Page 49 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-9
6
LET OP:
DCA10900
Controleer of de olievuldop stevig vast-
zit, anders kan de olie wegsijpelen terwijlde motor draait.
Om de motorolie te verversen (met of
zonder vervanging van oliefilterpatroon)
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond.
2. Verwijder het bestuurderszadel. (Zie
pagina 3-15.)
3. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan
uit.
4. Zet een oliecarter onder het oliereser-
voir om de oude olie op te vangen.
5. Verwijder de olievuldop en de aftap-
plug om de olie uit het oliereservoir te
laten stromen.6. Zet een oliecarter onder de motor om
de gebruikte olie op te vangen.
7. Verwijder olieaftappluggen A en B om
de olie uit het carter af te tappen.
OPMERKING:Sla de stappen 8–10 over als de oliefilterpa-troon niet wordt vervangen.
8. Verwijder de oliefilterpatroon met een
oliefiltersleutel.OPMERKING:De Yamaha dealer kan een oliefiltersleutelleveren.
9. Smeer een dun laagje motorolie op de
o-ring van de nieuwe oliefilterpatroon.
1. Olieaftapplug (oliereservoir)
1. Olieaftapplug A (carter)
2. Olieaftapplug B (carter)
1. Oliefilterpatroon
2. Oliefiltersleutel
U5C4D2D0.book Page 9 Monday, September 10, 2007 9:35 AM
Page 50 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-10
6
OPMERKIN
G:
Zorg dat de o-ring correct aanligt.
10. Plaats de nieuwe oliefilterpatroon met
een oliefiltersleutel en zet hem dan
met een momentsleutel vast met het
voorgeschreven aanhaalmoment.11. Breng de olieaftappluggen aan en zet
deze dan vast met het voorgeschre-
ven aanhaalmoment.
12. Giet niet meer dan 2.5 L (2.6 US qt)
(2.2 Imp.qt) van de voorgeschreven
hoeveelheid van de gespecificeerde
oliesoort bij via de vulopening, steek
de peilstok in en draai dan de olie-
vuldop vast.
13. Start de motor, draai het gas een paar
keer open en zet dan uit.
14. Verwijder de olievuldop en voeg aan
het oliereservoir dan geleidelijk de res-
terende oliehoeveelheid toe terwijl nu
en dan met de peilstok het olieniveau
wordt gecontroleerd.
OPMERKING:Alle gemorste olie moet worden afgeveegd,
nadat de motor en het uitlaatsysteem zijnafgekoeld.LET OP:
DCA15080
Om het slippen van de koppeling te
voorkomen (de motorolie smeert
immers ook de koppeling) mogen
geen chemische additieven worden
toegevoegd. Gebruik geen olie met
een “CD”-dieselspecificatie of een
hogere kwaliteit dan gespecifi-
ceerd. Gebruik ook geen olie met
een “ENERGY CONSERVING II”- of
hogere aanduiding.
Zorg dat er geen verontreinigingenin het oliereservoir terechtkomen.
1. O-ring
1. Oliefilterpatroon
2. Momentsleutel
Aanhaalmoment:
Oliefilterpatroon:
17 Nm (1.7 m·kgf, 12 ft·lbf)
Aanhaalmomenten:
Olieaftapplug A (carter):
43 Nm (4.3 m·kgf, 31 ft·lbf)
Olieaftapplug B (carter):
43 Nm (4.3 m·kgf, 31 ft·lbf)
Olieaftapplug (oliereservoir):
43 Nm (4.3 m·kgf, 31 ft·lbf)
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van oliefilterpa-
troon:
4.10 L (4.33 US qt) (3.61 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterpatroon:
4.90 L (5.18 US qt) (4.31 Imp.qt)
U5C4D2D0.book Page 10 Monday, September 10, 2007 9:35 AM
Page 51 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-11
6
15. Breng de olievuldop aan.
16. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan di-
rect af en zoek de oorzaak.
17. Zet de motor af, controleer dan het
olieniveau en corrigeer indien nodig.
18. Breng het bestuurderszadel aan.
DAU20051
Olie in huis van primaire aandrijf-
ketting Vóór elke rit moet het huis van de primaire
aandrijfketting worden gecontroleerd op
olielekkage. In geval van lekkage dient u de
machine door een Yamaha dealer te laten
nakijken en repareren. Verder dient het olie-
niveau in het huis van de primaire aandrijf-
ketting gecontroleerd te worden en de olie
ververst te worden door een Yamaha dealer
volgens de intervaltijden vermeld in het pe-
riodieke smeer- en onderhoudsschema.
