!
RIJDEN
Let tijdens het gebruik van de snel-
heidsregelaar op wanneer u de snel-
heid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet
op gladde wegen of bij zeer druk
verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snel-
heidsregelaar niet voorkomen dat
de ingestelde snelheid wordt over-
schreden.
Om te voorkomen dat de werking
van de pedalen wordt geblok-
keerd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Programmeren
Draai de knop 1 in de stand
"CRUISE" : de snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet in-
geschakeld (OFF).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de in-
gestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch
als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelhei d.
Uitschakelen van de functie
Draai de knop 1 in de stand "0" : de selectie van de snel-
heidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display
wordt weer de kilometerteller weergegeven. Storing
In het geval van een storing in de snel-
heidsregelaar wordt de ingestelde snel-
heid gewist en knipperen de streep-
jes op het display. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk om het systeem te
laten controleren.
Stel de snelheid in door de wa-
gensnelheid op het gewenste ni-
veau te brengen en vervolgens
op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.:
110 km/h).
Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de
toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het display
(OFF).
Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nog-
maals op de toets 4 .
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de
toetsen
2 en 3 :
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
i
i
RIJDEN
111
PARKEERHULP ACHTER MET
GRAFISCHE WEERGAVE EN
GELUIDSSIGNALEN
Dit systeem bestaat uit vier afstands-
sensoren die zijn aangebracht in de
achterbumper.
Het systeem waarschuwt de be-
stuurder voor elk obstakel (persoon,
auto, boom, hek…) dat zich ach-
ter de auto bevindt. Het waarschuwt
u echter niet voor objecten die zich
direct onder de bumper bevinden. Het systeem wordt
ingeschakeld zo-
dra de achteruitversnelling wordt inge-
schakeld.
Dit wordt aangegeven door een geluids-
signaal.
* Volgens uitvoering.
Paaltjes, pionnen bij wegwerk-
zaamheden of gelijksoortige voor-
werpen worden waargenomen bij
aanvang van de aanrijmanoeuvre,
maar niet meer wanneer de auto te
dicht genaderd is. Als de auto minder dan ongeveer
30 centimeter van het obstakel ver-
wijderd is, is het geluidssignaal con-
tinu hoorbaar en verschijnt het symbool
"Gevaar", afhankelijk van het type mul-
tifunctioneel display.
De parkeerhulp is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven en verant-
woordelijk is.
De parkeerhulp wordt
uitgeschakeld
als de achteruit wordt uitgeschakeld.
De afstand tot het obstakel wordt aan-
gegeven door:
- geluidssignalen, die elkaar sneller opvolgen naarmate de auto dichter
bij het obstakel komt,
- e e n g r a fi s c h e w e e r g a v e o p h e t m u l - tifunctionele display * , met blokjes die
steeds dichter bij de auto komen.
ii
i
RIJDEN
112
Uitschakelen/activeren parkeerhulp
achter Storing
Controleer bij slecht weer of in win-
terse omstandigheden of de sen-
soren niet zijn bedekt met modder,
ijs of sneeuw. Bij het inschakelen
van de achteruitversnelling geeft
een geluidssignaal (lange piep-
toon) aan dat de sensoren vuil kun-
nen zijn.
Als de snelheid van de auto lager
is dan 10 km/h, kan de parkeerhulp
geluidssignalen geven als reactie
op bepaalde omgevingsgeluiden
(motoren, vrachtwagens, drilboren,
enz.). Als er een storing optreedt, gaat
bij het inschakelen van de achter-
uitversnelling dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel bran-
den en/of wordt er een bericht op het dis-
play weergegeven, in combinatie met een
geluidssignaal (korte pieptoon).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
De status van de functie wordt opge-
slagen bij het afzetten van het contact.
Raadpleeg voor meer informatie over
de toegang tot het menu van de par-
k e e r h u l p d e r u b r i e k o v e r h e t c o n fi g u r e -
ren van de auto in het gedeelte over het
multifunctionele display van uw auto.
De functie wordt automatisch uit-
geschakeld zodra een aanhanger
w o r d t a a n g e k o p p e l d o f e e n fi e t s e n -
drager wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een door PEUGEOT
a a n b e v o l e n t r e k h a a k o f fi e t s e n d r a -
ger). De parkeerhulp kanworden
geactiveerd of uitgescha-
k e l d v i a h e t c o n fi g u r a t i e -
menu op het multifunctio-
nele display.
117
NIVEAUS CONTROLEREN
Controleer de onderstaande niveaus
regelmatig en vul indien nodig bij, tenzij
anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald
niveau het desbetreffende circuit con-
troleren door het PEUGEOT-netwerk.
Let bij werkzaamheden onder de motor-
kap goed op want bepaalde delen van
de motor kunnen zeer heet zijn (kans
op brandwonden). Remvloeistofniveau
Draai om brandwonden te voorkomen
de dop eerst 2 omwentelingen los om
de druk te laten dalen. Verwijder, als de
druk eenmaal gedaald is, de dop en vul
koelvloeistof bij.
