57
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
GEBRUIK VAN
AIRCONDITIONING
Het systeem kan op verschillende manie-
ren worden ingeschakeld, maar wij raden
u aan te beginnen met het indrukken van
de knop AUTO en vervolgens de draai-
knop te draaien om op het display de ge-
wenste temperatuur in te stellen.
Op deze wijze begint het systeem geheel
automatisch te werken, zodat zo snel mo-
gelijk de ingestelde temperatuur wordt be-
reikt. Het systeem regelt de temperatuur,
de luchthoeveelheid en de luchtverdeling
in het interieur, de recirculatiefunctie en
het inschakelen van de aircocompressor.Tijdens de volledig automatische werking
van het systeem, moeten alleen de vol-
gende functies eventueel handmatig wor-
den ingeschakeld:
❒Òluchtrecirculatie, om de recircu-
latie altijd in- of uitgeschakeld te hou-
den;
❒Zvoor een snelle ontwaseming/ont-
dooiing van de ruiten voor, de ach-
terruit en de buitenspiegels.
Tijdens de volledig automatische werking
van het systeem kunt u op ieder moment
de ingestelde temperatuur, de luchtver-
deling en de aanjagersnelheid wijzigen
m.b.v. de desbetreffende knoppen: het sys-
teem zal automatisch de eigen instellingen
wijzigen en aanpassen aan de nieuwe in-
stellingen. Als tijdens de volledige automatische wer-
king (FULL AUTO) de luchtverdeling en/of
de luchtopbrengst gewijzigd worden en/of
de inschakeling van de compressor en/of
de recirculatie, dan verdwijnt het opschrift
FULL. Op deze manier worden de func-
ties niet langer automatisch geregeld maar
moeten met de hand worden bediend,
totdat u opnieuw de knop AUTO indrukt.
Als een of meer functies handmatig zijn in-
geschakeld, dan blijft de regeling van de
luchttemperatuur automatisch plaatsvin-
den, behalve als de compressor is uitge-
schakeld: in dat geval kan er geen lucht in
het interieur worden gevoerd waarvan de
temperatuur lager is dan de buitentempe-
ratuur.
62
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Het is echter niet raadzaam deze functie
handmatig in te schakelen op regenachti-
ge of koude dagen, omdat dan de ruiten
aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kun-
nen beslaan, vooral als de airconditioning
niet is ingeschakeld.
Bij lage buitentemperaturen wordt de re-
circulatie uitgeschakeld (met luchttoevoer
van buiten) om het beslaan van de ruiten
te voorkomen.
Bij lage buitentemperaturen raden wij u
aan om de recirculatiefunctie niet te ge-
bruiken, omdat hierdoor de ruiten sneller
kunnen beslaan.Drukknop in-/
uitschakelen
aircocompressor
(F)
Als u op de knop √
drukt, wordt de
aircocompressor, indien ingeschakeld,
uitgeschakeld en dooft het symbool op
het display.
Als u op de knop drukt als het lampje
gedoofd is, wordt de inschakeling van de
compressor weer automatisch door het
systeem geregeld; dit wordt aangegeven
door een brandend symbool op het
display.
Als u de aircocompressor uitschakelt,
wordt de recirculatie uitgeschakeld om het
eventuele beslaan van de ruiten te voorko-
men. Ook als het systeem de ingestelde
temperatuur kan handhaven, verdwijnt het
opschrift FULL van het display. Als het sys-
teem de ingestelde temperatuur echter niet
meer kan handhaven, gaat de temperatuur
knipperen en dooft het opschrift AUTO.BELANGRIJK Met uitgeschakelde airco-
compressor is het niet mogelijk lucht in
het interieur in te voeren met een tem-
peratuur die lager is dan de buitentempe-
ratuur; bovendien kunnen (in bijzondere
omstandigheden) de ruiten zeer snel be-
slaan omdat de lucht niet gedroogd kan
worden.
De uitschakeling van de aircocompressor
blijft in het geheugen opgeslagen, ook na
het afzetten van de motor.
