IN EEN OOGOPSLAG
1. Schakelaar snelheidsregelaar/-
begrenzer.
2. Hendel stuurwielverstelling.
3. Schakelaar verlichting en
richtingaanwijzers.
4. Instrumentenpaneel.
5. Airbag bestuurder.
Claxon.
6. Versnellingshendel.
7. Handrem.
8. Schakelaar wegklapbaar dak.
Schakelaar ruitbediening (4 ruiten tegelijk).
9. Hendel motorkapontgrendeling.
10. Schakelaars buitenspiegels.
Schakelaars ruitbediening.
11. Zekeringkast.
12. Koplampverstelling.
13. Verstelbaar en afsluitbaar
zijventilatierooster.
14. Zijruitontwaseming.
15. Luidspreker (medium/tweeter).
16. Voorruitontwaseming.
i
ZICHT
80
STATISCHE BOCHTVERLICHTING
Als het dimlicht of grootlicht is inge-
schakeld, zorgt deze functie ervoor dat
de lichtbundels de richting van de weg
volgen met een extra hoek van onge-
veer 30°.
Deze functie is vooral effectief bij lage
en gemiddelde wagensnelheden (bin-
nen de bebouwde kom, bochtige we-
gen, ...).
met bochtverlichting
zonder bochtverlichting Configuratie
Inschakelen
De functie wordt ingeschakeld als bij een
bepaalde wagensnelheid het stuur met
een bepaalde hoek wordt ingedraaid.
Storing Deze functie kan worden
geactiveerd of gedeacti-
v e e r d v i a h e t c o n fi g u r a t i e -
menu van het multifunctio-
nele display.
De functie is standaard
geactiveerd.
In het geval van een storing knip-
pert dit pictogram op het display
van het instrumentenpaneel in
combinatie met een melding op
het multifunctionele display.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
KOPLAMPEN VERSTELLEN
Stand "0" : basisinstelling.
Verstel de koplampen afhankelijk van
de belading van uw auto om verblin-
ding van medeweggebruikers te voor-
komen.
0. 1 of 2 personen op de voorstoelen.
-. 3 personen.
1. 4 personen.
2. 4 personen + maximaal toegestane
belading.
3. Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Uitschakelen
De functie is uitgeschakeld als het stuur
wordt teruggedraaid naar de rechtuit-
stand.
De functie wordt tevens uitgeschakeld
als de achteruitversnelling wordt inge-
schakeld.
i
i
ZICHT
81
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Met behulp van de ruitenwisserscha-
kelaar kunt u de ruitenwissers vóór in-
schakelen om regen en vuil van de ruit
te wissen.
De ruitenwissers vóór zorgen voor een
optimaal zicht voor de bestuurder, on-
geacht de weersomstandigheden. Handmatig inschakelen
Schakel de ruitenwissers handmatig in
met behulp van de schakelaar
A .
hoge snelheid (hevige neer-
slag),
normale snelheid (matige re-
genval),
interval (wissnelheid aange-
past aan de wagensnelheid),
uit,
één keer wissen (duw de hen-
del omlaag).
Uitvoering met intervalstand
Ruitenwissers vóór
A. selecteer de wissnelheid met de
schakelaar: Ruitensproeiers vóór en
koplampsproeiers
Trek de ruitenwisserschakelaar naar
u toe. De ruitensproeiers treden in
werking, waarna enige tijd de ruiten-
wissers worden ingeschakeld om de
ruit schoon te wissen.
De koplamsproeiers worden alleen ge-
activeerd als de dimlichten branden .
Bij auto's met verlichting overdag
moet de lichtschakelaar in de stand
dimlichten worden gezet om de
koplampsproeiers te activeren.
Bij auto's met automatische air-
conditioning wordt tijdens het be-
dienen van de ruitensproeiers vóór
automatisch de luchttoevoer afge-
sloten om stank in het interieur te
voorkomen.
Het automatisch wissen is op dit
moment niet beschikbaar op de
207CC.
115
BENZINEMOTOREN
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde
onderdelen.
1. Koelvloeistofreservoir.
2. I n t e r i e u r fi l t e r .
3. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.
4. L u c h t fi l t e r .
5. Remvloeistofreservoir.
6. Zekeringkast.
7. Accu.
8. Oliepeilstok.
9. Motorolie (bij) vullen.
116
DIESELMOTOR
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onder-
delen en het ontluchten van het brandstofcircuit.
1. Koelvloeistofreservoir.
2. I n t e r i e u r fi l t e r .
3. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.