Motorolieniveau Een controle van het motoro-
lieniveau is alleen betrouwbaar
als de auto op een vlakke, hori-
zontale ondergrond staat en de
motor minstens 15 minuten niet
heeft gedraaid.
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd via de
motorolieniveaumeter op het instru-
mentenpaneel, of met de oliepeilstok. Het remvloeistofniveau dient
zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevinden.
Controleer indien dit niet het
geval is of de remblokken van uw auto
zijn versleten.
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor
het voorgeschreven verversingsinterval.
Koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofniveau dient
zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevinden,
maar mag beslist niet hoger
zijn.
Als de motor warm is, wordt de tem-
peratuur van de koelvloeistof geregeld
door de koelventilateur. Deze kan ook
bij afgezet contact werken.
Bij uitvoeringen voorzien van een
r o e t fi l t e r k a n d e m o t o r b i j a f g e z e t
c o n t a c t n o g ( g a a n ) w e r k e n , z e l f s b i j
k o u d e m o t o r .
Wacht bovendien alvorens werkzaam-
heden aan het koelsysteem uit te voe-
ren ten minste 1 uur nadat de motor
gedraaid heeft, omdat het koelsysteem
onder druk staat. Niveau ruiten- en
k o p l a m p s p r o e i e r v l o e i s t o f *
Een te laag vloeistofniveau van
de ruiten- en koplampsproeiers
wordt aangegeven door een
geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display.
Vul bij de eerstvolgende gelegenheid
het reservoir bij.
* Volgens land van bestemming.
Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor
het verversingsinterval voor uw auto.
Om een verminderde betrouwbaarheid
van de motor en de emissieregeling te
voorkomen, is het gebruik van additie-
ven in de motorolie niet toegestaan.
Type motorolie
Gebruik de door de fabrikant aanbevo-
len motorolie voor uw auto en motoruit-
voering. Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorge-
schreven remvloeistof die voldoet aan
de DOT4-norm.
Koelvloeistof verversen
De koelvloeistof behoeft niet te worden
ververst.
T y p e k o e l v l o e i s t o f
Gebruik de door de fabrikant voorge-
schreven koelvloeistof.
Type ruiten- en
k o p l a m p s p r o e i e r v l o e i s t o f
Gebruik voor een optimale reiniging en
om te voorkomen dat de vloeistof be-
vriest, geen water voor het bijvullen of
vervangen van deze vloeistof.
!
i
118
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloei-
stoffen.
De meeste van deze vloeistoffen
zijn bijtend en schadelijk voor de
gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het
water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers bij
het PEUGEOT-netwerk.
Niveau brandstofadditief (diesel
met roetfilter)
Een te laag additiefniveau wordt aange-
geven door het verklikkerlampje service
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het multifunctionele
display.
A f g e w e r k t e p r o d u c t e n
CONTROLES
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de
bladzijden in het onderhoudsboekje, die
betrekking hebben op de motoruitvoering
van uw auto, voor het laten controleren
van bepaalde onderdelen volgens het on-
derhoudsschema van de constructeur.
Laat de controles eventueel uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk. Accu De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of
de accupolen en -klemmen
schoon zijn, vooral bij warm
weer en in de winter.
Raadpleeg voordat u de accukabels
losneemt het hoofdstuk "Praktische in-
formatie" voor meer informatie over de
te nemen voorzorgsmaatregelen.
Luchtfilter en interieurfilter
L a a t d e fi l t e r s p e r i o d i e k v e r -
vangen volgens de in het on-
derhoudsboekje aangegeven
intervallen.
Als de omgeving (veel stof...)
en het gebruik (veel stadsverkeer...)
daartoe aanleiding geeft, moeten de
fi l t e r s t w e e k e e r z o v a a k w o r d e n v e r -
vangen (zie paragraaf "Motoren").
E e n v e r s t o p t i n t e r i e u r fi l t e r k a n d e p r e s -
taties van de airconditioning verstoren
en onaangename geuren veroorzaken. Roetfilter (diesel)
H e t o n d e r h o u d v a n h e t r o e t fi l t e r m o e t
worden uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen te-
v e n s h e t o l i e fi l t e r v e r v a n g e n .
Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het vervangings-
interval.
Als langdurig met zeer lage snel-
heid wordt gereden of de motor
langdurig stationair draait, kan bij
gasgeven soms rook uit de uitlaat
waargenomen worden. Dit heeft
geen invloed op de prestaties en
heeft geen gevolgen voor het mi-
lieu.
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk
uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk.
!
i
118
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloei-
stoffen.
De meeste van deze vloeistoffen
zijn bijtend en schadelijk voor de
gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het
water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers bij
het PEUGEOT-netwerk.
Niveau brandstofadditief (diesel
met roetfilter)
Een te laag additiefniveau wordt aange-
geven door het verklikkerlampje service
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het multifunctionele
display.
A f g e w e r k t e p r o d u c t e n
CONTROLES
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de
bladzijden in het onderhoudsboekje, die
betrekking hebben op de motoruitvoering
van uw auto, voor het laten controleren
van bepaalde onderdelen volgens het on-
derhoudsschema van de constructeur.
