108
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
VEILIGHEID
Rijd altijd met beide handen
op de stuurwielrand, zodat bij
het in werking treden van de airbag,
het systeem niet wordt gehinderd door
obstakels. Rijd niet met voorover ge-
bogen lichaam maar ga goed rechtop
zitten en steun tegen de rugleuning.
ATTENTIE
Bedenk dat als de contact-
sleutel in stand MAR staat,
ook bij uitgezette motor de airbags ge-
activeerd kunnen worden als de auto
wordt aangereden door een andere
auto. Daarom mogen, ook als de au-
to stilstaat, absoluut geen kinderen op
de passagiersstoel voor worden ge-
plaatst. Als de contactsleutel echter in
stand STOP staat, wordt bij een on-
geval geen enkel beveiligingssysteem
(airbag of gordelspanners) geactiveerd;
als een systeem niet in werking treedt,
betekent dit niet dat het systeem niet
goed werkt.
ATTENTIE
De stoelen mogen niet met water
worden afgenomen of met stoom
worden gereinigd (met de hand of in
een automatisch wasapparaat).
De frontairbag treedt in wer-
king als de botsing zwaarder
is dan een botsing waarbij alleen de
gordelspanners worden geactiveerd.
Bij aanrijdingen die tussen die twee
drempelwaarden in liggen, treden al-
leen de gordelspanners in werking.
ATTENTIE
Haak geen harde voorwer-
pen aan de kledinghaakjes
en aan de steunhandgrepen.
ATTENTIE
De airbag is geen vervanging
voor de veiligheidsgordels,
maar een aanvulling. Omdat de fron-
tairbags niet worden geactiveerd bij
frontale botsingen bij lage snelheid,
bij zijdelingse aanrijdingen en als de
auto van achter wordt aangereden of
over de kop slaat, worden in deze ge-
vallen de inzittenden uitsluitend door
de veiligheidsgordels beschermd. De
gordels moeten dus altijd gedragen
worden.
ATTENTIE
Als u de contactsleutel in
stand MAR draait, gaat het
lampje “(met ingeschakelde fron-
tairbag aan passagierszijde) enige se-
conden branden en vervolgens enige
seconden knipperen, om aan te geven
dat de airbag aan passagierszijde bij
een ongeval wordt geactiveerd. Hier-
na moet het lampje doven.
ATTENTIE
Laat bij diefstal of een poging
tot diefstal, bij beschadiging
of als de auto bij een overstroming on-
der water is geweest, het airbagsys-
teem door het Abarth Servicenetwerk
controleren.
ATTENTIE
De stoelen mogen niet met
water worden afgenomen of
met stoom worden gereinigd (met de
hand of in een automatisch wasap-
paraat).
ATTENTIE
109
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
STARTEN
EN RIJDEN
MOTOR STARTEN ............................................................. 110
PARKEREN ............................................................................ 112
GEBRUIK VAN DE HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK ........................................................... 113
BRANDSTOFBESPARING ................................................. 114
TREKKEN VAN AANHANGERS ...................................... 116
SNEEUWKETTINGEN ....................................................... 119
AUTO LANGERE TIJD STALLEN ................................... 120
S S
T T
A A
R R
T T
E E
N N
E E
N N
R R
I I
J J
D D
E E
N N
110
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
STARTEN
EN RIJDEN
MOTOR STARTEN
De auto is uitgerust met een elektronische
startblokkering: zie bij startproblemen de
paragraaf “CODE-systeem” in het hoofd-
stuk “Dashboard en bediening”.
Direct na het starten van de motor, voor-
al als de auto langere tijd niet is gebruikt,
kan de motor iets meer geluid produce-
ren. Dit geluid, dat niet schadelijk is voor
de werking van de motor, wordt veroor-
zaakt door de hydraulische klepstoters:
het distributiesysteem van de auto dat bij-
draagt aan een vermindering van de on-
derhoudswerkzaamheden.
Het verdient aanbeveling om
gedurende de eerste kilome-
ters niet de maximale presta-
ties van uw auto te eisen (bijv.
snel accelereren, langdurig rijden met
hoge toerentallen, krachtig remmen
enz.).
Laat de contactsleutel niet in
het contactslot zitten als de
motor stilstaat, zodat de accu
niet onnodig wordt ontladen.
Het is zeer gevaarlijk om de
motor in afgesloten ruimten te
laten draaien. De motor verbruikt zuur-
stof en produceert kooldioxide, kool-
monoxide en andere giftige stoffen.
ATTENTIE
Houd er rekening mee dat
de rem- en de stuurbekrach-
tiging niet werken, als de motor stil-
staat, waardoor meer kracht nodig is
voor de bediening van het rempedaal
en het stuur.
