74
Voor het uitzetten van de motor
worden automatisch de instellingen
opgeslagen maar er wordt ook reke-
ning gehouden met de duur dat de
auto stilstaat en andere externe fac-
toren, namelijk:
– als de motor max. 20 minuten
stilstaat en de interieurtemperatuur
blijft nagenoeg hetzelfde, wordt bij
het starten het systeem weer inge-
schakeld met dezelfde instellingen.
Als daarentegen de temperatuur tij-
dens deze periode veel schommelin-
gen vertoont, wordt de automatische
werking ingeschakeld en wordt de
temperatuur van voor het uitzetten
van de motor weer ingesteld;
– als de motor langer dan 20 minu-
ten stilstaat, wordt altijd de automa-
tische werking ingeschakeld, ook als
deze voor het uitzetten van de motor
was uitgeschakeld, zonder dat de
temperatuur wordt gewijzigd.INSTELLINGEN EN KEUZES
(fig. 82)
U kunt zelf de volgende handelin-
gen uitvoeren:
• gewenste temperatuur instel-
len: druk hiervoor op knopA(+/–)
of E(+/–) en controleer de ingestel-
de temperatuur die op het display
(C) is weergegeven. Omdat het sys-
teem over een gescheiden tempera-
tuurregeling beschikt, kunnen de
bestuurder en de passagier verschil-
lende temperaturen instellen: het
maximaal toegestane temperatuur-
verschil is 5°C.
Het verhogen en verlagen van de
temperatuur gaat met stappen van
1°C tussen 14°C en 18°C en tussen
24°C en 28°C, en met stappen van
0,5°C tussen 18°C en 24°C. De wij-
ziging wordt constant weergegeven
op het display.• “geheel koud” instellen: deze
instelling wordt automatisch inge-
schakeld als u knop A(–) of E(–)
indrukt en ingedrukt houdt totdat
de temperatuur is ingesteld op 14°C,
bij externe omstandigheden waarbij
het systeem maximaal dient te wer-
ken. Met deze instelling werkt het
systeem alleen in mono en worden
de volgende instellingen ingescha-
keld:
– draaiknop in geheel koude stand;
– luchtverdeling op ventilatie;
– luchtopbrengst op maximale
waarde;
– inschakeling compressor;
– automatische luchtrecirculatie
dicht, ook als het mogelijk is de open
recirculatie handmatig in te schake-
len zonder de gewenste instelling uit
te schakelen.
75
• “geheel warm” instellen: deze
instelling wordt automatisch inge-
schakeld als u knop A(+) of E(+)
indrukt en ingedrukt houdt totdat
de temperatuur is ingesteld op 28°C,
waarbij het systeem maximaal dient
in te werken. Met deze instelling
worden de volgende instellingen
ingeschakeld
– draaiknop in geheel warme
stand;
– luchtverdeling naar voorruit/
beenruimte of beenruimte, afhanke-
lijk van de buitentemperatuur;
– luchtopbrengst op maximale
waarde;
– compressor geregeld door het sys-
teem;
– automatische luchtrecirculatie
dicht, ook als het mogelijk is de open
recirculatie handmatig in te schake-
len zonder de gewenste instelling uit
te schakelen.• aanjagersnelheid instellen:
draai hiervoor op de draaiknop L;
op het display wordt de gekozen
aanjagersnelheid weergegeven door
het zwart worden van de blaadjes
van de aanjager voor, die op het dis-
play Cis weergegeven.
BELANGRIJKAls gestart wordt
bij een zeer lage buitentemperatuur,
kan de aanjager bij automatische
werking (AUTO) niet inschakelen;
dit duidt niet op een storing; de nor-
male werking wordt automatisch
hervat zodra de door het systeem
ingestelde minimum temperatuur is
bereikt.
• luchtverdeling kiezen: druk
hiervoor op de knoppen H, Ien Min
de centrale draaiknop L.Er zijn 5 luchtverdelingen moge-
lijk: ventilatie (hoofdruimte), bilevel
(hoofd-/beenruimte), beenruimte,
voorruit/beenruimte, voorruit
(MAX-DEF).
