33
Verklikkerlampje status Oorzaak Oplossing, opmerkingen
Een of meer portieren geopend
blijft branden bij een
snelheid lager dan 10 km/h. Een portier, de achterklep,
het onderste gedeelte van
de achterklep of de motorkap
(alleen in combinatie met
alarm) is niet goed gesloten. Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal als
de snelheid hoger is dan 10 km/h.
Veiligheidsgordel
niet vastgemaakt of losgemaakt. blijft branden en
knippert vervolgens in combinatie met
een geluidssignaal. De bestuurder en/of
de passagier heeft zijn
veiligheidsgordel niet
vastgemaakt of losgemaakt.
Een of meer inzittenden
achterin hebben eveneens
hun gordel losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast
in de gesphouder.
Airbags brandt tijdelijk.
Het verklikkerlampje brandt
gedurende enkele seconden
en dooft als het contact wordt
aangezet. Het verklikkerlampje moet doven zodra
de motor wordt gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als
dit niet het geval is.
blijft branden. Er is een storing in
een van de airbags
of de pyrotechnische
gordelspanners. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Aanwezigheid water in
brandstof blijft branden. Er bevindt zich water in het
b r a n d s t o f fi l t e r .
Risico van beschadiging
van het inspuitsysteem bij
dieselmotoren. Raadpleeg zo snel mogelijk het
PEUGEOT-netwerk.
Bochtverlichting knippert.
Er is een storing in de
bochtverlichting. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Bandenspanning
te laag blijft branden. De bandenspanning van een
of meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de
bandenspanning.
76
ALARM
Dit systeem beveiligt uw auto tegen in-
braak en diefstal. Het systeem bestaat
uit een omtrek- en een interieurbevei-
liging en is voorzien van een anti-in-
braakfunctie.
Vergrendelen van de auto met volledig ingeschakeld alarm
Breng geen wijzigingen aan
het alarmsysteem aan, dit kan
leiden tot storingen. De interieurbeveiliging wordt
uitsluitend uitgeschakeld als
deze procedure wordt uitge-
voerd na het afzetten van het
contact.
Inschakelen van de
interieurbeveiliging
Ontgrendel de auto met de ontgren-
delknop van de afstandsbediening.
Vergrendel de auto met de afstands-
bediening.
Het alarm wordt weer ingeschakeld met
twee beveiligingsniveaus; het verklik-
kerlampje van de knop A gaat uit.
Vergrendelen van de auto met alleen de omtrekbeveiliging
Inschakelen
Zet het contact af en verlaat de
auto.
Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de ver-
grendelknop van de afstandsbedie-
ning.
Het alarm is geactiveerd; het verklikker-
lampje van de knop A zal één keer per
seconde knipperen.
Omtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen carros-
seriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand probeert
in te breken door een portier, de achter-
klep of de motorkap te forceren.
Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er be-
wegingen in het interieur worden waar-
genomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt
ingeslagen of als iets of iemand in de
auto beweegt.
Schakel de interieurbeveiliging uit als
u tijdens uw afwezigheid een ruit een
stukje open wilt laten of als er een huis-
dier in de auto achterblijft.
Anti-inbraakfunctie
Dit systeem treedt in werking als ie-
mand probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert
de kabels van de sirene, de bedienings-
eenheid of de accu door te knippen. Uitschakelen
Ontgrendel de auto met de ontgren-
delknop van de afstandsbediening.
Het alarm wordt uitgeschakeld; het ver-
klikkerlampje van de knop A gaat uit. Uitschakelen van de
interieurbeveiliging
Zet het contact af.
Druk binnen 10 seconden op de
knop A tot het verklikkerlampje blijft
branden.
Verlaat de auto.
Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de ver-
grendelknop van de afstandsbedie-
ning.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt inge-
schakeld; het verklikkerlampje van de
knop A zal één keer per seconde knip-
peren.
77
Activering
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwij-
zers ongeveer dertig seconden.
Nadat het alarm is gestopt, zijn de om-
trek- en interieurbeveiliging weer actief. Als het alarm 10 keer achter
elkaar is afgegaan, wordt het
bij de elfde keer uitgescha-
keld.
Als het lampje van de knop A snel
knippert, betekent dit dat het alarm
tijdens uw afwezigheid is afgegaan.
Het lampje stopt met knipperen als
het contact wordt aangezet.
Om te voorkomen dat tijdens het
wassen van uw auto het alarm af-
gaat, is het raadzaam de auto in dat
geval met de sleutel in het slot van
het bestuurdersportier af te sluiten.
Schakel voordat u de accukabels los-
neemt het alarm uit om te voorkomen
dat de sirene afgaat. Storing afstandsbediening
Ontgrendel de auto met de sleutel in
het slot van het bestuurdersportier.
Open het portier; het alarm gaat af.
Zet het contact aan; het alarm
stopt.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het
verklikkerlampje van de knop A gedu-
rende 10 seconden blijft branden, duidt
dit op een storing in de verbinding met
de sirene.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Vergrendelen van de auto zonder
het alarm in te schakelen
Vergrendel de auto of schakel de su-
pervergrendeling in met de sleutel in
het slot van het bestuurdersportier. Automatisch inschakelen *
Afhankelijk van de wetgeving in uw land
is het volgende van toepassing:
- het alarm wordt 45 seconden na-
dat de auto met behulp van de af-
standsbediening is vergrendeld
geactiveerd, ongeacht de toestand
van de portieren en de achterklep.
- het alarm wordt 2 minuten nadat het laatste portier of de achterklep is ge-
sloten, geactiveerd.
Om het afgaan van het alarm bij
het openen van een portier of de
achterklep te voorkomen, moet
eerst op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening worden gedrukt.
* Volgens land van bestemming.
116
RICHTINGAANWIJZERS
Gebruik de richtingaanwijzers om een
verandering van rijrichting of rijstrook
aan te geven. Wanneer de richtingaanwij-
zers na meer dan 20 seconden
nog niet zijn uitgeschakeld,
wordt bij een snelheid van meer dan
60 km/h automatisch het knipperge-
luid versterkt.
Links: duw de hendel helemaal om-
laag.
Rechts: duw de hendel helemaal
omhoog.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Gebruik de alarmknipperlichten om het
overige verkeer te waarschuwen in het
g e v a l v a n fi l e , p e c h , s l e p e n o f e e n o n -
geval.
Schakel omwille van uw vei-
ligheid de alarmknipperlichten
i n a l s u d e s t a a r t v a n e e n fi l e
nadert.
Kantel de knop A of druk deze in, de rich-
tingaanwijzers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als
het contact is afgezet.
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarmknipper-
lichten, afhankelijk van de mate van rem-
vertraging, automatisch ingeschakeld.
De alarmknipperlichten blijven knipperen
totdat er opnieuw gas wordt gegeven.
U kunt de alarmknipperlichten ech-
ter ook uitschakelen door de knop A
in te drukken.
CLAXON
Druk op een van de spaken van het
stuurwiel.
Gebruik de claxon alleen wan-
neer het echt nodig is, in de
volgende gevallen:
- onmiddellijk gevaar,
- i n h a l e n v a n fi e t s e r s o f v o e t g a n - gers,
- naderen van een onoverzichte- lijke bocht.
Gebruik de claxon om medeweggebrui-
kers te waarschuwen bij gevaar.
Functie "snelweg"
Tik de hendel iets omhoog of omlaag,
zonder het zware punt te passeren; de
corresponderende richtingaanwijzers
knipperen vervolgens drie keer.