52
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
CRUISE-CONTROL
(snelheidsregelaar)
(voor versies/markten
waar voorzien)
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waar-
door de auto (bij een snelheid boven 30
km/h) op lange, rechte en droge trajec-
ten en bij weinig verandering in de rij-om-
standigheden (bijv. snelwegen), met een
constante en vooraf ingestelde snelheid
blijft rijden zonder het gaspedaal te hoe-
ven bedienen. Het gebruik van dit systeem
biedt geen voordelen in druk verkeer. Ge-
bruik dit systeem niet in de stad.SYSTEEM INSCHAKELEN
Draai de draaiknop A-fig. 39in stand
ON.
Het systeem kan niet worden ingescha-
keld in de 1
eversnelling of de achteruit.
Het is raadzaam het systeem in te scha-
kelen bij een versnelling die gelijk of hoger
is dan de 4
e.
Op afdalingen kan bij ingeschakelde crui-
se-control de snelheid iets oplopen ten
opzichte van de opgeslagen snelheid.
Het systeem is ingeschakeld als het lamp-
je
Übrandt en op het instrumentenpaneel
het betreffende bericht verschijnt (voor
versies/markten waar voorzien).SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❒zet de draaiknop A-fig. 39in stand
ONen trap het gaspedaal in totdat de
auto met de gewenste snelheid rijdt;
❒plaats de hendel ten minste 1 seconde
omhoog (+) en laat vervolgens de hen-
del los: de snelheid van de auto is op-
geslagen en het gaspedaal kan worden
losgelaten.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan
de snelheid simpel verhoogd worden door
het intrappen van het gaspedaal: als u daar-
na het gaspedaal loslaat, wordt terugge-
keerd naar de opgeslagen snelheid.
fig. 39F0M0064m
53
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
OPGESLAGEN SNELHEID
OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door bij-
voorbeeld het intrappen van het rem- of
koppelingspedaal, kan de opgeslagen snel-
heid op de volgende manier worden op-
geroepen:
❒geef geleidelijk gas, totdat de snelheid
ongeveer gelijk is aan de opgeslagen
snelheid;
❒schakel de versnelling in die ingescha-
keld was op het moment van het op-
slaan van de snelheid;
❒druk op de knop RES B-fig. 39.
OPGESLAGEN SNELHEID
VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
❒trap het gaspedaal in en sla vervolgens
de nieuwe snelheid op;
of
❒plaats de hendel omhoog (+).
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt de snelheid iets verhoogd (onge-
veer 1 km/h). Als de hendel omhoog
wordt gehouden, verandert de snelheid
traploos. OPGESLAGEN SNELHEID
VERLAGEN
Dit kan op twee manieren:
❒schakel het systeem uit en sla vervol-
gens de nieuwe snelheid op;
of
❒plaats de hendel omlaag (–) totdat de
nieuwe snelheid is bereikt die automa-
tisch wordt opgeslagen.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt de snelheid iets verlaagd (ongeveer
1 km/h). Als de hendel omlaag wordt ge-
houden, verandert de snelheid traploos.
SYSTEEM UITSCHAKELEN
Het systeem kan als volgt door de be-
stuurder worden uitgeschakeld:
❒draai de draaiknop Ain stand OFF;
❒zet de motor uit;
❒trap het rempedaal in;
❒trap het koppelingspedaal in;
❒trap het gaspedaal in; in dit geval wordt
het systeem niet werkelijk uitgescha-
keld, maar heeft het acceleratie-ver-
zoek voorrang op het systeem; de crui-
se-control blijft ingeschakeld en het sys-
teem stelt, na de acceleratie, de hier-
voor opgeslagen snelheid weer in, zon-
der dat de knop RES B-fig. 39hoeft
te worden bediend.
Het systeem schakelt in de volgende ge-
vallen automatisch uit:
❒als het ABSof ESPin werking treedt;
❒als de snelheid van de auto onder de
vastgestelde limiet komt;
❒als er een storing in het systeem is.
Als de cruise-control tijdens
het rijden is ingeschakeld, zet
dan nooit de versnellingspook in de
vrijstand.
ATTENTIE
Bij een storing of een afwij-
kende werking van de cruise-
control, moet de draaiknop A in stand
OFF worden gezet. Laat het systeem
door het Abarth Servicenetwerk con-
troleren.
ATTENTIE
54
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
PLAFONDVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR
MET SPOTJES
Met de schakelaar A-fig. 40kunnen de
plafondlampjes worden in- en uitgescha-
keld.
Met de schakelaar A-fig. 40in het midden,
worden de lampjes Cen Din-/uitgescha-
keld bij het openen/sluiten van de voor-
portieren.