ATTENTIE
Ga als volgt te werk:
❒trek de handrem aan;
❒zet de versnellingspook in de vrijstand;
❒trap het koppelingspedaal geheel in,
zonder het gaspedaal in te trappen;
❒draai de contactsleutel in stand AVV
en laat de sleutel los zodra de motor
is aangeslagen.
Als de motor bij de eerste poging niet
aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in
stand STOPvoordat u opnieuw start.
Als met de contactsleutel in stand MAR
het controlelampje
Ysamen met het
waarschuwingslampje Ublijft branden, ra-
den wij u aan de sleutel in stand STOPte
draaien en vervolgens weer in stand
MAR; als het lampje nog steeds blijft bran-
den, probeer het dan met de andere ge-
leverde sleutels.
BELANGRIJK Als het lampje
Yop het
instrumentenpaneel constant blijft bran-
den, wendt u dan onmiddellijk tot het
Abarth Servicenetwerk.
BELANGRIJK Laat de start-/contactsleu-
tel niet in stand MARstaan als de motor
is uitgezet.
111
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
STARTEN
EN RIJDEN
MOTOR UITZETTEN
Draai de contactsleutel in stand STOP
terwijl de motor stationair draait.
BELANGRIJK Het is beter om de motor
na een zware rit even “op adem” te laten
komen. Zet de motor niet onmiddellijk uit,
maar laat hem even stationair draaien.
Hierdoor kan de temperatuur in de mo-
torruimte dalen.
Gasgeven voordat u de motor
uitzet heeft geen enkel nut,
verspilt brandstof en is, voor-
al voor motoren met turbo-
compressor, schadelijk.MOTOR OPWARMEN NA HET
STARTEN
Ga als volgt te werk:
❒rijd rustig weg, laat de motor niet met
hoge toerentallen draaien en trap het
gaspedaal niet bruusk in;
❒verlang de eerste kilometers geen maxi-
male prestaties. Wij raden u aan te
wachten tot de wijzernaald van de koel-
vloeistoftemperatuurmeter begint te
bewegen.
Houd er rekening mee dat de
rem- en de stuurbekrachtiging
niet werken zolang de motor
niet is aangeslagen, waardoor
meer kracht nodig is voor de bediening
van het rempedaal en het stuur.
Probeer auto’s nooit te star-
ten door ze aan te duwen, te
slepen of van een helling af te
laten rijden. Op die wijze kan
er onverbrande brandstof in de kataly-
sator komen, waardoor deze onher-
stelbaar wordt beschadigd.
112
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
STARTEN
EN RIJDENHANDREM fig. 1
De handrem bevindt zich tussen de voor-
stoelen.
Om de handrem in te schakelen, moet u
de hendel omhoog trekken zodat de au-
to blokkeert. Op een vlakke ondergrond
hoort de auto geblokkeerd te zijn als de
handrem vier of vijf tanden is aangetrok-
ken. Op sterke hellingen en bij een bela-
den auto moet de handrem negen of tien
tanden worden aangetrokken.
BELANGRIJK Als dit niet het geval is, laat
dan het Abarth Servicenetwerk de hand-
rem afstellen.
Als de handrem is aangetrokken en de
contactsleutel in stand MARstaat, gaat op
het instrumentenpaneel het waarschu-
wingslampje
xbranden.
PARKEREN
Ga als volgt te werk:
❒zet de motor uit en trek de handrem
aan;
❒schakel een versnelling in (de 1e als de
weg omhoog loopt, de achteruit als de
weg omlaag loopt) en zet de voorwie-
len iets uitgestuurd.
Als de auto op een steile helling staat, blok-
keer de wielen dan met stenen of wiggen.
Laat de contactsleutel nooit in het con-
tactslot zitten omdat hierdoor de accu ont-
laadt. Neem bovendien de sleutel altijd uit
het contactslot als u de auto verlaat.
Laat kinderen nooit alleen
achter in de auto. Neem de
sleutel altijd uit het contactslot als u de
auto verlaat en neem de sleutel mee.
ATTENTIE
fig. 1
A
F0M034Ab
Handrem uitschakelen:
❒trek de hendel iets omhoog en druk op
de ontgrendelknop A;
❒houd de knop Aingedrukt en laat de
hendel zakken. Het lampje xop het
instrumentenpaneel dooft.
Om onverwachte bewegingen van de au-
to te voorkomen, moet bij het bedienen
van de handrem het rempedaal worden in-
getrapt.
113
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
STARTEN
EN RIJDEN
GEBRUIK VAN DE
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen, moet
u het koppelingspedaal geheel intrappen en
vervolgens de versnellingspook in de ge-
wenste stand plaatsen (het schakelsche-
ma staat op de knop van de pook fig. 2).
Voor het inschakelen van de 6
eversnelling
moet de pook naar rechts worden ge-
drukt om te voorkomen dat per ongeluk
de 4
eversnelling wordt ingeschakeld. Dit
geldt ook voor het schakelen van de 6e
naar de 5eversnelling.
