134
DIESELMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
❒trek de handrem aan;
❒zet de versnellingspook in de vrijstand;
❒draai de contactsleutel in stand MAR: op het instru-
mentenpaneel gaan de controlelampjes
Yen m
branden;
❒wacht tot de lampjes Yen mgedoofd zijn. Hoe
warmer de motor, hoe sneller het lampje dooft;
❒trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gas-
pedaal in te trappen;
❒draai de contactsleutel in stand AVV direct nadat het
lampje
mgedoofd is. Als u te lang wacht, zijn de voor-
gloeibougies weer afgekoeld.
Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
BELANGRIJK Bij een koude motor mag het gaspedaal
niet worden ingetrapt als u de contactsleutel in stand
AVV draait.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de
sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw
start.
Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje
Yblijft
branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draai-
en en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog
steeds blijft branden, probeer het dan met de andere ge-
leverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat, wendt
u dan tot het Fiat Servicenetwerk.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Als het lampje mgedurende 60 seconden
gaat knipperen na het starten of tijdens een
langdurige startpoging, dan duidt dat op
een storing in het voorgloeisysteem. Als de motor
aanslaat, kunt u de auto op de gewone manier ge-
bruiken, maar wendt u zo snel mogelijk tot het Fiat
Servicenetwerk.
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN
Ga als volgt te werk:
❒rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toeren-
tallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in;
❒verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties.
Wij raden u aan te wachten tot de wijzernaald van de
koelvloeistoftemperatuurmeter begint te bewegen.
NOODSTART
Als het lampje Yop het instrumentenpaneel constant blijft
branden, kan een noodstart worden uitgevoerd met de code die
op de CODE-card staat vermeld (zie het hoofdstuk „Noodge-
vallen”).
133-142 DOBLO LUM 2e NL 26-05-2010 9:51 Pagina 134
135
HANDREM
De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen.
Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel om-
hoog trekken zodat de auto blokkeert.
MOTOR UITZETTEN
Draai bij stationair draaiende motor de contactsleutel in
stand STOP.
BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit
even „op adem” te laten komen. Zet de motor niet on-
middellijk uit, maar laat hem even stationair draaien. Hier-
door kan de temperatuur in de motorruimte dalen.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan
te duwen, te slepen of van een helling af
te laten rijden. Op die wijze kan er onver-
brande brandstof in de katalysator terechtkomen,
waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.
De auto moet geblokkeerd zijn als de
handrem enkele tanden is aangetrokken.
Als dit niet het geval is, laat dan het Fiat Service-
netwerk de handrem afstellen.
ATTENTIE!
Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel in
stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het
waarschuwingslampje
xbranden.
Handrem uitschakelen:
❒trek de hendel iets omhoog en druk op de ontgren-
delknop A-fig. 126;
❒houd knop A ingedrukt en laat de hendel zakken. Het
lampje
xop het instrumentenpaneel dooft.
Om onverwachtse bewegingen van de auto te voorko-
men, moet bij het bedienen van de handrem het rempe-
daal worden ingetrapt.
133-142 DOBLO LUM 2e NL 26-05-2010 9:51 Pagina 135
138
2. Vermijd overbodige handelingenzoals gasgeven als
u stilstaat voor een stoplicht of voordat u de motor af-
zet. Deze laatste handeling heeft evenals het over-
schakelen met tussengas, geen enkel nut. Het kost
brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uit-
laatgassen.
3.Keuze van de versnellingen: schakel zo snel mo-
gelijk naar de hoogste versnelling (afhankelijk van de
draai-eigenschappen van de motor en de verkeerssi-
tuatie), waarbij doortrekken naar hoge toerentallen
in de lagere versnellingen moet worden vermeden. Het
gebruik van lage versnellingen met hoge toerentallen
voor een „sportieve” acceleratie verhoogt het verbruik
en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen, en vergroot
de motorslijtage.
4.Snelheid van de auto: het brandstofverbruik neemt
aanzienlijk toe bij een hogere snelheid. Rijd daarom
zoveel mogelijk met een aangepaste en gelijkmatige
snelheid, vermijd overbodig remmen en optrekken.
Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schade-
lijke uitlaatgassen. Een gepaste en veilige afstand tot
een voorligger is een basisvoorwaarde voor gelijkma-
tig rijden.