Voor het kiezen van de luchtverde-
ling, moet u de bijbehorende toets
indrukken en de andere eventueel
ingestelde luchtverdelingen uitscha-
kelen. Ter bevestiging gaan de
betreffende lampjes branden en
doven de andere.
Bij automatische werking (AUTO)
wordt de luchtverdeling door het
systeem geregeld en blijven de
betreffende lampjes allemaal
gedoofd.
• compressor in-/uitschakelen:
als u bij brandend lampje op knop N
drukt, wordt de compressor uitge-
schakeld en dooft het betreffende
lampje; als met gedoofd lampje op
dezelfde knop wordt gedrukt, wordt
de in-/uitschakeling van de com-
pressor automatisch door het sys-
teem geregeld.
76
Bij automatische werking wordt de
compressor door het systeem in-/uit-
geschakeld, afhankelijk van de bui-
tentemperatuur.
Als u de compressor uitschakelt
(betreffende lampje gedoofd), blijft
de status van de recirculatie (dicht
of open) zoals voor het uitzetten van
de motor en kan de open recirculatie
worden ingeschakeld. Ook bij geslo-
ten recirculatie is er altijd een kleine
hoeveelheid niet behandelde lucht,
afhankelijk van de instelling van de
aanjager en de snelheid van de auto,
die voldoende is om het beslaan van
de ruiten onder normale klimatolo-
gische omstandigheden (voorjaar -
zomer) te voorkomen.
• automatische werking (AUTO)
instellen: druk hiervoor op knop B;
het systeem werkt dan volledig auto-
matisch; op het display verschijnt de
aanduiding AUTO en het symbool ò
(ijs); het systeem bereidt zich voorop het regelen en controleren van de
temperatuur, de luchtverdeling en
de snelheid van de hoofdaanjager.
Als u tijdens de automatische wer-
king knop N indrukt, wordt de com-
pressor uitgeschakeld en is er geen
toevoer van koude lucht meer; het
betreffende lampje dooft, het sys-
teem blijft automatisch werken en
het symbool ò(ijs) verdwijnt van
het display.
• MAX-DEF inschakelen: deze
functie wordt automatisch ingescha-
keld als u op knop Gdrukt; deze
instelling zorgt voor een snelle ont-
waseming van de ruiten.
Druk om deze functie uit te scha-
kelen opnieuw op knop Gof op één
van de volgende knoppen: A, B, D,
E, H, I, M, O.• achterruitverwarming inschake-
len: deze functie wordt ingeschakeld
als u op knop Fdrukt; het betreffen-
de lampje brandt. Met de knop wor-
den de weerstandsdraden aan de
binnenzijde van de achterruit inge-
schakeld voor verwarming, ontvoch-
tiging en ontwaseming van de ach-
terruit. Druk nogmaals op de knop
om deze functie uit te schakelen en
controleer of het betreffende lampje
dooft. De werking van de achterruit-
verwarming is tijdgeschakeld. Na
een bepaalde tijd schakelt de ver-
warming automatisch uit.
Let er bij het schoonma-
ken van de binnenzijde
van de achterruit op, dat
de elektrische weerstandsdraden
van de achterruitverwarming niet
worden beschadigd.
77
• recirculatie inschakelen: met
deze instelling kunt u kiezen, door
middel van het indrukken van knop
O, of u wilt rijden met gef`rceerd
gesloten recirculatie (betreffende
lampje brandt) of dat u toevoer wilt
van buitenlucht (lampje gedoofd)
geforceerd geopende recirculatie, of
dat u de recirculatie automatisch
door het systeem wilt laten regelen
(lampje gedoofd ook bij ingescha-
kelde recirculatie).Wij raden u aan de
recirculatiefunctie in te
schakelen in de file of in
tunnels. Hiermee wordt voorko-
men dat vervuilde lucht het inte-
rieur bereikt. Het is niet raad-
zaam dit systeem langdurig te
laten werken, omdat anders,
vooral als u met meerdere perso-
nen in de auto zit, de kans aan-
zienlijk toeneemt dat de ruiten
beslaan.