U kunt de automatische regeling van de
aircocompressor weer inschakelen door
nogmaals de knop √in te drukken (in dat
geval werkt het systeem alleen als ver-
warming) of de knop AUTO.
64
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BELANGRIJK Voor een snelle ontwase-
ming/ontdooiing moet, als er een extra
verwarming/airconditioning aanwezig is
(onder de zitplaats voor of achter bij Pano-
rama- en Combi-uitvoeringen), deze ver-
warming, indien ingeschakeld, worden uit-
geschakeld door op de knop F(lampje ge-
doofd) op het schakelaarpaneel te druk-
ken fig. 52.Systeem
uitschakelen
OFF (E)
Het systeem schakelt uit
en het display dooft als u op de knop E
drukt.
Als het systeem is uitgeschakeld:
❒is het display gedoofd;
❒wordt de ingestelde temperatuur niet
weergegeven;
❒is de recirculatie ingeschakeld, waarbij
geen lucht van buiten binnenkomt (re-
circulatielampje brandt);
❒is de compressor uitgeschakeld;
❒is de aanjager uitgeschakeld.
fig. 52F0N0185m
Als de functie is ingeschakeld, kunnen al-
leen de aanjagersnelheid en de uitschake-
ling van de achterruitverwarming hand-
matig worden geregeld.
Als u op de knop Bdrukt of op de recir-
culatieknop Gof op de knop van de com-
pressor Fof op de knop AUTO A, wor-
den de functies die hiervoor waren inge-
steld, weer geactiveerd.
68
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BELANGRIJK De extra verwarming is uit-
gerust met een thermische beveiliging die
de brander uitschakelt bij oververhitting
door een te laag koelvloeistofniveau of
koelvloeistoflekkage. Als dit het geval is,
moet na het repareren van het defect in
het koelsysteem en/of het bijvullen van de
koelvloeistof en voordat de verwarming
weer wordt ingeschakeld, de programma-
keuzetoets worden ingedrukt.
De verwarming kan spontaan uitgaan door
gebrek aan brandstof of als tijdens de wer-
king de vlam dooft. Voer in dat geval de
procedure uit voor het uitschakelen en
probeer de verwarming weer in te scha-
kelen; als de verwarming dan nog niet
werkt, wendt u dan tot de Fiat-dealer.Extra verwarming inschakelen
Als de auto is uitgerust met automatische
airconditioning, stelt de regeleenheid de
temperatuur en de luchtverdeling in bij het
inschakelen van de standverwarming.
Bij handbediende airconditioning/verwar-
ming moet voor een maximale werking
van de verwarming gecontroleerd worden
of de draaiknop voor het regelen van de
luchttemperatuur in het interieur in de
stand “warme lucht” staat.
Om het interieur voor te verwarmen,
moet u de draaiknop van de luchtverde-
ling in stand
©zetten.
Om de voorruit te ontdooien, moet u de
draaiknop van de luchtverdeling in stand
-zetten.
Voor beide functies moet u de draaiknop
voor de luchtverdeling in stand
®zetten.Digitale timer fig. 55
1) Branderindicatie
2) Displayverlichting
3) Voorkeuzenummer
4) Toets klokje
5) Toets voor vooruitzetten tijd
6) Programma-keuzetoets
7) Toets voor terugzetten tijd
8) Toets voor directe inschakeling
verwarming
9) Controlelampje voor het instellen/
aflezen van de tijd
fig. 55F0N0151m
73
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
EXTRA AIRCONDITIONING
ACHTER (Panorama- en Combi-
uitvoeringen - indien aanwezig)
De Panorama- en Combi-uitvoeringen be-
schikken over een hoofdverwarming/air-
condtioning en een extra airconditioning
(optional), waarvan de bediening zich in de
hemelbekleding boven de tweede rij stoe-
len fig. 60bevindt.
