129
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDENHANDMATIG
UITSCHAKELEN
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
FRONTAIRBAG
PASSAGIERSZIJDE, KNIE
PASSAGIERSZIJDE
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
EN DE ZIJ-AIRBAG AAN DE
PASSAGIERSZIJDE
Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de
passagiersstoel vóór te vervoeren, moeten de
frontairbag en de knie-airbag (voor uitvoerin-
gen/markten, waar voorzien) aan passagiers-
zijde en de zijairbags worden uitgeschakeld. De airbags worden uitgeschakeld als de elek-
tronische sleutel uit het startsysteem is verwij-
derd, via de sleutelschakelaar (voor uitvoerin-
gen/markten, waar voorzien) op het rechter-
uiteinde van het dashboard Afb. 13. De scha-
kelaar kan alleen worden bereikt als het por-
tier is geopend. Als het portier is geopend, kan
de metalen baard van de sleutel in beide stan-
den uit de sleutelschakelaar worden gehaald of
erin worden gestoken.
WAARSCHUWINGBedien de schakelaar
alleen als de motor is uitgezet en de contact-
sleutel is uitgenomen.
De sleutelschakelaar kan in twee standen wor-
den gezet:
❒frontairbag, knie-airbag (voor uitvoerin-
gen/markten, waar voorzien) en zijair-
bags passagierszijde ingeschakeld (stand
ON
P): het lampje Fop het paneel
van het plafondlampje is uit; het is abso-
luut verboden kinderen op de voorstoel
te vervoeren;
❒frontairbag, knie-airbag (voor uitvoerin-
gen/markten, waar voorzien) en zijair-
bags passagierszijde ingeschakeld (stand
OFF
F): het lampje Fop het paneel
van het plafondlampje brandt; kinderen
kunnen op de voorstoel worden vervoerd
als zij beschermd worden met een daar-
voor bestemd systeem.
A0G0062mAfb. 13
Het lampje Fop het paneel van het pla-
fondlampje blijft constant branden, totdat de
airbags aan passagierszijde weer worden in-
geschakeld.
130
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
ZIJ-AIRBAGS
(sidebag)
De auto is uitgerust met zij-airbags voor (sidebags
voor) aan bestuurders- en aan passagierszijde
voor bescherming van borst-bekken.
De zij-airbags beschermen de inzittenden bij
middelzware en zware zijdelingse aanrijdingen,
door het opblazen van een luchtkussen tussen
de inzittende en de interieurdelen aan de zij-
kant van de auto.
Als de zij-airbags niet worden geactiveerd bij
andere soorten botsingen (frontaal, van achter,
over de kop slaan enz.), betekent dit niet dat
het systeem niet goed functioneert.
Bij een zijdelingse aanrijding zorgt de centrale
regeleenheid ervoor, indien nodig, dat het kus-
sen opblaast. Het kussen blaast onmiddellijk op,
waardoor het lichaam van de inzittenden wordt
opgevangen en de kans op letsel wordt beperkt.
Direct daarna loopt het kussen weer leeg.
De zij-airbags vervangen de veiligheidsgordels
niet, maar zijn een aanvulling op de gordels;
draag dus altijd gordels. Dit is bovendien wet-
telijk verplicht in Europa en in veel landen bui-
ten Europa.
ZIJ-AIRBAGS VOOR
BESCHERMING BORST-
BEKKEN (SIDEBAGS)
Deze bestaan uit twee snel opblaasbare type
kussens in de rugleuning van de voorstoelen
Afb. 14 ; deze kussens beschermen de borst
en het bekken van de inzittenden bij een flank-
botsing met een bepaalde omvang.
WAARSCHUWINGAls de airbag in werking
treedt, ontsnapt een beetje rook. Deze rook is
niet schadelijk en duidt niet op brand; boven-
dien kan het oppervlak van het opgeblazen kus-
sen en het interieur van de auto bedekt zijn met
een laagje poeder: dit poeder kan de huid en
de ogen irriteren. Als u hiermee in aanraking
bent gekomen, moet u zich met neutrale zeep
en water wassen.
De geldigheidsduur van de pyrotechnische lading
en die van het spiraalmechanisme zijn vermeld
op het betreffende plaatje op het bestuurder-
sportier. Wend u zich voor het verstrijken van de-
ze termijnen het systeem tot het Alfa Romeo Ser-
vicenetwerk voor de vervanging.
A0G0093mAfb. 14
131
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHUWINGNa een ongeval waar-
bij een of meerdere veiligheidssystemen zijn
geactiveerd, dient u contact op te nemen met
het Alfa Romeo Servicenetwerk om de geacti-
veerde systemen te laten vervangen en de wer-
king van het systeem te laten controleren.