DAU36762
Luchtfilterelement Het luchtfilterelement moet worden vervan-
gen volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudssche-
ma. Vraag een Yamaha dealer het luchtfil-
terelement te vervangen.
1.“CD” specificatie
2.“ENERGY CONSERVING II”
1
2
U5C4D2D0.book Page 11 Monday, September 10, 2007 9:35 AM
Page 52 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-12
6
DAU21382
Controleren van de vrije slag
gaskabel De vrije slag van de gaskabel dient 4.0–6.0
mm (0.16–0.24 in) te bedragen bij de gas-
greep. Controleer de vrije slag van de gas-
kabel regelmatig en laat de vrije slag indien
nodig afstellen door een Yamaha dealer.
DAU21401
Klepspeling De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af-
wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver-
houding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko-
men moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU21561
Banden Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw motorfiets.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit worden
gecontroleerd en indien nodig worden bijge-
steld.
WAARSCHUWING
DWA10500
De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de tem-
peratuur van de banden gelijk is
aan de omgevingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagage en accessoires dat voor ditmodel is vastgesteld.
1. Vrije slag gaskabelU5C4D2D0.book Page 12 Monday, September 10, 2007 9:35 AM
Page 53 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-13
6
WAARSCHUWING
DWA11020
De aanwezigheid van bagage heeft grote
invloed op het weggedrag, de rem- en rij-
eigenschappen en de veiligheid van uw
motor. Neem daarom de volgende voor-
zorgsmaatregelen in acht.
DE MOTORFIETS NOOIT OVERBE-
LADEN! Rijden met een overbela-
den motorfiets kan leiden tot
beschadiging van de banden, con-
troleverlies of ernstig letsel. Zorg
dat het totale gewicht van de motor-
rijder, de passagier, de bagage en
de gemonteerde accessoires nooithet voorgeschreven maximumlaad-
gewicht voor de machine over-
schrijdt.
Vervoer geen los verpakte spullen
die tijdens de rit kunnen gaan
schuiven.
Bevestig de zwaarste spullen op
veilige wijze dicht bij het midden
van de motorfiets en verdeel het ge-
wicht over beide zijden.
Pas de luchtdruk in de wielophan-
ging en de bandspanning aan op
het te vervoeren gewicht.
Controleer vóór iedere rit de condi-tie en spanning van de banden.
Inspectie van bandenVoor elke rit moeten de banden worden ge-
controleerd. Als de bandprofieldiepte op het
midden van de band de vermelde limiet
heeft bereikt, de band spijkers of stukjes
glas bevat of wanneer de wang van de band
scheurtjes vertoont, moet de band onmid-
dellijk door een Yamaha dealer worden ver-
vangen.
OPMERKIN
G:
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem al-tijd de lokale voorschriften in acht.
Bandeninformatie
Deze motorfiets is uitgerust met gietwielen
en tubeless banden.
WAARSCHUWING
DWA10460
De banden op de voor- en achter-
wielen dienen van hetzelfde merk
en dezelfde constructie te zijn, an-
ders is het weggedrag van de ma-
chine mogelijk niet normaal. Bandspanning (gemeten op koude
banden):
0–90 kg (0–198 lb):
Vo o r :
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Achter:
280 kPa (41 psi) (2.80 kgf/cm²)
90–204 kg (198–450 lb):
Vo o r :
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Achter:
280 kPa (41 psi) (2.80 kgf/cm²)
Maximale belasting*:
204 kg (450 lb)
* Totaal gewicht van bestuurder, pas-
sagier, bagage en accessoires
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte
Minimale bandprofieldiepte (voor en
achter):
1.6 mm (0.06 in)
U5C4D2D0.book Page 13 Monday, September 10, 2007 9:35 AM
Page 54 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-14
6
Na uitgebreide tests zijn alleen de
hieronder vermelde banden voor dit
model goedgekeurd door YamahaMotor Co., Ltd.WAARSCHUWING
DWA10470
Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen. Rij-
den op een machine met versleten
banden is niet alleen verboden,
maar dit heeft ook een averechts ef-
fect op de rijstabiliteit, waardoor u
de macht over het stuur zou kunnen
verliezen.
De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief ban-
den, dient te worden overgelatenaan een Yamaha dealer, die over de
nodige vakkundige kennis en erva-
ring beschikt.
DAU21960
Gietwielen Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw voertuig.
Controleer de velgen voor iedere rit op
scheurtjes, verbuiging of kromtrekken.
