Page 213 of 250

6
EENVOUDIG ONDERHOUD
21ZEKERINGEN CONTROLEREN EN VERVANGEN
SG200A1-FX Een zekering vervangen Een zekering smelt zodra het circuit vanaf de accu overbelast raakt,waardoor schade aan de bedrading wordt voorkomen (dit kan worden veroorzaakt door een kortsluiting inhet systeem). In dit geval moet de storing door een Hyundai dealer worden opgespoord, het systeemworden gerepareerd en de zekering worden vervangen. De zekeringen bevinden zich in een houder naast deaccu. LET OP:
Gebruik bij het vervangen van een zekering altijd een nieuwe zekering met hetzelfde amperage. Gebruiknooit een stuk draad of een zekering met een hoger amper- age. Dit kan ernstige schade enbrand tot gevolg hebben.
! G200B02HP-AXT Zekeringen vervangen
De zekeringenkast voor de verlichting en andere elektrische accessoires bevindt zich onder het dashboard aan de bestuurderszijde. Aan debinnenzijde van de kast is een lijst aangebracht met de beschermde cir- cuits per zekering.Als een lamp of een ander elektrischaccessoire niet meer werkt, dan kandit worden veroorzaakt door een doorgebrande zekering. Een doorgebrande zekering kan wordenherkend aan de onderbroken metalen strip in de zekering. Voer de volgende werkzaamheden uit om te controlerenof een zekering is doorgebrand:
OMC045003
OMC045001
Page 226 of 250
6EENVOUDIG ONDERHOUD
34
G275H01MC-GXT Interieurverlichting
1. Verwijder de afdekking met een (-) schroevendraaier.
2. Vervang de lamp door een nieuwe.
G270G01MC-GXTLeeslamp (Indien gemonteerd)
1. Verwijder de afdekking met een
(-) schroevendraaier.
2. Vervang de lamp door een nieuwe.
OMC055029OMC055030 G270K01TG-GXT Verlichting dashboardkastje (Indien gemonteerd)
1. Open het dashboardkastje.
2. Verwijder m.b.v. een platte schroevendraaier het deksel vande verlichting van het dashboardkastje.
3. Vervang de lamp door een nieuwe.
OMC055031
Page 239 of 250

8INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
4
I040A02S-GXT WINTERBANDEN Als de auto wordt voorzien van
winterbanden, dan moeten deze dezelfde maat hebben en moeten opdezelfde manier belast kunnen worden. Winterbanden moeten om alle vier de wielen worden gemonteerd; als ditniet het geval is, dan kan dit de rij- eigenschappen van de auto negatief beïnvloeden.
De bandenspanning van winterbanden
moet 28 kPa (4 psi) hoger zijn dan deaanbevolen spanning voorstandaardbanden op de sticker in het dashboardkastje of de op de wang van de band aangegeven maximumspanning. Gebruik van deze twee waarden de laagste spanning.
Rijd niet sneller dan 120 km/h als de
auto is voorzien van winterbanden.
Deze bandenspanningen zijn gekozen voor een optimale combinatie tussenrijcomfort, bandenslijtage en koersstabiliteit onder normale omstandigheden. De bandenspanningen moeten minstens één keer per maand worden gecontroleerd.De juiste bandenspanning isnoodzakelijk om de volgende redenen:
o een te lage spanning heeft een
ongelijkmatige bandenslijtage en een vermindering van het rijgedrag tot gevolg.
o een te hoge spanning verhoogt de kans op beschadigingen onderinvloed van schokken en heeft eenongelijkmatige bandenslijtage tot gevolg. LET OP:
Let op het volgende:
o Controleer de bandenspanning als de banden koud zijn. Dit betekent dat tenminste gedur-ende drie uur niet met de wagen is gereden en niet verder is gereden dan circa 1,6 km vanafhet begin van de rit.
o Controleer ook de spanning van het reservewiel.
o Overschrijd het laadvermogen niet. Let hierbij vooral op alstijdens de vakantiereis met een imperiaal wordt gereden.
!
Page 248 of 250

10INHOUD
2
A Aansteker ................................................................... 1-80
Accu controleren ......................................................... 6-23
Achterklep/kofferdeksel .............................................. 1-95
Afmetingen ................................................................... 9-2
Aftappen van water in het brandstoffilter ....................6-26
Airbagsysteem ............................................................ 1-44
Algemene controles ...................................................... 6-5
Als de motor niet aanslaat ........................................... 3-2
Als de motor te heet wordt ........................................... 3-4 Als uw auto moet worden gesleept ............................ 3-12
Alvorens de motor te starten ........................................ 2-3Antenne .................................................................... 1-123
Anti verblindingsstand van de achteruitkijk-spiegel .... 1-91
Antiblokkeersysteem (ABS) ........................................ 2-14
Asbak ......................................................................... 1-82
Automatische transmissie .......................................... 2-10
Automatische verwarmings en koelings systeem ..... 1-111
B Bagagenet .................................................................. 1-97
Banden ......................................................................... 8-3
Bediening verwarming en koeling .............................1-101
Bedieningseenheid met draaischakelaars en druktoetsen ........................................................... 1-102
Behandeling van de CD’s ........................................ 1-120
Beschrijving zekeringhouder .......................................6-36Bij verlies van sleutels
............................................... 3-16
Bi-level verwarming ................................................... 1-106
Blikjeshouder .............................................................. 1-82
Bochten ...................................................................... 2-21
Boordcomputer ............................................................ 1-71
Brandstofvoorschriften .................................................. 1-4
Brillenvak .................................................................... 1-87
Buitenspiegel .............................................................. 1-89
C Claxon ...................................................................... 1-100
Corrosie voorkomen ...................................................... 4-2
D Dashboardkastje ......................................................... 1-88
De motor starten ........................................................... 2-3 Diefstalbeveil igingsinstallatie .....................................1-11
Digitale klok ................................................................ 1-80
E Economisch rijden ...................................................... 2-20
EGR-systeem ............................................................... 7-4
Elektrisch aa nsluitpunt ............................................... 1-81
Elektronische stabiliteitsregeling ( ESP) ......................2-15
GGloeilamp vervangen .................................................. 6-29