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij
een stilstaande auto worden ingeschakeld.
Wacht bij een draaiende motor en een ge-
heel ingetrapt koppelingspedaal minstens
2 seconden, voordat u de achteruit in-
schakelt. Hiermee wordt voorkomen dat
de tandwielen beschadigen.
fig. 2F0M035Ab
Om op de juiste wijze te
schakelen, moet u het kop-
pelingspedaal geheel intrappen.
Daarom mag er niets onder het pe-
daal liggen dat dit kan verhinderen:
let erop dat eventuele vloermatten
niet zijn dubbelgevouwen en zo de
slag van de pedalen beperken.
ATTENTIE
Laat uw hand tijdens het rij-
den niet op de pookknop rus-
ten omdat door de uitgeoe-
fende druk, ook als deze licht
is, de interne onderdelen van de ver-
snellingsbak na verloop van tijd kunnen
slijten.
Ga als volgt te werk om de achteruit R
vanuit de vrijstand in te schakelen: trek de
schuifring Aonder de knop omhoog en
verplaats de pook naar links en vervolgens
naar voren fig. 2.
114
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
STARTEN
EN RIJDEN
BRANDSTOFBESPARING
Hierna volgen enkele nuttige tips, waar-
door het brandstofverbruik zo laag mo-
gelijk blijft en de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt
wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de
auto door de controles en registraties die
in het “Geprogrammeerd Onderhouds-
schema” staan vermeld, te laten uitvoeren.Banden
Controleer regelmatig, ten minste een
keer per maand, de spanning van de ban-
den: als de spanning te laag is, wordt de
weerstand groter en neemt het verbruik
toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een overbeladen bagage-
ruimte. Het gewicht van de auto (vooral
in stadsverkeer) en de wieluitlijning heb-
ben grote invloed op het brandstofver-
bruik en de stabiliteit.
Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of skidrager als u
deze niet gebruikt. Ze verminderen de
aerodynamica van de auto, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt. Gebruik
voor het vervoer van volumineuze voor-
werpen bij voorkeur een aanhanger.Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische installaties alleen
als u ze nodig hebt. De achterruitverwar-
ming, de verstralers, de ruitenwissers en
de aanjager van het ventilatie-/verwar-
mingssysteem vragen veel stroom, waar-
door het brandstofverbruik toeneemt (tot
aan 25% in stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel
energie, waardoor het brandstofverbruik
sterk toeneemt (tot gemiddeld 20%): ge-
bruik wanneer de buitentemperatuur het
toelaat, bij voorkeur de functies van het
ventilatiesysteem.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aero-
dynamische accessoires kan de aerodyna-
mica negatief beïnvloeden, waardoor het
brandstofverbruik zal toenemen.
115
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
STARTEN
EN RIJDEN
RIJSTIJL
Starten
Laat de motor als de auto stilstaat, niet
warmdraaien met stationair toerental en
ook niet met een hoog toerental: onder
deze omstandigheden warmt de motor
veel langzamer op, terwijl het verbruik en
de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen.
Het is beter om rustig weg te rijden en
geen hoge toerentallen te gebruiken: op
deze manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat
voor een stoplicht of voordat u de mo-
tor afzet. Deze handeling heeft evenals het
overschakelen met tussengas, geen enkel
nut. Het kost brandstof en verhoogt de
uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud starten
bereikt de motor niet de optimale bedrijf-
stemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen
het brandstofverbruik toe (van 15 tot aan
30% in stadsverkeer), maar ook de uitstoot
van uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie
van het wegdek
Op een drukke weg, bijvoorbeeld bij file-
rijden, waarbij overwegend lage versnel-
lingen worden gebruikt, of in de stad waar
zich veel verkeerslichten bevinden, zal het
brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn.
Bochtige trajecten, bergwegen en een
slecht wegdek verhogen eveneens het
brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorweg-
overgangen), is het raadzaam de motor uit
te zetten. Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg het
toelaten de hoogste versnelling. Het in-
schakelen van een lage versnelling voor
een snelle acceleratie verhoogt het brand-
stofverbruik.
Bij het oneigenlijke gebruik van een hoge
versnelling neemt het verbruik en de
schadelijke uitlaatgasemissie toe. Boven-
dien slijt de motor hierdoor sneller.
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk
toe bij een hogere snelheid. Rijd daarom
zoveel mogelijk met een gelijkmatige snel-
heid, vermijd overbodig remmen en op-
trekken. Dit kost brandstof en verhoogt
de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Acceleratie
Met vol gas optrekken kost veel brandstof
en verhoogt de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen: het is beter geleidelijk op te
trekken en het toerental, waarbij het
maximum koppel wordt geleverd, niet te
overschrijden.