53
DASHBOARD (fig. 69)
1)Uitstroomopeningen zijkant
2)Linker hendel: bediening buitenverlichting
3)Claxon
4)Instrumentenpaneel: display kilometerteller en
controle-/waarschuwingslampjes
5)Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achter-
ruitwisser en tripcomputer
6)Versnellingspook
7)Uitstroomopeningen zijkant
8)Snelheidsmeter
9)Display CONNECT Nav+ telematica-infosysteem
10)Toerenteller
11)Digitaal display: brandstofmeter met waarschu-
wingslampje brandstofreserve en koelvloeistoftem-
peratuurmeter met waarschuwingslampje voor te
hoge koelvloeistoftemperatuur
12)Display CONNECT Nav+ telematica-infosysteem
13)Bedieningsknoppen automatische airconditioning14)Airbag passagierszijde
15)Dashboardkastje
16)Drukknop waarschuwingsknipperlichten
17)Joystick CONNECT Nav+ telematica infosysteem
18)Asbak
19)Middenconsole
20)Asbak en opbergvak
21)Start- en contactslot
22)Bedieningshendel autoradio
23)Documentenvak
24)Airbag bestuurderszijde
25)Bedieningshendel cruise-control
26)Hoogteafstelling koplampen (behalve uitvoeringen
met xenonlampen)
27)In-/uitschakeling ESP-systeem.
54
INSTRUMENTEN
A -Display kilometerteller: kilo-
meterteller totaal of dagstand,
onderhoudsmeter, olieniveaumeter
(indien aanwezig), en bovendien
voor de uitvoeringen met automati-
sche versnellingsbak, weergave inge-
schakelde versnelling;
B -Controle- en waarschuwings-
lampjes;
C -Drukknop voor het op nul zet-
ten van de dagteller;
D -Drukknop lichtsterkteregeling
instrumentenpaneel;
mLampje aanwezig op JTD-uit-
voeringen.
fig. 70
L0B0240b
fig. 71
L0B0241b
55
A- Display Connect Nav+ telema-
tica-infosysteem (telefoon, audio,
navigatie);
B - Snelheidsmeter;
C- Brandstofmeter met waarschu-
wingslampje brandstofreserve;
D - Koelvloeistoftemperatuurmeter
met waarschuwingslampje voor te
hoge koelvloeistoftemperatuur;
E- Toerenteller.
fig. 72 - Benzine-uitvoeringen
L0B0242b
fig. 73 - JTD-uitvoeringen
L0B0243b
57
DISPLAY KILOMETERTELLER
Dit display toont de volgende gege-
vens:
op de bovenste regel:dagstand
kilometerteller en olieniveaumeter
(indien aanwezig)
op de onderste regel:totaalstand
kilometerteller en onderhoudsmeter;
bovendien op uitvoeringen met een
automatische versnellingsbak: weer-
gave van de ingeschakelde versnel-
ling (zie voor gedetailleerde infor-
matie het hoofdstuk “Automatische
versnellingsbak”).
Dagstand kilometerteller (fig. 74)
Druk op knop Avoor weergave van
de dagstand; houd de knop inge-drukt om de dagstand op nul te zet-
ten.
Olieniveaumeter (indien aanwezig)
Als u de contactsleutel in standM
draait, geeft het instrument eerst het
aantal kilometers aan tot de volgen-
de onderhoudsbeurt en vervolgens
het olieniveau in het motorcarter.
In (fig. 75) wordt het maximum
niveau aangegeven.
Als het niveau daalt, verdwijnen de
vierkantjes terwijl de onderste
streepjes blijven weergegeven. Als de
olie op het minimum niveau staat,
wordt op het display van de kilome-
terteller het volgende weergegeven:
eerste vierkantje en onderste streep-
jes branden.Een eventuele storing in de olie-
niveaumeter wordt weergegeven
door het knipperen van alle onderste
streepjes.
Als er geen olie meer aanwezig is,
dan verschijnt op het display van het
CONNECT Nav+ telematica-infosys-
teem een mededeling en klinkt er een
geluidssignaal.