Alle controlewerkzaamheden, reparaties en de
vervanging van de airbag moeten door het Alfa
Romeo Servicenetwerk worden uitgevoerd.
Aan het einde van de lange levensduur van uw
auto, moet u contact opnemen met het Alfa Ro-
meo Servicenetwerk om het systeem buiten
werking te laten stellen. Bovendien moet bij
verkoop van de auto de nieuwe eigenaar op de
hoogte gesteld worden van het gebruik en de
instructies, en moet hij het instructieboekje ont-
vangen.
Steek nooit het hoofd, de
armen of de ellebogen uit
het raam.
OPGELET
ALGEMENE OPMERKINGEN
Als u de sleutel in het start-
systeem wordt geplaatst en
het lampje
¬gaat niet branden of
blijft branden tijdens het rijden (in
combinatie met een op het display
weergegeven bericht), is er mogelijk
een storing in de veiligheidssyste-
men; in dat geval kunnen de airbags
of gordelspanners niet bij een onge-
val worden geactiveerd of, in een
zeer beperkt aantal gevallen, niet op
de juiste manier worden geactiveerd.
Voordat u verder rijdt, dient u con-
tact op te nemen met het Alfa Ro-
meo Servicenetwerk om het systeem
direct te laten controleren.
OPGELET
Bedek de rugleuning van de
zitplaatsen niet met hoezen
of kleden die niet zijn voorbereid op
het gebruik met Side-bags.
OPGELETWAARSCHUWINGHet in werking treden
van de gordelspanners, de frontairbags en de
zij-airbags voor wordt door de elektronische re-
geleenheid bepaald, afhankelijk van het type
ongeval. Als een van deze onderdelen niet in
werking treedt, dan duidt dat niet op een sto-
ring in het systeem.
Reis niet met voorwerpen
op schoot of voor de borst
en houd vooral geen pijp, potlood
enz. in de mond. Bij een ongeval
waarbij de airbag in werking treedt,
kan dit ernstig letsel veroorzaken.
OPGELET
Rijd altijd met beide handen
op de stuurwielrand, zodat
bij het in werking treden van de air-
bag, het systeem niet wordt gehin-
derd door obstakels. Rijd niet met
voorover gebogen lichaam, maar ga
goed rechtop zitten en steun tegen
de rugleuning.
OPGELET
Laat bij diefstal of een po-
ging tot diefstal, bij bescha-
diging of als de auto bij een overs-
troming onder water is geweest, het
airbagsysteem door het Alfa Romeo
Servicenetwerk controleren.
OPGELET
Als de sleutel in het start-
systeem is geplaatst, kan,
ook bij uitgezette motor, de airbag
inschakelen als de auto stilstaat en
de auto wordt aangereden door een
andere auto die met voldoende snel-
heid rijdt. Daarom mogen, ook als
de auto stilstaat, absoluut geen kin-
deren op de passagiersstoel voor
worden geplaatst. Als de sleutel niet
in het startsysteem is geplaatst,
wordt bij een ongeval geen enkel
beveiligingssysteem (airbag of gor-
delspanners) geactiveerd; als een
systeem niet in werking treedt, be-
tekent dit niet dat het systeem niet
goed werkt.
OPGELET
132
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
De stoelen mogen niet met
water worden afgenomen
of met stoom worden gereinigd
(met de hand of in een automatisch
wasapparaat).
OPGELET
Als de sleutel in het start-
systeem is geplaatst, gaat
het lampje
F(als de sleutelschake-
laar voor de airbags aan en passa-
gierszijde in de stand ON staat) ge-
durende enige seconden branden en
vervolgens knipperen om aan te ge-
ven dat de frontairbag, de knie-air-
bag aan de passagierszijde en de zij-
airbags aan de passagierszijde bij een
ongeval worden geactiveerd. Hierna
moet het lampje doven.
OPGELET
De frontairbag treedt in
werking bij een zwaardere
botsing dan de gordelspanners. Bij
aanrijdingen die tussen die twee
drempelwaarden in liggen, treden
alleen de gordelspanners in werking.
OPGELET
De airbag is geen vervan-
ging voor de veiligheidsgor-
dels, maar een aanvulling. Omdat de
frontairbags niet worden geactiveerd
bij frontale botsingen bij lage snel-
heid, bij zijdelingse aanrijdingen en
als de auto van achter wordt aan-
gereden of over de kop slaat, wor-
den in deze gevallen de inzittenden
uitsluitend door de veiligheidsgordels
beschermd. De gordels moeten dus
altijd gedragen worden.
