stant branden of knipperen van
een controlelampje duidt op een
storing, is afhankelijk van de wer-
kingsfase van de auto.
Controlelampjes ingeschakelde functies
De volgende controlelampjes geven aan dat de desbetreffend e functie is inge-
schakeld.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links knippert, met
geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar
omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts knippert, met
geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar
omhoog beweegt.
Dimlicht permanent. De lichtschakelaar staat in
de stand "Dimlicht". Draai de schakelaar in de gewenste stand.
Grootlicht permanent. Als u de lichtschakelaar
naar u toe trekt. Trek aan de lichtschakelaar om terug te
schakelen naar dimlicht.
!
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
22
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een
van de volgende verklikkerlampjes gaat branden,
wijst dit op een storing in het desbetreffende sy-
steem en moet de bestuurder actie ondernemen. Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat
branden de aanvullende informatie, die via een melding op het multifunctio-
nele display wordt weergegeven.
Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
STOP permanent in
combinatie
met een ander
controlelampje en een
geluidssignaal. Dit controlelampje brandt bij
een storing met betrekking
tot het remsysteem
of bij een te hoge
koelvloeistoftemperatuur.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Zet het contact af en neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk.
Service tijdelijk.
Er is een kleine storing
opgetreden waarbij geen
s p e c i fi e k c o n t r o l e l a m p j e
gaat branden. I d e n t i fi c e e r d e s t o r i n g m e t b e h u l p v a n d e m e l d i n g
op het display zoals bijvoorbeeld:
- het motorolieniveau,
- het niveau van de ruitensproeiervloeistof,
- de batterij van de afstandsbediening,
- v e r v u i l i n g v a n h e t r o e t fi l t e r ( d i e s e l ) .
Raadpleeg in andere gevallen het
PEUGEOT-netwerk.
permanent.
Er is een ernstige storing
o p g e t r e d e n w a a r b i j g e e n s p e c i fi e k
controlelampje gaat branden. I d e n t i fi c e e r d e s t o r i n g m e t b e h u l p v a n d e m e l d i n g
op het display en raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Remsysteem permanent.
Het remvloeistofniveau is
te laag. Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van
een
artikelnummer van PEUGEOT.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het
systeem dan controleren bij het PEUGEOT-netwerk.
+
permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje ABS.
Er is een storing in
de elektronische
remdrukregelaar (REF). Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Airbags tijdelijk.
Het lampje brandt
gedurende enkele
seconden en dooft als het
contact wordt aangezet. Het lampje moet doven zodra de motor wordt
gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als dit niet het
geval is.
permanent. Er is een storing in
een van de airbags
of de pyrotechnische
gordelspanners. Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Veiligheidsgordel
niet vastgemaakt of
losgemaakt
permanent, en
knippert vervolgens in combinatie met een in volume toenemend
geluidssignaal. De bestuurder en/of de
voorpassagier heeft zijn
veiligheidsgordel niet
vastgemaakt of losgemaakt. Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de
gesphouder.
Stuurbe-
krachtiging permanent. Er is een storing met
betrekking tot de
stuurbekrachtiging. Rijd voorzichtig en met lage snelheid.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Aanwezigheid
water in
brandstof permanent.
Er bevindt zich water in het
b r a n d s t o f fi l t e r . Risico van beschadiging van het inspuitsysteem bij
dieselmotoren.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
Bochtverlichting knippert. Er is een storing in de
bochtverlichting. Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT netwerk.
Lekke band blijft branden. Eén of meerdere
banden zijn lek of de
bandenspanning is te laag. Stop onmiddellijk maar vermijd abrupte
manoeuvres met het stuur en de remmen.
Repareer of vervang de beschadigde band
en laat de bandenspanning zo snel mogelijk
controleren.