5.Acceleratie: met vol gas optrekken kost veel brand-
stof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaat-
gassen. Het is beter geleidelijk op te trekken en het
toerental waarbij het maximum koppel wordt geleverd,
niet te overschrijden. 5 Verwijder de imperiaal of skidragerals u deze niet
meer gebruikt. Deze accessoires verminderen de aero-
dynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik
toeneemt.
6. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwer-
pen bij voorkeur een aanhanger.
7. Gebruik bij voorkeur de functies van het ventilatiesys-
teem: rijden met geopende ruiten heeft een negatief ef-
fect op de aerodynamica van de auto.
8. Gebruik elektrische accessoires uitsluitend als u ze no-
dig hebt. De achterruitverwarming, de verstralers, de
ruitenwissers en de aanjager van het ventilatie-/ver-
warmingssysteem vragen veel stroom, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in stads-
verkeer).
9. De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waar-
door het brandstofverbruik sterk toeneemt (tot ge-
middeld +30%): gebruik wanneer de buitentempera-
tuur het toelaat, bij voorkeur de functies van het
ventilatiesysteem.
Rijstijl
1. Het verdient aanbeveling na het starten van de mo-
tordirect en rustig weg te rijden, waarbij hoge toe-
rentallen van de motor moeten worden vermeden. Laat
de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met
stationair toerental en ook niet met een verhoogd toe-
rental: onder deze omstandigheden warmt de motor
veel langzamer op, terwijl het verbruik, de uitlaatgas-
emissie en de slijtage van de mechanische delen toe-
nemen.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
133-142 DOBLO LUM 2e NL 26-05-2010 9:51 Pagina 138
145
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STA R TEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
TE HOGE
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR
(rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het lamp-
je doven.
Het lampje gaat branden als de motor te warm is.
Als het lampje gaat branden, moeten de volgende maat-
regelen worden genomen:
❒bij normale rij-omstandigheden: stop de auto, zet de
motor uit en controleer of het niveau van de koel-
vloeistof in het reservoir niet onder het MIN-merk-
teken staat. Als dat wel het geval is, wacht dan enkele
minuten zodat de motor kan afkoelen, open vervol-
gens langzaam en voorzichtig de dop, vul koelvloei-
stof bij en controleer of de koelvloeistof tussen het
MIN- en MAX-merkteken op het reservoir staat. Con-
troleer ook of er geen vloeistof weglekt. Als bij het
starten van de motor het lampje opnieuw gaat bran-
den, wendt u dan tot het Fiat Servicenetwerk.
❒als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordt
gebruikt (bijvoorbeeld het trekken van een aanhanger
bergopwaarts of met volbeladen auto): verlaag de snel-
heid en breng, als het lampje blijft branden, de auto tot
stilstand. Wacht 2 tot 3 minuten met draaiende motor
en geef iets gas voor een snellere circulatie van de koel-
vloeistof. Zet vervolgens de motor uit. Controleer het
vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven.
ç
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is het
raadzaam de motor enkele minuten te laten draaien met
iets ingetrapt gaspedaal voordat u de motor uitzet.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE
OPGELADEN (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Het moet doven nadat de mo-
tor is aangeslagen (als de motor stationair draait, kan het
voorkomen dat het lampje iets later dooft).
Als het lampje blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot
het Fiat Servicenetwerk.
w
143-154 DOBLO LUM 2e NL 26-05-2010 9:52 Pagina 145
152
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STA R TEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
STORING BUITENVERLICHTING
(geel)
Het lampje gaat branden (bepaalde uitvoeringen)
als er een storing is in een van de volgende systemen:
– buitenverlichting
– dagverlichting
– remlichten
– mistachterlichten
– richtingaanwijzers
– kentekenplaatverlichting.
De storing kan betreffen: doorbranden van een of meer
lampen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een
onderbreking in de elektrische verbinding.
Op enkele uitvoeringen gaat het lampje èbranden.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding
op het display.
W
ALGEMENE STORINGSMELDING
(geel)
Het lampje gaat bij de volgende omstandigheden
branden.
Storing motoroliedruksensor
Het lampje gaat branden bij een storing in de motorolie-
druksensor.
Wendt u zo snel mogelijk tot het Fiat Servicenetwerk om
de storing te laten verhelpen.