OPGELET
147
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
L L
A A
M M
P P
J J
E E
S S
E E
N N
B B
E E
R R
I I
C C
H H
T T
E E
N N
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU/
AANGETROKKEN HANDREM ............................................. 149
VERSLETEN REMBLOKKEN............................................... 149
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDELS ........................... 150
STORING AIRBAGSYSTEEM.............................................. 151
FRONTAIRBAGS PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD ............. 151
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ............................ 152
TE HOGE MOTOROLIETEMPERATUUR ................................. 152
TE LAGE MOTOROLIEDRUK ONVOLDOENDE
MOTOROLIE-/OLIEKWALITEIT........................................... 153
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN .................................... 154
GEOPENDE MOTORKAP................................................... 154
GEOPENDE BAGAGERUIMTE............................................. 154
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN..................... 154
STORING INSPUITING/STORING EOBD .............................. 154
STORING BEVEILIGINGSSYSTEEM/
UITSCHAKELING STUURSLOT ........................................... 155
STORING ALARM/INBRAAKPOGING/
ELEKTRONISCHE SLEUTEL NIET HERKEND........................... 156
KANS OP GLADHEID........................................................ 156
VOORGLOEIEN/STORING VOORGLOEISYSTEEM .................. 157
WATER IN BRANDSTOFFILTER .......................................... 157
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR GEACTIVEERD .................... 158
STORING ABS ............................................................... 158
STORING EBD ............................................................... 158VDC-SYSTEEM............................................................... 159
STORING HILL HOLDER................................................... 159
ASR (ANTIDOORSLIPREGELING) ........................................ 159
DEFECTE BUITENVERLICHTING ......................................... 160
STORING REMLICHTEN.................................................... 160
MISTACHTERLICHTEN...................................................... 160
MISTLAMPEN VOOR....................................................... 160
BUITENVERLICHTING/FOLLOW ME HOME ......................... 160
DIMLICHT..................................................................... 160
GROOTLICHT................................................................. 161
RICHTINGAANWIJZER LINKS ............................................ 161
RICHTINGAANWIJZER RECHTS .......................................... 161
STORING SCHEMERSENSOR............................................ 161
STORING REGENSENSOR................................................ 161
STORING PARKEERSENSOREN.......................................... 161
BRANDSTOFRESERVE – BEPERKTE ACTIERADIUS................. 161
CRUISE CONTROL .......................................................... 161
VERSTOPT ROETFILTER ................................................... 162
STORING ANTIBEKLEMMINGSFUNCTIE RUITEN .................... 162
STORING KAP/TIJDELIJKE STORING KAP ........................... 163
TE LAAG RUITENSPROEIERVLOEISTOFNIVEAU ...................... 163
SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN.................................. 163
STORING IN TPMS-SYSTEEM ........................................... 163
CONTROLE BANDENSPANNING ......................................... 163
ONVOLDOENDE BANDENSPANNING .................................. 164
BANDENSPANNING NIET AANGEPAST AAN SNELHEID ........... 164
STORING AIRBAG
(rood)
Als u de sleutel in het contactslot
steekt, gaat het lampje branden. Na enkele se-
conden moet het lampje doven.
Het continu branden van het lampje in combi-
natie een bericht op het display, geeft een sto-
ring in het airbagsysteem aan.
151
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
¬
Als u de sleutel in het start-
systeem plaatst en het
lampje
¬gaat niet branden of blijft
branden tijdens het rijden (in com-
binatie met een bericht op het dis-
play), is er mogelijk een storing in
het airbag- of gordelspannersys-
teem; in dat geval kunnen de air-
bags of gordelspanners bij een on-
geval niet worden geactiveerd of, in
een zeer beperkt aantal gevallen,
niet op de juiste wijze worden ge-
activeerd. Voordat u verder rijdt,
dient u contact op te nemen met het
Alfa Romeo Servicenetwerk om het
systeem direct te laten controleren.
OPGELET
Als het lampje ¬defect is,
gaat het lampje voor de uit-
geschakelde frontairbag aan passa-
gierszijde
Flanger dan de normale
4 seconden knipperen. Daarnaast
worden de airbags aan passagiers-
zijde (frontairbag en zij-airbag –
indien aanwezig) automatisch uit-
geschakeld. In dit geval kan het
lampje
¬geen storingen in de air-
bag-/gordelspannersystemen aan-
geven. Wend u zich onmiddellijk tot
het Alfa Romeo Servicenetwerk om
het systeem te laten controleren.