• regeling luchtopbrengst vanaf
de zitplaatsen achter inschakelen
(REAR): druk voor deze instelling
op knop (D); op deze wijze kunnen
de passagiers van de tweede rij de
luchtopbrengst regelen met de
draaiknoppen A(fig. 83) van de
extra aanjagers; op het display (C)
verschijnt het symbool van de aanja-
ger achter.De werking van de extra aanjagers
hangt af van de stand van de draai-
knoppen A:
0= extra aanjager met minimale
luchtopbrengst;
–= extra aanjager met een luchtop-
brengst die 50% bedraagt van de
opbrengst die de hoofdaanjager op
dat moment heeft;
AUTO= extra aanjager met dezelf-
de luchtopbrengst als die van de
hoofdaanjager;
+= extra aanjager met een lucht-
opbrengst die 70% bedraagt van de
opbrengst die de hoofdaanjager op
dat moment heeft. Met de recirculatiefunc-
tie kunnen, afhankelijk
van de werking van het
systeem (verwarming of koeling
van het interieur), de gewenste
omstandigheden sneller worden
bereikt. Het is echter niet raad-
zaam deze functie in te schakelen
op regenachtige of koude dagen,
omdat dan de ruiten aan de bin-
nenzijde aanzienlijk sneller kun-
nen beslaan, vooral als de com-
pressor niet is ingeschakeld.
fig. 83
L0B0102b
78
SYSTEEM UITSCHAKELEN
U schakelt het systeem uit door de
draaiknop Lvoor regeling van de
aanjagersnelheid linksom te draaien,
totdat op het display het profiel van
de auto verschijnt zonder de aanja-
gers.
Bij uitschakeling voert het systeem
de volgende handelingen uit:
– de instellingen van voor het uit-
zetten worden opgeslagen;
– grafische weergave op het display
Cdooft met uitzondering van het
profiel van de auto;
– geforceerd geopende luchtrecir-
culatie (luchttoevoer van buiten);
– compressor wordt uitgeschakeld;
– aanjager wordt uitgeschakeld;
– luchtverdeling naar de voorruit;
– mengknop in geheel koude stand.STORINGSMELDING
Bij een eventuele storing (knoppen
geblokkeerd, defecte sensoren, elek-
trische storingen, enz.) wordt het
systeem automatisch in “recovery”
gezet; deze situatie wordt aangege-
ven door het gaan knipperen van de
punten tussen de decimaalcijfers van
de temperatuur op het display C.
Wendt u in dit geval zo snel mogelijk
tot de Lancia-dealer.
Recovery
De werking van het systeem in
recovery is als volgt:
– temperaturen bestuurders- en
passagierszijde: deze zijn gesyn-
chroniseerd en ontwikkelen zich op
dezelfde wijze; als knop (Aof E)
geblokkeerd is, wordt de tempera-
tuur door het systeem op 21°C inge-
steld;– hoofdaanjager, luchtverdeling,
compressor, recirculatie: de
betreffende werking wordt automa-
tisch geregeld (AUTO);
– functie AUTO:als deze functie
vooraf is ingesteld, worden de recir-
culatie, compressor, luchtverdeling
en hoofdaanjager automatisch gere-
geld; het heeft dus geen enkel effect
als de bijbehorende knoppen worden
ingedrukt;
– functie MAX-DEF: luchtverde-
ling naar de voorruit; het indrukken
van de knoppen luchtverdeling,
compressor, AUTO en recirculatie
heeft geen effect terwijl de functies
aanjager en temperatuur actief blij-
ven;
– functie REAR: extra aanjagers
kunnen niet worden ingeschakeld;
– achterruitverwarming: kan niet
worden ingeschakeld.
85
TRIP COMPUTER
De tripcomputer is een systeem dat
in volgorde een aantal gegevens kan
tonen. Druk hiervoor herhaaldelijk
knop A(fig. 97) aan het uiteinde
van de hendel in.
De gegevens zijn: actieradius
van de auto , verbruik op het
moment, afstand tot de bestem-
ming, trip 1 (afstand traject,
gemiddeld verbruik, gemiddelde
snelheid) en trip 2 (afstand tra-
ject, gemiddeld verbruik, gemid-
delde snelheid).