U schakelt deze airconditioning in door op
de knop F-fig. 61op het schakelaarpaneel
te drukken. Deze airconditioning werkt al-
leen als de hoofdairconditioning is inge-
schakeld.❒Als u de draaiknop Din stand “geheel
koud” (draaiknop in het blauwe ge-
bied) zet, komt er koude lucht uit de
uitstroomopeningen op de hemelbe-
kleding.
❒Als u de draaiknop Din stand “geheel
warm” (draaiknop in het rode gebied)
zet, komt er warme lucht (bij warme
motor) uit de uitstroomopeningen
voor de beenruimte achter (onder de
stoelen van de 2e-3e rij bij de Pano-
rama-uitvoering en uit het rooster aan
de zijde van de linker wielkuip bij de
Combi-uitvoeringen).
❒Als u de draaiknop Din een tussen-
liggende stand zet, wordt de lucht ver-
deeld over de uitstroomopeningen op
de hemelbekleding en de uitstroom-
openingen voor de beenruimte achter,
en wijzigt de temperatuur.BELANGRIJK Als de compressor van de
hoofdairconditioning wordt ingeschakeld
(door knop Ein te drukken), wordt
automatisch de 1e aanjagersnelheid inge-
schakeld, ook als de aanjager van de extra
airconditioning in stand 0staat, om ijs-
vorming en daarmee beschadiging van de-
ze component te voorkomen.
85
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 85F0N0127m
fig. 87F0N0050m
fig. 86F0N0049m
fig. 88F0N0051m
INTERIEURUITRUSTING
BOVENSTE DASHBOARDKASTJE
KOEL/WARMHOUDVAK (indien
aanwezig) fig. 86
Til voor het gebruik het deksel op zoals is
afgebeeld.
Als de auto is uitgerust met airconditio-
ning, kan het vak met flessenhouder ge-
koeld/verwarmd worden via een uit-
stroomopening die verbonden is met de
airconditioning.
DASHBOARDKASTJE fig. 87
Trek aan de handgreep Aom het dash-
boardkastje te openen.
DASHBOARDKASTJE MET SLOT
fig. 88
Draai om het slot te ver-/ontgrendelen de
sleutel rechts-/linksom. Trek aan de hand-
greep om het dashboardkastje te openen.
De omvang van het dashboardkastje is van
dien aard dat er een laptop in kan worden
geplaatst.
Voordat u de schakelaar
voor de elektrische voeding
weer inschakelt, moet zorgvuldig wor-
den gecontroleerd of er geen brand-
stoflekkage is en of de elektrische
componenten (bijv. de koplampen)
niet zijn beschadigd.
ATTENTIE
Voordat u de brandstof-
noodschakelaar weer in-
schakelt, moet zorgvuldig worden ge-
controleerd of er geen brandstoflek-
kage is en of de elektrische compo-
nenten (bijv. de koplampen) niet zijn
beschadigd.
ATTENTIE
BELANGRIJK Bij andere uitvoeringen dan
de Schoolbus/Minibus is de knop Bvervan-
gen door een zekering; wendt u voor ver-
vanging van die zekering tot de Fiat-dealer.