OPGELETFRONTAIRBAGS
PASSAGIERSZIJDE
UITGESCHAKELD
(geel)
Het lampje (op het paneel van het plafond-
lampje vóór) gaat branden als de frontairbags
aan de passagierszijde, de knie-airbag aan de
passagierszijde (waar voorzien) en de zijair-
bags aan de passagierszijde met behulp van de
sleutelschakelaar zijn uitgeschakeld (voor uit-
voeringen/markten, waar voorzien).
Als u bij ingeschakelde airbags aan passa-
gierszijde de sleutel in het startsysteem plaatst,
gaat het lampje ongeveer 4 seconden branden
en vervolgens 4 seconden knipperen. Hierna
moet het lampje doven.
F
152
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
TE HOGE
TEMPERATUUR
MOTORKOEL-
VLOEISTOF (rood)
Als u de sleutel in het startsysteem plaatst, gaat
het lampje (in de koelvloeistoftemperatuurmeter)
branden. Na enkele seconden moet het lampje
doven. Het lampje gaat branden (in combinatie
met de weergave van een bericht op het display)
als de motor te warm wordt. Als het lampje gaat
branden, moeten de volgende maatregelen wor-
den genomen:
u
Een defect lampje F
wordt aangegeven door het
branden van het lampje
¬. Daar-
naast kunnen de airbags aan pas-
sagierszijde (frontairbag en zij-air-
bag) automatisch worden uitge-
schakeld. Voordat u verder rijdt,
dient u contact op te nemen met het
Alfa Romeo Servicenetwerk om het
systeem direct te laten controleren.
OPGELET
Draai bij een zeer warme
motor de dop van het ex-
pansiereservoir nooit los: gevaar
voor verbranding.
OPGELET
TE HOGE
MOTOROLIE-
TEMPERATUUR
Als u de sleutel in het startsysteem plaatst,
gaat het lampje (in de motorolietemperatuur-
meter) branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven.
Als tijdens de rit het waarschuwingslampje gaat
branden (in combinatie met de weergave van
een bericht op het display), is motorolietempe-
ratuur te hoog; zet in dat geval de motor uit
en wend u tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
`
Als het lampje `tijdens het
rijden gaat knipperen, moet u
zich tot het Alfa Romeo Ser-
vicenetwerk wenden.
–Bij normale rij-omstandigheden: breng
de auto tot stilstand, schakel de motor uit en
controleer of het koelvloeistofniveau niet onder
hetMIN-merkteken staat. Als dit wel het ge-
val is, wacht dan enkele minuten zodat de mo-
tor kan afkoelen, open vervolgens langzaam
en voorzichtig de dop, vul koelvloeistof bij en
controleer of de koelvloeistof tussen het MIN-
enMAX-merkteken staat. Controleer ook of
er geen vloeistof weglekt. Als bij het starten
van de motor het lampje opnieuw gaat bran-
den, wend u zich dan tot het Alfa Romeo Ser-
vicenetwerk.
–Als de auto onder zware bedrijf-
somstandigheden wordt gebruikt(bij-
voorbeeld het bergopwaarts trekken van een
aanhanger of bij volbeladen auto): verlaag de
snelheid en breng, als het lampje blijft branden,
de auto tot stilstand. Stop 2 of 3 minuten met
draaiende motor en geef iets gas voor een snel-
lere circulatie van de koelvloeistof. Zet vervol-
gens de motor uit.
WAARSCHUWINGLaat na een zware rit
de motor draaien en accelereer iets geduren-
de enige minuten voordat de motor wordt uit-
geschakeld.
198
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE FIGUUR
Aansteker op middenconsole F44 10 48
Radionavigatiesysteem F49 7,5 48
Regeleenheid regensensor F49 7,5 48
Knooppunt stuur F49 7,5 48
Dashboard bedieningsknoppen F49 7,5 48
Knooppunt parkeersensoren F49 7,5 48
Verlichting bedieningen tunnelconsole F49 7,5 48
Verlichting bedieningen stoelen F49 7,5 48
Service op voorruit F49 7,5 48
Inbouwvoorbereiding mobiele telefoon F49 7,5 48
Knop START/STOP F49 7,5 48
Airbagsysteem F50 7,5 48
Regeleenheid bandenspanningscontrole F51 7,5 48
Inbouwvoorbereiding autoradio F51 7,5 48
Regeleenheid instrumentenpaneel F53 10 48
Versterker autoradio met DSP F54 30 54