Al deze informatie wordt op het
display van het CONNECT Nav+
telematica-infosysteem weergege-
ven.Reset: om de gegevens op nul te
zetten, druk langer dan 2 seconden
op knop A.
Actieradius
Toont de geschatte afstand die nog
kan worden afgelegd met de in de
tank aanwezige brandstof, waarbij
er van wordt uitgegaan dat het rijge-
drag niet verandert.
Verbruik op het moment
Toont het brandstofverbruik van
de laatste seconden die u gereden
hebt.
Afstand tot de bestemming
Toont de nog af te leggen afstand
tot de ingevoerde bestemming bij
ingeschakeld navigatiesysteem.Afstand traject
Toont de door de auto afgelegde
afstand, berekend vanaf het vertrek
na de resetprocedure (gegevens op
nul zetten).
Gemiddeld verbruik
Toont het gemiddelde verbruik
(schatting), berekend vanaf het ver-
trek na de resetprocedure (gegevens
op nul zetten).
Gemiddelde snelheid
Toont de gemiddelde snelheid van
de auto, berekend vanaf het vertrek
na de resetprocedure (gegevens op
nul zetten).
fig. 97
L0B0269b
86
WAARSCHUWINGS
KNIPPERLICHTEN
(fig. 98)
Voor inschakeling drukt u op scha-
kelaar A, ongeacht de stand van de
contactsleutel.
Als dit systeem is ingeschakeld,
knippert het lampje op de schake-
laar en gaan tegelijkertijd de lampjes
Een Rbranden.
Voor uitschakeling drukt u de
knop nogmaals in.De auto is uitgerust met een sys-
teem voor automatische inschake-
ling van de waarschuwingsknipper-
lichten. Bij plotseling en langdurig
remmen worden de waarschuwings-
knipperlichten automatisch inge-
schakeld, zodat de bestuurder zich
kan concentreren om de controle
over de auto te behouden.
BRANDSTOF-
NOODSCHAKE-
LAAR
Deze veiligheidsschakelaar, die
door de regeleenheid van de airbags
wordt geregeld, springt omhoog bij
een botsing (vanuit iedere richting)
van een aanzienlijke omvang, waar-
door de toevoer van brandstof wordt
gestopt en de motor afslaat.
De bestuurder wordt door middel
van een melding op het display van
het CONNECT Nav+ telematica-
infosysteem gewaarschuwd als de
veiligheidsschakelaar is ingescha-
keld.
fig. 98
L0B0212b
Het gebruik van de
waarschuwingsknipper-
lichten is afhankelijk van
de wetgeving van het land waarin
u zich bevindt. Houdt u aan de
voorschriften.
Als u na een ongeval een
brandstoflucht ruikt of
merkt dat het brandstof-
systeem lekt, herstel de werking
van het systeem dan niet, zodat
brand wordt voorkomen.
91
SELECTORHENDEL (fig. 104)
P= Parkeren.
R= Achteruit.
N= Vrijstand.
D= Drive, automatisch vooruit rij-
den.
M= Sequentiële werking+= Opschakelen bij sequentiële
werking.
–= Terugschakelen bij sequentiële
werking.
DISPLAY (fig. 105)
Op het display kan het volgende
worden weergegeven:
– bij automatische werking de
geselecteerde versnelling (P, R, Nof
D);
– bij sequentiële werking de hand-
matig ingeschakelde hogere of lage-
re versnelling, respectievelijk door
middel van de aanduidingof .STANDEN VAN DE HENDEL
Drive, automatisch vooruit rij-
den (D)
U gebruikt stand Din de stad en op
buitenwegen.
fig. 104
L0B0252b
fig. 105
L0B0253b
De hendel mag uitslui-
tend van P naar D (P6D),
van N naar D (N6D) en
van R naar D (R6D) worden ver-
plaatst als de auto stilstaat, de
motor stationair draait en het
rempedaal geheel is ingetrapt
(beveiligingssysteem shift-lock).