Storing buitenverlichting
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Zie hetgeen beschreven is voor lampje
6.
Brandstofnoodschakelaar geactiveerd
Het lampje gaat branden als de brandstofnoodschakelaar
is ingeschakeld.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding
op het display.
Storing parkeersensoren
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Zie hetgeen beschreven is voor lampje t.
Storing Start&Stop-systeem
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje gaat branden als er een storing is in het
Start&Stop-systeem.
è
STORING IN ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING – FIAT CODE
(geel)
Een brandend lampje
Y(op enkele uitvoeringen verschijnt
ook de bijbehorende melding op het display) geeft een sto-
ring aan in het Fiat Code-systeem of, indien aanwezig, in
het diefstalalarm; wendt u in dat geval zo snel mogelijk
tot het Fiat Servicenetwerk.
Y
143-154 DOBLO LUM 2e NL 26-05-2010 9:52 Pagina 152
153
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STA R TEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
VERSLETEN REMBLOKKEN
(geel)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat bran-
den als de remblokken voor versleten zijn; laat de-
ze in dat geval zo snel mogelijk vervangen.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
d
STORING PARKEERSENSOREN
(geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje gaat branden als er een storing is in
de parkeersensoren.
Op enkele uitvoeringen gaat het lampje èbranden.
Wendt u in dat geval tot het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
t
STORING START&STOP-systeem
(geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje gaat branden als er een storing is in het
Start&Stop-systeem. Op enkele uitvoeringen gaat het
lampje èbranden.
Wendt u in dat geval tot het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt een bijbehorende mel-
ding op het display.
j
BUITENVERLICHTING (groen)
FOLLOW ME HOME (groen)
Buitenverlichting
Het lampje gaat branden als de buitenverlichting wordt in-
geschakeld.
Follow me home
Het lampje gaat branden als dit systeem wordt gebruikt
(zie „Follow me home” in het hoofdstuk „Dashboard en
bediening”).
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
3
MISTLAMPEN VOOR (groen)
Het lampje gaat branden als de mistlampen voor
worden ingeschakeld.
5
MISTACHTERLICHTEN (geel)
Het lampje gaat branden als de mistachterlich-
ten worden ingeschakeld.
4
CRUISE-CONTROL
(SNELHEIDSREGELAAR) (groen)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat bran-
den en op het display verschijnt een melding als de draai-
knop van de cruise-control in stand ON wordt gezet.
Ü
143-154 DOBLO LUM 2e NL 26-05-2010 9:52 Pagina 153
183
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STA R TEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BEVEILIGD SYSTEEM ZEKERING AMPÈRE FIGUUR
Regeleenheid Body Computer BCM F01 60 175
Ruitbediening achter aan bestuurderszijde met handgeschakelde
versnellingsbak (uitvoeringen Doblò/Doblò Combi) F02 20 175
Start-/contactslot F03 20 175
Regeleenheid remsysteem BSM (elektropomp) F04 40 175
Extra verwarming PTC 2 (dieseluitvoeringen) F05 50 175
Elektroventilateur motorkoelsysteem (lage snelheid) F06 30 175
Elektroventilateur motorkoelsysteem (hoge snelheid, 187/300/350 W) F07 40 175
Elektroventilateur motorkoelsysteem (hoge snelheid, 500 W) F07 60 175
Aanjager F08 40 175
Relais achterklepontgrendeling (Cargo-uitvoering) F09 10 175
Eentonige claxon F10 10 175
Secundaire verbruikers motormanagementsysteem F11 10 175
Grootlicht F14 15 175
Extra verwarming PTC 1 (dieseluitvoeringen) F15 30 175
Regeleenheid motormanagement ECM, startrelais 1
met Start&Stop-systeem F16 7,5 175
155-190 DOBLO LUM 2e NL 26-05-2010 10:07 Pagina 183
185
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STA R TEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BEVEILIGD SYSTEEM ZEKERING AMPÈRE FIGUUR
Stekkerdoos interieur, stekkerdoos achter F85 30 175
Aansteker, stoelverwarming F86 30 175
Accuconditiesensor IBS voor Start&Stop-systeem F87 5 175
Verwarming buitenspiegels F88 7,5 175
155-190 DOBLO LUM 2e NL 26-05-2010 10:07 Pagina 185