138
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
BRANDSTOFBESPARING
Hierna volgen enkele nuttige tips, waar-
door het brandstofverbruik zo laag mo-
gelijk blijft en de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt
wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de
auto door de controles en registraties die
in het “Geprogrammeerd Onderhouds-
schema“ staan vermeld, te laten uitvoeren.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste een
keer per maand, de spanning van de ban-
den: als de spanning te laag is, wordt de
weerstand groter en neemt het verbruik
toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een overbeladen bagage-
ruimte. Het gewicht van de auto (vooral
in stadsverkeer) en de wieluitlijning heb-
ben grote invloed op het brandstofver-
bruik en de stabiliteit.Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of skidrager als u
deze niet meer gebruikt. Ze verminderen
de aerodynamica van de auto, waardoor
het brandstofverbruik toeneemt. Gebruik
voor het vervoer van volumineuze voor-
werpen bij voorkeur een aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische installaties alleen
als u ze nodig hebt. De achterruitverwar-
ming, extra koplampen, de ruitenwissers
en de aanjager van het ventilatie-/verwar-
mingssysteem vragen veel stroom, waar-
door het brandstofverbruik toeneemt (tot
aan 25% in stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel
energie, waardoor het brandstofverbruik
sterk toeneemt (tot gemiddeld 20%): ge-
bruik wanneer de buitentemperatuur het
toelaat, bij voorkeur de functies van het
ventilatiesysteem.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aero-
dynamische accessoires kan de aerodyna-
mica negatief beïnvloeden, waardoor het
brandstofverbruik zal toenemen.Als u reservebrandstof in een
jerrycan wilt vervoeren,
houdt u dan aan de geldende wetge-
ving. Gebruik alleen een goedgekeur-
de jerrycan en bevestig deze op de
juiste wijze aan de ladingsjorogen.
Toch zal bij een ongeval de kans op
brand groter zijn.
ATTENTIE
Naast deze voorzorgsmaatregelen van al-
gemene aard, kan door het opvolgen van
enkele eenvoudige tips de veiligheid, het
rijcomfort en de levensduur van de auto
verbeterd worden:
❒verdeel de lading gelijkmatig over de
laadvloer: indien de lading op een
plaats geconcentreerd moet worden,
gebruik dan de laadvloer tussen de
twee assen;
❒bedenk dat hoe lager de lading ligt, hoe
lager het zwaartepunt van de auto
komt te liggen. Hierdoor rijdt u veili-
ger: plaats daarom altijd de zwaarste
lading onderop;
❒bedenk ten slotte dat het dynamische
rijgedrag van de auto beïnvloed wordt
door het vervoerde gewicht: hoe ho-
ger het gewicht des te langer de rem-
weg van de auto, vooral bij hoge snel-
heid.
264
LAMPJES EN
BERICHTEN
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
❒een testrit buiten de stad: waarbij veel-
vuldig wordt geaccelereerd in alle ver-
snellingen en waarmee een normaal
gebruik van de auto buiten de stad
wordt gesimuleerd. De snelheid
varieert tussen de 0 en 120 km/h;
❒gecombineerd: hierbij telt de waarde
van de stadsrit mee voor 37% en de
waarde van de testrit buiten de stad
voor 63%.
BELANGRIJK Het soort wegdek, ver-
keerssituatie, atmosferische omstandighe-
den, rijstijl, algemene conditie van de
BRANDSTOFVERBRUIK
Het brandstofverbruik dat in de tabellen
is opgenomen, is gemeten volgens een
vastgestelde testmethode die in EU-nor-
men is vastgelegd.
Het brandstofverbruik is gemeten volgens
onderstaande procedure:
❒een stadsrit: opgebouwd uit een kou-
de start gevolgd door een gesimu-
leerde, normale testrit in stadsverkeer;auto, uitrustingsniveau, gebruik van de air-
conditioning, lading van de auto, imperiaal
op het dak en andere situaties die de aero-
dynamica kunnen beïnvloeden, leveren
een ander brandstofverbruik op dan hier
vermeld.
COMBI-uitvoeringen - brandstofverbruik volgens EU-normen 1999/100 (liter/100km)
Laadvermogen Verbruik
Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd
(*) Wegrijden in 2eversnelling
(●) Met specifieke overbrengingsverhoudingen en banden
Light (Korte wielbasis) (*)
Light (Medium wielbasis) (*)
Light (Korte wielbasis) (*)
Light (Medium wielbasis) (*)
Heavy (
●)
Light (Korte wielbasis) (*)
Light (Medium wielbasis) (*)
Heavy (
●) 100 Multijet8,2
8,5
8,3
8,8
8,9
9,4
9,9
10,2 120 Multijet
160 Multijet6,8
7,0
6,5
6,8
6,7
6,9
7,2
7,67,3
7,6
7,2
7,5
7,5
7,8
8,2
8,6