4. Handopvoerpomp.
5. Remvloeistofreservoir.
6. Zekeringkast.
7. Accu.
8. Oliepeilstok.
9. Motorolie (bij)vullen.
10. L u c h t fi l t e r .
117
NIVEAUS CONTROLEREN
Controleer de onderstaande niveaus
regelmatig en vul indien nodig bij, tenzij
anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald
niveau het desbetreffende circuit con-
troleren door het PEUGEOT-netwerk.
Let bij werkzaamheden onder de motor-
kap goed op want bepaalde delen van
de motor kunnen zeer heet zijn (kans
op brandwonden). Remvloeistofniveau
Draai om brandwonden te voorkomen
de dop eerst 2 omwentelingen los om
de druk te laten dalen. Verwijder, als de
druk eenmaal gedaald is, de dop en vul
koelvloeistof bij.
Motorolieniveau Een controle van het motoro-
lieniveau is alleen betrouwbaar
als de auto op een vlakke, hori-
zontale ondergrond staat en de
motor minstens 15 minuten niet
heeft gedraaid.
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd via de
motorolieniveaumeter op het instru-
mentenpaneel, of met de oliepeilstok. Het remvloeistofniveau dient
zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevinden.
Controleer indien dit niet het
geval is of de remblokken van uw auto
zijn versleten.
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor
het voorgeschreven verversingsinterval.
Koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofniveau dient
zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevinden,
maar mag beslist niet hoger
zijn.
Als de motor warm is, wordt de tem-
peratuur van de koelvloeistof geregeld
door de koelventilateur. Deze kan ook
bij afgezet contact werken.
Bij uitvoeringen voorzien van een
r o e t fi l t e r k a n d e m o t o r b i j a f g e z e t
c o n t a c t n o g ( g a a n ) w e r k e n , z e l f s b i j
k o u d e m o t o r .
Wacht bovendien alvorens werkzaam-
heden aan het koelsysteem uit te voe-
ren ten minste 1 uur nadat de motor
gedraaid heeft, omdat het koelsysteem
onder druk staat. Niveau ruiten- en
k o p l a m p s p r o e i e r v l o e i s t o f *
Een te laag vloeistofniveau van
de ruiten- en koplampsproeiers
wordt aangegeven door een
geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display.
Vul bij de eerstvolgende gelegenheid
het reservoir bij.
* Volgens land van bestemming.
Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor
het verversingsinterval voor uw auto.
Om een verminderde betrouwbaarheid
van de motor en de emissieregeling te
voorkomen, is het gebruik van additie-
ven in de motorolie niet toegestaan.
Type motorolie
Gebruik de door de fabrikant aanbevo-
len motorolie voor uw auto en motoruit-
voering. Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorge-
schreven remvloeistof die voldoet aan
de DOT4-norm.
Koelvloeistof verversen
De koelvloeistof behoeft niet te worden
ververst.
T y p e k o e l v l o e i s t o f
Gebruik de door de fabrikant voorge-
schreven koelvloeistof.
Type ruiten- en
k o p l a m p s p r o e i e r v l o e i s t o f
Gebruik voor een optimale reiniging en
om te voorkomen dat de vloeistof be-
vriest, geen water voor het bijvullen of
vervangen van deze vloeistof.
i
i
PRAKTISCHE INFORMATIE
127
LAMPEN VERVANGEN
Een defecte lamp kan volgens de on-
derstaande procedure zonder gereed-
schap worden vervangen.
1. Richtingaanwijzers
(PY21W amberkleurig).
2. Parkeerlicht (W5W).
3. Dimlicht (H7-55W).
4. Grootlicht (H1-55W).
5. Bochtverlichting
(H7-55W).
6. Mistlampen (H11-55W). Richtingaanwijzers
Raak de lamp niet met de vin-
gers aan, maar gebruik een
niet-pluizende doek.
Bij het vervangen van halogeenlam-
pen moet de verlichting minstens
enkele minuten uitgeschakeld zijn
(risico van ernstige verbranding).
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Uitvoeringen met conventio nele lampen
De amberkleurige lampen (richting-
aanwijzers) moeten worden ver-
vangen door lampen met dezelfde
kleur en eigenschappen.
Draai de lamphouder een kwart om-
wenteling en verwijder hem.
Trek de lamp uit de lamphouder en
vervang de lamp.
Monteer de lamp in de omgekeerde
volgorde.
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
reinig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
gebruik een spons met zeepwater,
wanneer u met een hogedrukspuit
hardnekkig vuil probeert te verwij-
deren, richt dan nimmer de straal op
de koplampen, de achterlichten en
de randen ervan, om lakbeschadi-
gingen en beschadiging van de af-
dichtrubbers te voorkomen. Uitvoeringen met bochtverlichting
Koplampen