Page 9 of 68

VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-2
1
rechtop (onvoldoende schuinleggen
bij de bewuste rijsnelheid), zodat de
bocht dan te wijd wordt genomen.
Neem altijd de maximum snelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toe-
staan.
Geef altijd richting aan voordat u af-
slaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kunnen
zien.
De zithouding van de bestuurder en de
passagier is belangrijk voor een goede
besturing.
De bestuurder moet tijdens het rij-
den beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de voet-
plaat, om zo de macht over het stuur
te behouden.
De passagier hoort steeds de be-
stuurder, de zadelband of de hand-
greep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteu-
nen te houden.
Neem nooit een passagier mee die
niet in staat is om beide voeten ste-
vig op de passagiersvoetsteunen te
zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze scooter is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen. De
machine is niet bedoeld voor off-road
gebruik.
Beschermende kleding
Scooterongelukken met dodelijke afloop
betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen
van een helm is de belangrijkste factor bij
het voorkomen of reduceren van hoofdlet-
sel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een gezichtskap of een vei-
ligheidsbril. De rijwind in uw niet-afge-
schermde ogen kan het zicht
verslechteren, zodat u gevaren te laat
zou opmerken.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaaf-
wonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan schakelhand-
grepen of door de wielen worden ge-
grepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
Raak nooit de motor of het uitlaatsys-
teem aan terwijl de motor draait. Deze
onderdelen worden zeer heet en kun-nen zo brandwonden veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding die
uw benen, enkels en voeten bedekt.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passa-
giers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische wijzi-
gingen die niet door Yamaha zijn goedge-
keurd, of door originele onderdelen te
verwijderen, kan deze scooter onveilig wor-
den in het gebruik en ernstig persoonlijk let-
sel veroorzaken. Door dergelijke
wijzigingen kan het gebruik van uw scooter
ook onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het ver-
voer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag
als hierdoor de gewichtsverdeling van de
scooter verandert. Wees uiterst voorzichtig
bij het monteren van accessoires of het be-
laden van uw scooter, om zo mogelijke on-
gevallen te vermijden. Pas extra op
wanneer u op een scooter rijdt die beladen
is of waaraan accessoires zijn gemonteerd.
Hier volgen enkele algemene richtlijnen bij
het beladen van de scooter of het monteren
van accessoires:
Page 10 of 68

VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-3
1
BeladenHet totale gewicht van de bestuurder, pas-
sagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtlimiet van 180 kg (397 lb)
niet overschrijden. Let op het volgende
wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag mogelijk liggen
en zo dicht mogelijk nabij de scooter.
Zorg dat het gewicht zo gelijkmatig
mogelijk aan beide zijden van de scoo-
ter wordt verdeeld, om zo onbalans of
instabiliteit te beperken.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of ac-
cessoires en bagage stevig aan de
scooter zijn bevestigd. Controleer de
bevestigingspunten voor accessoires
en bagage regelmatig.
Bevestig nooit omvangrijke of zware
goederen aan het stuur, de voorvork of
het voorwielspatbord. Dergelijke items
kunnen een instabiel weggedrag of
een te trage reactie op het stuur ver-
oorzaken.
Accessoires
Originele Yamaha accessoires werden spe-
ciaal ontworpen voor montage aan deze
scooter. Yamaha is niet in staat om alle ove-
rige leverbare accessoires te testen. U bentdus zelf verantwoordelijk voor de juiste keu-
ze, installatie en gebruik van niet-Yamaha
accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze
en installatie van accessoires.
Volg bij de montage van accessoires de on-
derstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in-
vloed hebben op de prestaties van uw
scooter. Inspecteer het accessoire
zorgvuldig alvorens het te gebruiken,
om zeker te zijn dat het de grondspe-
ling of de hellinghoek op geen enkele
manier vermindert, de veerweg, de
stuuruitslag of de bediening beperkt of
lampen of reflectors afdekt.
Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemon-
teerd zullen mogelijk instabiliteit ver-
oorzaken door een foutieve
gewichtsverdeling of door aërody-
namische effecten. Accessoires
aan het stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en tot
een minimum worden beperkt.
Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aërodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
scooter. De scooter kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind insta-biel worden. Zulke accessoires kun-
nen ook instabiliteit veroorzaken
terwijl u grote voertuigen inhaalt of
door deze wordt ingehaald.
Sommige accessoires noodzaken
de bestuurder om een andere dan
de normale zitpositie in te nemen.
Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de
bewegingsvrijheid van de bestuur-
der en kan een comfortabele bedie-
ning hinderen, zodat we dergelijke
accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek-
trische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de scooter
te boven gaan, kan zich een gevaarlij-
ke elektrische storing voordoen waar-
door de verlichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
BENZINE IS ZEER GEMAKKELIJK
ONTVLAMBAAR:
Zet de motor altijd af als u benzine
tankt.
Pas op en mors tijdens het tanken
geen benzine op de motor of op het
uitlaatsysteem.
Tank niet terwijl u rookt of in de na-
bijheid bent van open vuur.
Page 11 of 68

VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-4
1
Start de motor nooit in een afgesloten
ruimte en laat hem dan niet draaien.
De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen
al heel snel bewusteloosheid of dode-
lijk letsel veroorzaken. Start de motor
alleen in de open lucht of in een ruimte
die voldoende ventilatie heeft.
Zet de motor altijd uit voordat u de
scooter onbeheerd achterlaat en
neem de sleutel uit het contactslot. Let
op het volgende als u de scooter gaat
parkeren:
De motor en het uitlaatsysteem kun-
nen heet zijn, dus parkeer de scoo-
ter op een plek waar voetgangers of
kinderen hiervan geen hinder heb-
ben.
Parkeer de scooter niet op een hel-
ling of op een zachte ondergrond,
om omvallen te voorkomen.
Parkeer de scooter niet nabij een
brandend toestel(bijv. een petro-
leumkachel) of bij open vuur, hij zou
zo vlam kunnen vatten.
Roep onmiddellijk medische hulp in
nadat u benzine heeft ingeslikt, veel
benzinedamp heeft ingeademd of ben-
zine in uw ogen is terecht gekomen.
Morst u benzine op uw huid of kleding,
spoel de bewuste plek dan direct met
zeepwater en trek andere kleding aan.
DAU10371
Andere aandachtspunten voor
veilig motorrijden
Geef duidelijk richting aan wanneer u
een bocht neemt.
Op een nat wegdek kan remmen ui-
terst lastig zijn. Vermijd te hard rem-
men, de scooter zou kunnen slippen.
Bedien de remmen rustig wanneer u
op een nat wegdek wilt stoppen.
Minder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek lang-
zaam op nadat u de bocht hebt geno-
men.
Wees voorzichtig bij het passeren van
geparkeerde auto’s. Een bestuurder
merkt u mogelijk niet op en kan het
portier openslaan in uw rijrichting.
Spoorwegovergangen, tramrails, ijze-
ren platen gebruikt in de wegenbouw
en putdeksels worden in natte toe-
stand zeer glad. Minder snelheid en
passeer ze voorzichtig. Houd de scoo-
ter recht, anders kan hij gaan schui-
ven.
De remvoeringen kunnen nat worden
bij het wassen van de scooter. Contro-
leer de remmen na het wassen van de
scooter, voordat u gaat rijden.
Draag steeds een helm, handschoe-
nen, een lange broek (taps toelopend
bij de enkel/omslag, om flapperen te
voorkomen), en een felgekleurd jack.
Vervoer op uw scooter niet te veel ba-
gage. Een overbeladen scooter is on-
stabiel.
Page 12 of 68
BESCHRIJVING
2-1
2
DAU10410
Aanzicht linkerzijde
1
23
4
6 8
9
7
5
1. Achterremhendel (pagina 3-5)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-4)
3. Snelheidsmeterunit (pagina 3-3)
4. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
5. Vuldop versnellingsbakolie (pagina 6-7)
6. Middenbok (pagina 6-17)
7. Kickstarter (pagina 3-8)
8. Luchtfilterelement (pagina 6-9)9. Kijkglas koelvloeistofniveau (pagina 6-8)
Page 13 of 68
BESCHRIJVING
2-2
2
DAU10420
Aanzicht rechterzijde
23
1
4
56
1. Tankdop (pagina 3-5)
2. Gasgreep (pagina 6-11)
3. Voorremhendel (pagina 3-5)
4. Dop koelvloeistofreservoir (pagina 6-8)
5. Accu/zekering (pagina 6-18/6-20)
6. Olietankdop (pagina 3-7)
Page 14 of 68