Onderhoudsmeter (fig. 76)
De onderhoudsmeter geeft door
middel van waarschuwingslampje A
en kilometerteller Baan wanneer,
overeenkomstig het onderhouds-
schema, de volgende servicebeurt
moet worden uitgevoerd. U dient
zich (voor het behoud van de garan-
tie) tot de Lancia-dealerte wenden
fig. 74
L0B0244b
fig. 75
L0B0245b
fig. 76
L0B0246b
59
CONFIGURATIEPROCEDURE
Als de auto onder zeer zware
bedrijfsomstandigheden wordt
gebruikt, dan raden wij u aan om
het systeem opnieuw in te stellen
zodat de periode tussen de onder-
houdsbeurten bij benzine-uitvoerin-
gen wordt verminderd van 30.000
tot 20.000 km en bij JTD-uitvoerin-
gen van 20.000 tot 15.000 km, met
intervallen van 15.000 of 10.000
km.
Ga voor het opnieuw instellen van
de kilometerstanden als volgt te
werk:
– draai de contactsleutel in stand
M;
– druk op knopje Cen houd het
knopje ingedrukt; op de onder-
houdsmeter knippert het aantal nog
af te leggen kilometers tot de volgen-
de onderhoudsbeurt of het aantal
overschreden kilometers.
– laat het knopje los; op de onder-
houdsmeter verschijnt het ingestelde
onderhoudsinterval;– als u het knopje Ctelkens kort
indrukt, kunt u het gewenste onder-
houdsinterval instellen:
30.000/20.000 km(aanbevolen
voor respectievelijk benzine- en
JTD-uitvoeringen bij normaal
gebruik van de auto)
20.000/15.000 km(aanbevolen
voor respectievelijk benzine- en
JTD-uitvoeringen bij gebruik onder
zware omstandigheden)
– als het gewenste onderhoudsin-
terval op het display verschijnt,
moet u knopje Cindrukken en inge-
drukt houden; het gekozen interval
knippert ongeveer 10 seconden en
gaat daarna constant branden;
– laat het knopje los om het inge-
stelde interval op te slaan.O
PNUL ZETTEN
Ga voor het op nul zetten als volgt
te werk:
– draai de contactsleutel in stand
S;
– druk op knopje Cen houd het
knopje ingedrukt;
– draai de contactsleutel in stand
M; de onderhoudsmeter wordt gelei-
delijk op nul gezet tot de waarde =
0;
– laat het knopje Clos; het lampje
Adooft ter bevestiging van het op
nul zetten.
De Lancia-dealer zet de onder-
houdsmeter na iedere controle-
beurt op nul.
60
ACCU WORDT NIET
VOLDOENDE OPGELA-
DEN (rood)
Als er een defect is in het laadcir-
cuit van de dynamo.
Als u de contactsleutel in stand M
draait, gaat het lampje branden.
Direct na het starten van de motor
moet het lampje doven.
Als de motor stationair draait, kan
het voorkomen dat het lampje iets
later dooft.
Als het lampje blijft branden,
wendt u dan tot de Lancia-dealer.
CONNECT Nav+
Het navigatiesysteem is
een hulpmiddel voor de
bestuurder tijdens het rij-
den; het geeft door middel van
gesproken en grafische aanwij-
zingen de optimale route aan om
de vooraf ingestelde bestemming
te bereiken. Bij het uitvoeren van
elke door het navigatiesysteem
aanbevolen handeling ligt de ver-
antwoordelijkheid voor het rij-
den met de auto in het verkeer
volledig bij de bestuurder die ook
de verkeersregels alsmede andere
verkeersvoorschriften in acht
moet nemen. De verantwoorde-
lijkheid voor de verkeersveilig-
heid ligt altijd en overal bij de
bestuurder van de auto. De auto is uitgerust met het CON-
NECT Nav+ telematica-infosysteem,
waarin is opgenomen: een autoradio
met CD-speler, GSM-telefoon, navi-
gatiesysteem en boordcomputer. De
vormgeving en specificaties van het
systeem zijn aangepast aan het inte-
rieur en sluiten aan bij het ontwerp
van het dashboard.
Het systeem heeft een ergonomi-
sche opstelling voor de bestuurder
en de passagier; het bedieningspa-
neel is zo ontworpen dat u het sys-
teem snel en gemakkelijk kunt
bedienen.
Houdt u bij het gebruik van het
systeem strikt aan de instructies
en de bijbehorende waarschu-
wingen voor het gebruik en de
verkeersveiligheid. Deze staan in
het supplement staan dat bij dit
instructieboekje wordt geleverd.