Laat de controles eventueel uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk. Accu De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of
de accupolen en -klemmen
schoon zijn, vooral bij warm
weer en in de winter.
Raadpleeg voordat u de accukabels
losneemt het hoofdstuk "Praktische in-
formatie" voor meer informatie over de
te nemen voorzorgsmaatregelen.
Luchtfilter en interieurfilter
L a a t d e fi l t e r s p e r i o d i e k v e r -
vangen volgens de in het on-
derhoudsboekje aangegeven
intervallen.
Als de omgeving (veel stof...)
en het gebruik (veel stadsverkeer...)
daartoe aanleiding geeft, moeten de
fi l t e r s t w e e k e e r z o v a a k w o r d e n v e r -
vangen (zie paragraaf "Motoren").
E e n v e r s t o p t i n t e r i e u r fi l t e r k a n d e p r e s -
taties van de airconditioning verstoren
en onaangename geuren veroorzaken. Roetfilter (diesel)
H e t o n d e r h o u d v a n h e t r o e t fi l t e r m o e t
worden uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen te-
v e n s h e t o l i e fi l t e r v e r v a n g e n .
Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het vervangings-
interval.
Als langdurig met zeer lage snel-
heid wordt gereden of de motor
langdurig stationair draait, kan bij
gasgeven soms rook uit de uitlaat
waargenomen worden. Dit heeft
geen invloed op de prestaties en
heeft geen gevolgen voor het mi-
lieu.
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk
uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk.
PRAKTISCHE INFORMATIE
133
Zekering Ampère Functies
F8 20 A Autoradio/telefoon, multifunctioneel display,
stuurkolomschakelaars, detectie te lage
bandenspanning, servicecentrale
trekhaakaansluiting, alarm (naderhand gemonteerd).
F9 30 A 12 V-aansluiting vóór, plafonnier vóór,
kaartleeslampjes, verlichting zonneklep, verlichting
dashboardkastje.
F10 15 A
Sirene alarm, elektronische eenheid alarm, bochtver lichting.
F11 15 A Diagnoseaansluiting, contactslot met circuit lage
stroomsterkte, elektronische eenheid automatische t
ransmissie.
F12 15 A
Lichtsensor, servicecentrale trekhaakaansluiting, wegklapbaar dak.
F13 5 A Servicecentrale motor, relais ABS,
rempedaalschakelaar met twee functies.
F14 15 A
Instrumentenpaneel, controlepaneel veiligheidsgordel s,
koplampverstelling, airconditioning, autoradio, han dsfree
set, elektronische eenheid parkeerhulp achter.
F15 30 A Vergrendeling en supervergrendeling.
F17 40 A Achterruit- en buitenspiegelverwarming.
SH - Shunt tijdens opslag.
!
i
PRAKTISCHE INFORMATIE
138
Als de accu ontladen is, kan de
motor niet gestart worden (zie de
desbetreffende paragraaf).
Als het wegklapbare dak wordt ge-
opend of gesloten, zal dit worden
voltooid. Het dak kan echter niet
opnieuw worden bediend.
ECO-MODE
De eco-mode bepaalt de maximale ge-
bruiksduur van een aantal functies om
te voorkomen dat de accu ontladen
raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals radio,
ruitenwissers, dimlichten, plafonnier, ...
nog in totaal maximaal 30 minuten ge-
bruiken.
Uitschakelen van de eco-mode
De functies worden automatisch weer
ingeschakeld als de motor gestart
wordt.
Start om de functies direct weer te
kunnen gebruiken de motor en laat
deze gedurende enige tijd draaien.
De beschikbare tijd bedraagt het dub-
bele van de tijd dat de motor heeft ge-
draaid. Deze tijd zal echter altijd tussen
de 5 en 30 minuten bedragen.
Inschakelen van de eco-mode
Na deze 30 minuten geeft een melding
op het multifunctionele display aan dat
de eco-mode is ingeschakeld en de ac-
tieve functies worden in de ruststand
gezet.
RUITENWISSERBLAD
VERVANGEN
De ruitenwisserbladen kunnen zonder
gereedschap worden vervangen.
Demonteren van een wisserblad
vóór
Til de desbetreffende ruitenwisser-
arm op.
Maak het wisserblad los en verwij-
der het.
Monteren van een wisserblad
vóór
Controleer bij de ruitenwissers de
lengte van het wisserblad, omdat
het kortste blad aan de passagiers-
zijde van de auto gemonteerd moet
worden.
Breng het nieuwe wisserblad aan en
klik het vast.
Zet de ruitenwisserarm voorzichtig
terug.
SPAARFASE
De spaarfase stuurt de elektrische func-
ties van de auto aan om het ontladen
van de accu te voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband
met de laadtoestand van de accu en-
kele functies (airconditioning, achter-
ruitverwarming, ...) tijdelijk worden uit-
geschakeld.
Deze functies worden automatisch in-
geschakeld zodra de laadtoestand van
de accu dit toelaat.