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-1
3
DAU10460
Contactslot/stuurslot Via het contactslot/stuurslot worden het ont-
stekingssysteem en de verlichtingssyste-
men bediend en wordt het stuur
vergrendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
DAU10640
ON “ ”
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom en de motor kan worden ge-
start. De sleutel kan niet worden uitgeno-
men.OPMERKING:De koplamp, de instrumentenverlichting en
het achterlicht gaan automatisch brandenwanneer de motor wordt gestart.
DAU10660
OFF “ ”
Alle elektrische systemen zijn uitgescha-
keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU10670
CONTROLEREN “ ”
Het waarschuwingslampje 2-takt injectie-
smering moet gaan branden. (Zie pagina
3-2.)
DAU10680
LOCK “ ”
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “”-stand in en
draai hem dan naar de “”-stand.
Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelenDruk de sleutel in en draai hem dan naar
“” terwijl de sleutel ingedrukt wordt ge-
houden.
WAARSCHUWING
DWA10060
Draai de contactsleutel nooit naar “ ”
of naar “ ” terwijl de machine rijdt; elek-
trische systemen worden dan afgescha-
keld en mogelijk zult u zo de macht over
het stuur verliezen of een ongeval ver-
oorzaken. Zorg altijd dat de machine stil-
staat voordat u de sleutel naar “ ” ofnaar “ ” draait.
PUSHOPEN
ZAUM0253
Page 15 of 68

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-2
3
DAU11002
Controle- en
waarschuwingslampjes
DAU11020
Controlelampje richtingaanwijzers
“”
Dit controlelampje knippert terwijl de scha-
kelaar voor richtingaanwijzers naar de lin-
ker- of rechterstand is gedrukt.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11180
Waarschuwingslampje olieniveau “”
Dit waarschuwingslampje brandt als de
sleutel in de “”-stand staat of als het olie-
niveau in het oliereservoir voor 2-takt injec-
tiesmering bij draaiende motor te laag staat.
Als het waarschuwingslampje bij draaiende
motor gaat branden, stop dan direct en vul
het oliereservoir met Yamalube 2 of gelijk-
waardige 2-takt injectiesmering met ofwel
JASO klasse “FC” of met de ISO klassen
“EG-C” of “EG-D”. Het waarschuwings-
lampje moet doven nadat het oliereservoir
voor 2-takt injectiesmering is bijgevuld.OPMERKING:Vraag een Yamaha dealer het elektrisch cir-
cuit te controleren als het waarschuwings-
lampje niet gaat branden als de sleutel in de
“”-stand staat of niet dooft nadat de olie in
het oliereservoir voor 2-takt injectiesmeringis bijgevuld.LET OP:
DCA10010
Gebruik de machine alleen als u weet dathet motorolieniveau voldoende hoog is.
DAU11430
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval
de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd
om af te koelen.LET OP:
DCA10020
Laat de motor niet draaien terwijl dezeoververhit is.
1. Controlelampje richtingaanwijzers “”
2. Controlelampje grootlicht “”
3. Waarschuwingslampje olieniveau “”
TEMP
123
ZAUM0254
1. Waarschuwingslampje koelvloeistoftempera-
tuur “”
TEMP
Km / h
E1/2
F
1
ZAUM0255
Page 16 of 68
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-3
3
DAU11620
Snelheidsmeterunit Alleen UKDe snelheidsmeterunit is voorzien van een
snelheidsmeter en een kilometerteller. De
snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid.
De kilometerteller toont de totale afgelegde
afstand.
DAU11851
Toerenteller (Per model
verschillend)Met de elektrische toerenteller kan de mo-
torrijder het motortoerental controleren en
dit binnen het ideale bereik houden.LET OP:
DCA10031
Laat de motor niet draaien terwijl de toe-
renteller in de rode zone wijst.Rode zone: 10000 tpm en hoger
1. Snelheidsmeter
2. Kilometerteller
1. Snelheidsmeter
2. Kilometerteller
21
ZAUM0291
21
ZAUM0594
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
1
2
ZAUM0292