Met de schakelaar A-fig. 40naar links ge-
drukt, blijven de lampjes Cen Daltijd uit-
geschakeld.
Met de schakelaar A-fig. 40naar rechts ge-
drukt, blijven de lampjes Cen Daltijd in-
geschakeld.
Het inschakelen/doven van de verlichting
gaat geleidelijk.
Met de schakelaar B-fig. 40bedient u de
spotjes; bij uitgeschakelde plafondverlichting
wordt met de schakelaar:
❒in linker stand, het spotje Cingescha-
keld;
❒in rechter stand, het spotje Dinge-
schakeld.BELANGRIJK Controleer voordat u de
auto verlaat of beide schakelaars in de
middelste stand staan. Op deze manier
zullen de lampjes van de plafondverlichting
doven bij het sluiten van de portieren, en
voorkomt u dat de accu ontlaadt.
Als de schakelaar in de rechter stand is
blijven staan, schakelt de verlichting 15 mi-
nuten na het uitzetten van de motor au-
tomatisch uit.
Brandduurregeling van de
plafondverlichting
Om het in- en uitstappen vooral in het don-
ker te vergemakkelijken, zijn er 2 brand-
duurregelingen (bepaalde uitvoeringen).
fig. 40F0M0065m
BRANDDUURREGELING BIJ HET INSTAPPEN
De verlichting gaat op de volgende manier
branden:
❒ongeveer 10 seconden tijdens het ont-
grendelen van de voorportieren;
❒ongeveer 3 minuten bij het openen van
een portier;
❒ongeveer 10 seconden bij het vergren-
delen van de portieren.
De werking van de brandduurregeling
wordt onderbroken als de contactsleutel
in stand MARwordt gedraaid.
B
RANDDUURREGELING BIJ HET UITSTAPPEN
Als de contactsleutel uit het start-/con-
tactslot wordt verwijderd, gaan de pla-
fondlampjes op de volgende manier bran-
den:
❒ongeveer 10 seconden binnen 2 minu-
ten na het uitzetten van de motor;
❒ongeveer 3 minuten bij het openen van
een portier;
❒ongeveer 10 seconden bij het sluiten
van een portier.
De brandduurregeling schakelt automa-
tisch uit als de portieren worden ver-
grendeld.
55
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BEDIENINGSKNOPPEN
WAARSCHUWINGSKNIPPERLI
CHTEN fig. 43
Deze worden ingeschakeld als op knop A
wordt gedrukt, ongeacht de stand van de
contactsleutel.
Als het systeem is ingeschakeld, branden
de lampjes
Îen ¥op het instrumen-
tenpaneel.
Druk voor uitschakeling nogmaals op de
knop.
Het gebruik van de waarschuwingsknip-
perlichten is afhankelijk van de wetgeving
van het land waarin u zich bevindt. Houdt
u aan de voorschriften.fig. 41F0M0068m
fig. 42F0M0176m
BAGAGERUIMTEVERLICHTING
fig. 41
De verlichting (indien aanwezig) schakelt
automatisch in of uit als u de achterklep
opent of sluit.
INSTAPVERLICHTING fig. 42
De verlichting Ain de portieren gaat bran-
den als het portier wordt geopend, on-
geacht de stand van de contactsleutel. MISTLAMPEN fig. 44
Druk bij ingeschakelde buitenverlichting
op knop
5.
Op het instrumentenpaneel gaat het con-
trolelampje
5branden.
Druk voor uitschakeling nogmaals op de
knop.
Het gebruik van de mistlampen is afhanke-
lijk van de wetgeving van het land waarin u
zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
fig. 43F0M073Ab
fig. 44F0M0070m
56
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
MISTACHTERLICHT fig. 45
Druk op knop 4. Het mistachterlicht werkt
alleen als het dimlicht of de buitenverlichting
en mistlampen voor (voor versies/markten
waar voorzien) zijn ingeschakeld.
Op het instrumentenpaneel gaat het con-
trolelampje 4branden.
Druk voor uitschakeling nogmaals op de
knop of schakel het dimlicht en/of de mist-
lampen voor (voor versies/markten waar
voorzien) uit.
Het gebruik van het mistachterlicht is afhan-
kelijk van de wetgeving van het land waarin
u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
PARKEERVERLICHTING
Draai met de sleutel in stand STOPof
met uitgenomen sleutel, de draaiknop van
de linker hendel eerst in stand Oen ver-
volgens in stand
6of 2.