CONTROLE- EN
WAARSCHU-
WINGSLAMPJES
BELANGRIJKAls één van de
lampjes gaat branden, verschijnt op
het display van het CONNECT
Nav+ telematica-infosysteem de
betreffende mededeling en klinken
er één of meer geluidssignalen
(“
GONG”).
De lampjes branden in de volgende
gevallen:
w
69
BELANGRIJKDe handmatige
instellingen hebben voorrang boven
de automatische instellingen en blij-
ven in het geheugen opgeslagen tot-
dat de gebruiker de regeling weer
overlaat aan de automatische wer-
king (AUTO) van het systeem. De
handmatig gekozen instellingen
worden opgeslagen als de motor
wordt uitgezet en weer hersteld als
opnieuw wordt gestart. LUCHTOPBRENGST
Bij handmatige werking kan de
luchtopbrengst op 8 niveaus worden
ingesteld. Dit wordt op het display
weergegeven door het zwart worden
van de helft van ieder blad van het
symbool van de hoofdaanjager.
Bij automatische werking (AUTO)
is de luchtopbrengst variabel en
wordt geregeld door het systeem. Op
het display zijn vier halve blaadjes
zwart.
BELANGRIJKAls gestart wordt
bij een zeer lage buitentemperatuur,
kan de aanjager bij automatische
werking niet inschakelen; dit duidt
niet op een storing; de normale wer-
king wordt automatisch hervat
zodra de door het systeem ingestelde
minimum temperatuur is bereikt.LUCHTVERDELING
De mogelijke luchtverdelingen,
automatisch geregeld of handmatig,
zijn:
– ventilatie (hoofdruimte)
– bilevel (hoofd-/beenruimte)
– beenruimte
– voorruit/beenruimte
– functie MAX-DEF.
De lucht wordt verder verdeeld
naar de zitplaatsen achter van de
tweede en derde rij.
Functie ventilatie
De behandelde luchtstroom wordt
via 5 uitstroomopeningen aan het
uiteinde en het midden van het
dashboard naar de hoofdruimte
gevoerd; de luchtstroom kan in hori-
zontale en verticale richting worden
geleid, door met de hand de stand
van de klepjes in te stellen en het
hendeltje te bedienen. Het systeem gebruikt
koelmiddel R134a in
overeenstemming met de
wettelijke normen en omdat bij
lekkage dit middel niet schade-
lijk is voor het milieu. Gebruik in
geen geval andere vloeistoffen
omdat die middelen de compo-
nenten van de auto kunnen
beschadigen.
73
Legenda (fig. 82)
ADrukknop voor regelen interieur-
temperatuur aan bestuurderszijde
BDrukknop voor automatische
werking “AUTO”
C- Display
DDrukknop REAR: in-/uitschake-
len werking bedieningsknoppen
extra aanjagers achter
EDrukknop voor regelen interieur-
temperatuur aan passagierszijde
FDrukknop voor in-/uitschakelen
achterruitverwarming
GDrukknop voor in-/uitschakelen
maximale ontdooiing/ontwaseming
van voorruit en zijruiten voor, ach-
terruitverwarming en verwarming
buitenspiegels (functie MAX-DEF)
HDrukknop voor regelen luchttoe-
voer uit uitstroomopeningen in het
middenIDrukknop voor regelen luchttoe-
voer uit onderste uitstroomopenin-
gen
LDraaiknop voor regelen luchtop-
brengst (hoofdaanjager)
MDrukknop voor regelen luchttoe-
voer uit bovenste uitstroomopenin-
gen
NDrukknop voor in-/uitschakelen
aircocompressor
ODrukknop voor in-/uitschakelen
recirculatie.SYSTEEM INSCHAKELEN (fig.
82)
Het systeem kan op verschillende
manieren worden ingeschakeld:
– draai de draaiknop (L) van de
hoofdaanjager rechtsom;
– of druk op knop A(+/–) of E
(+/–);
– of druk op knop (H, Iof M).
In deze drie gevallen worden alle
instellingen die voor het uitzetten
van de motor automatisch waren
opgeslagen, weer hersteld.
– of druk op knop B, Dof N; in dit
geval wordt de automatische wer-
king ingeschakeld;
– of druk op knop G; in dit geval
wordt de functie MAX-DEF inge-
schakeld.