Laat ingeval van schade het wiel door
een Yamaha dealer vervangen. Pro-
beer het wiel nooit zelf te repareren,
hoe klein de reparatie ook is. Vervang
een wiel dat vervormd is of haar-
scheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of band
moet het wiel worden uitgebalanceerd.
Een niet uitgebalanceerd wiel zal mo-
gelijk slecht functioneren, of kan een
slechte wegligging en een verkorte le-
vensduur van de banden tot gevolg
hebben.
Rijd niet te snel direct na het verwisse-
len van een band. Het bandoppervlak
dient eerst te zijn ingereden voordat
het zijn optimale eigenschappen ver-
krijgt. Voorband:
Maat:
130/70R18M/C 63H
Fabrikant/model:
DUNLOP/D251F
Achterband:
Maat:
190/60R17M/C 78H
Fabrikant/model:
DUNLOP/D251
U5C4D2D0.book Page 14 Monday, September 10, 2007 9:35 AM
Page 55 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-15
6
DAU22072
Koppelingshendel Omdat dit model is uitgerust met een hy-
draulische koppelingsbediening, hoeft de
vrije slag van de koppelingshendel niet te
worden afgesteld. Wel moeten voor elke rit
het niveau van de koppelingsvloeistof en
het hydraulisch systeem op lekkage worden
gecontroleerd. Misschien zit er lucht in het
koppelingssysteem als de koppelingshen-
del te veel vrije slag heeft en schakelen
moeizaam gaat, of als de koppeling slipt en
de machine slecht accelereert. Als er lucht
in het hydraulisch systeem zit, moet het sys-
teem door een Yamaha dealer worden ont-
lucht voordat de motorfiets wordt gebruikt.
DAU22270
Remlichtschakelaar afstellen De remlichtschakelaar, die wordt geacti-
veerd door het rempedaal, is correct afge-
steld wanneer het remlicht gaat branden
vlak voordat de remwerking intreedt. Stel in-
dien nodig de remlichtschakelaar als volgt
af.
Terwijl de stelmoer wordt gedraaid, moet de
remlichtschakelaar op zijn plaats worden
gehouden. Draai de stelmoer in de richting
(a) om het remlicht eerder te laten branden.
Draai de stelmoer in de richting (b) om het
remlicht later te laten branden.
DAU22390
Controleren van voor- en achter-
remblokken De remblokken in de voor- en achterrem
moeten worden gecontroleerd op slijtage
volgens de intervalperioden voorgeschre-
ven in het periodieke smeer- en onder-
houdsschema.
DAU22430
Remblokken voorrem
Elk voorremblok is voorzien van slijtage-in-
dicatorgroeven, zodat het remblok kan wor-
den gecontroleerd zonder de rem te hoeven
demonteren. Let op de slijtage-indicator-
groeven om de remblokslijtage te controle-
ren. Wanneer een remblok zover is
afgesleten dat de slijtage-indicatorgroeven
1. Remlichtschakelaar
2. Stelmoer remlichtschakelaar
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
U5C4D2D0.book Page 15 Monday, September 10, 2007 9:35 AM
Page 56 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-16
6
vrijwel zijn verdwenen, vraag dan een
Yamaha dealer de remblokken als set te
vervangen.
DAU22500
Remblokken achterrem
Controleer elk achterremblok op schade en
meet de remvoeringsdikte. Als een remblok
beschadigd is of als de remvoeringsdikte
minder is dan 0.8 mm (0.03 in), vraag dan
een Yamaha dealer de remblokken als set
te vervangen.
DAU38630
Niveaus van rem- en koppelings-
vloeistof controleren Voorrem
AchterremKoppeling
Bij een tekort aan rem- of koppelingsvloei-
stof kan lucht de rem- of koppelingsyste-
men binnendringen, waarna deze mogelijk
minder effectief zullen werken.
OPMERKIN
G:
Het remvloeistofreservoir voor de achter-
rem bevindt zich onder het bestuurdersza-del. (Zie pagina 3-15.)
Controleer alvorens te gaan rijden of de
rem- en koppelingsvloeistoffen boven de
merkstrepen voor minimumniveau staan en
vul indien nodig bij. Een laag niveau voor
rem- of koppelingsvloeistof wijst mogelijk op
lekkage in het rem- of koppelingssysteem
en/of op versleten remblokken. Als het ni-
veau voor rem- of koppelingsvloeistof laag
1. Remvoeringdikte
1. Merkstreep minimumniveau
1. Merkstreep minimumniveau
1. Merkstreep minimumniveau
U5C4D2D0.book Page 16 Monday, September 10, 2007 9:35 AM