Op het instrumentenpaneel gaat het con-
trolelampje
3branden.
fig. 45F0M0071m
SPORT-BOOST-FUNCTIE
fig. 46
Druk op de knop Avoor inschakeling van
de “SPORT BOOST”-functie (zie de pa-
ragraaf “SPORT-BOOST-FUNCTIE” in dit
hoofdstuk). Als de functie is ingeschakeld,
dan wordt op het instrumentenpaneel het
lampje “SPORT” verlicht. Druk nogmaals
op de knop om deze functie uit te scha-
kelen.
fig. 47F0M0038mfig. 46F0M074Ab
ACHTERRUITVERWARMING
fig. 47
Druk op de knop Avoor inschakeling. Bij
ingeschakelde achterruitverwarming zorgt
een tijdschakeling ervoor dat de verwar-
ming na ongeveer 20 minuten uitschakelt.
57
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Portierontgrendeling bij een
ongeval
Bij een ongeval waarbij de brandstof-
noodschakeling in werking treedt, worden
de portieren automatisch ontgrendeld zo-
dat het interieur van de auto van buiten-
af bereikt kan worden. Gelijktijdig gaat ook
de plafondverlichting branden. U kunt de
portieren echter altijd van binnenuit ope-
nen met behulp van de daarvoor bestem-
de bedieningshendels.
Als u na het ongeval geen brandstoflek-
kage vindt en de auto kan nog verder rij-
den, herstel dan de werking van de brand-
stofnoodschakeling, volgens de hierna be-
schreven procedure. PORTIERVERGRENDELING
fig. 48
U kunt de centrale portiervergrendeling
inschakelen door de knop Aop de mid-
denconsole in te drukken, onafhankelijk
van de stand van de contactsleutel.BRANDSTOFNOODSCHA-
KELAAR
Deze schakelt in bij een ongeval waardoor:
❒de toevoer van brandstof wordt ge-
stopt en de motor afslaat;
❒de portieren automatisch ontgrendelen;
❒de interieurverlichting wordt ingescha-
keld.
Als de brandstofnoodschakeling geacti-
veerd is, verschijnt op het display het be-
richt “Brandstoftoevoer afgesloten, zie in-
structieboekje”.
Controleer de auto zorgvuldig op brand-
stoflekkage, bijvoorbeeld in de motor-
ruimte, onder de auto of in de nabijheid
van de brandstoftank.
Draai na een ongeval de contactsleutel in
stand STOPom te voorkomen dat de ac-
cu ontlaadt.
fig. 48F0M076Ab
Als u na een ongeval een
brandstoflucht ruikt of merkt
dat het brandstofsysteem lekt, scha-
kel dan het systeem niet opnieuw in,
zodat brand wordt voorkomen.
ATTENTIE
58
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 51F0M0077m
fig. 50F0M012Ab
fig. 52F0M0078m
INTERIEURUITRUSTING
DASHBOARDKASTJE
fig. 50-51
Trek aan de handgreep A-fig. 50om het
dashboardkastje te openen.
In het dashboardkastje bevindt zich een
documentenvak A-fig. 51.
OPBERGVAKKEN
Het opbergvak A-fig. 52bevindt zich in
het dashboard, links van het stuurwiel. Om de juiste werking van de auto te her-
stellen, moeten de volgende handelingen
worden uitgevoerd:❒draai de contactsleutel in stand MAR;
❒schakel de rechter richtingaanwijzer in;
❒schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
❒schakel de linker richtingaanwijzer in;
❒schakel de linker richtingaanwijzer uit;
❒schakel de rechter richtingaanwijzer in;
❒schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
❒schakel de linker richtingaanwijzer in;
❒schakel de linker richtingaanwijzer uit;
❒draai de contactsleutel in stand STOP.
59
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
ARMSTEUN VOOR MET
OPBERGVAK (voor versies/
markten waar voorzien)
Tussen de voorstoelen is bij enkele uit-
voeringen een armsteun geplaatst A-
fig. 55.
Om de armsteun te gebruiken, moet u de
steun omlaag duwen zoals afgebeeld in
fig. 55. Als u de knop A-fig. 56indrukt, kunt u
het bovenste gedeelte van de armsteun
omhoogklappen en het vak Bgebruiken.
Met de hendel Ckunt u de armsteun in
een lagere stand zetten dan de normale
gebruiksstand.
fig. 53F0M0080mfig. 55F0M013Abfig. 56F0M014Ab
fig. 54F0M0081m
HANDSCHOENENVAK
Het vak A-fig. 53bevindt zich in de tun-
nelconsole voor de handrem.
PORTIERVAKKEN fig. 54
In ieder portier bevindt zich een op-
berg/documentenvak.