Als het lampje Ytijdens het
rijden gaat branden
❒Als het lampje Ygaat branden, be-
tekent dit dat het systeem zichzelf con-
troleert (bijv. bij een vermindering van
de spanning).
❒Als de storing blijft optreden, wendt u
dan tot het Abarth Servicenetwerk.
SYMBOLEN
Op of in de nabijheid van enkele onder-
delen van uw auto zijn plaatjes met een be-
paalde kleur aangebracht, met daarop
symbolen die uw aandacht vragen en die
voorzorgsmaatregelen aangeven die u in
acht moet nemen als u met het be-
treffende onderdeel te maken krijgt.
Op de binnenbekleding van de motorkap
bevindt zich een plaatje met een korte sa-
menvatting van de symbolen.
4
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
WEGWIJS IN
UW AUTO
CODE-
STARTBLOKKERING
Voor een nog betere bescherming tegen
diefstal is de auto uitgerust met een elek-
tronische startblokkering. Het systeem
schakelt automatisch in als de start-/con-
tactsleutel wordt uitgenomen.
Als u bij het starten van de motor de sleu-
tel in stand MARdraait, dan stuurt het
CODE-systeem een code naar de regel-
eenheid van de motor die, als de code
wordt herkend, de blokkering van de func-
ties opheft.
Als bij het starten de code niet wordt her-
kend, gaat op het instrumentenpaneel het
waarschuwingslampje
Ybranden.
Draai in dat geval de sleutel in stand
STOPen vervolgens in stand MAR; als
de motor geblokkeerd blijft, probeer het
dan opnieuw met de andere geleverde
sleutels. Als de motor nog niet aanslaat,
wendt u dan tot het Abarth Servicenet-
werk.
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen
code, die in de regeleenheid van het sys-
teem moet worden opgeslagen. Voor het
opslaan van nieuwe sleutels (maximaal
acht) moet u zich tot het Abarth Service-
netwerk wenden.Bij krachtige stoten kunnen
de elektronische componen-
ten in de sleutel beschadigd
worden.
START-/CONTACTSLOT
fig. 7
De sleutel kan in 3 standen worden ge-
draaid:
❒STOP: motor uit, sleutel uitneembaar
en stuur geblokkeerd. Enkele elektri-
sche installaties kunnen werken (bijv.
autoradio, centrale portiervergrende-
ling enz.).
❒MAR: contact aan. Alle elektrische in-
stallaties werken.
❒AVV: motor starten.
Het contactslot is voorzien van een her-
startbeveiliging. Als de motor bij de eerste
poging niet aanslaat, moet u de sleutel te-
rugdraaien in stand STOPen nogmaals
starten.
8
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
WEGWIJS IN
UW AUTO
Verwijder de sleutel nooit uit
het contactslot als de auto
nog in beweging is. Bij de eerste stuur-
uitslag blokkeert het stuur automa-
tisch. Dit geldt in alle gevallen, ook
als de auto gesleept wordt.
Het is streng verboden om demonta-
ge-/montagewerkzaamheden uit te
voeren, waarvoor wijzigingen in de
stuurinrichting of de stuurkolom ver-
eist zijn (bijv. bij montage van een
diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen
de prestaties van het systeem, de ga-
rantie en de veiligheid in gevaar wor-
den gebracht en voldoet de auto niet
meer aan de typegoedkeuring.
ATTENTIE
fig. 7F0S0006Ab
STUURSLOT
Inschakelen
Zet de sleutel in stand STOP, neem de
sleutel uit het contactslot en draai het stuur
totdat het vergrendelt.
Uitschakelen
Draai het stuur iets heen en weer, terwijl
u de sleutel in stand MARdraait.
34
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
WEGWIJS IN
UW AUTO
DIMLICHT/
BUITENVERLICHTING fig. 30
Draai met de contactsleutel in stand
MAR, de draaiknop in stand
2. Als het
dimlicht wordt ingeschakeld, schakelt de
dagverlichting uit en schakelen de buiten-
verlichting en het dimlicht in. Op het
instrumentenpaneel gaat het controle-
lampje
3branden. Draai met de con-
tactsleutel in stand STOPof met uitge-
nomen sleutel, de draaiknop van stand O
in stand
2; de buitenverlichting en de
kentekenplaatverlichting schakelen in. Op
het instrumentenpaneel gaat het contro-
lelampje
3branden.
GROOTLICHT fig. 30
Druk de hendel naar voren in de richting
van het dashboard, als de draaiknop reeds
in stand
2staat (vergrendelde stand). Op
het instrumentenpaneel gaat het contro-
lelampje
1branden. Als vervolgens de
hendel naar het stuurwiel wordt getrok-
ken, dan dooft het grootlicht en wordt het
dimlicht weer ingeschakeld.GROOTLICHTSIGNAAL fig. 30
Trek de hendel naar het stuur (stand zon-
der vergrendeling). Op het instrumenten-
paneel gaat het controlelampje
1branden.
RICHTINGAANWIJZERS fig. 31
Zet de hendel in de vergrendelde stand:
omhoog (stand a): inschakeling rechter
richtingaanwijzer;
omlaag (stand b): inschakeling linker rich-
tingaanwijzer.
Op het instrumentenpaneel knippert het
controlelampje ¥of Î. De richtingaanwij-
zers schakelen automatisch uit als de auto
weer rechtuit rijdt.
Functie wisselen van rijbaan
Als u bij wisseling van rijbaan kort richting
wilt aangeven, moet u de linker hendel kor-
ter dan een halve seconde in de onvergren-
delde stand zetten. De richtingaanwijzers
aan de betreffende zijde knipperen 3 keer
en doven daarna automatisch.
BUITENVERLICHTING
Met de linker hendel bedient u de buiten-
verlichting. De buitenverlichting werkt uit-
sluitend als de contactsleutel in stand
MARstaat. Als u de buitenverlichting in-
schakelt, gaan ook de verlichting van het
instrumentenpaneel en de bedienings-
knoppen op het dashboard branden.
DAGVERLICHTING (D.R.L.)
(indien aanwezig) fig. 30
Als u met de sleutel in stand MARde draai-
knop in stand Ozet, wordt automatisch de
dagverlichting ingeschakeld; de andere lam-
pen en de interieurverlichting blijven uitge-
schakeld. De automatische inschakeling van
de dagverlichting kan worden in- of uitge-
schakeld via het menu op het display (zie de
paragraaf “Multifunctioneel display en instel-
baar multifunctioneel display” in dit hoofd-
stuk). Als de dagverlichting wordt uitgescha-
keld, dan gaat geen enkele verlichting bran-
den als de draaiknop in stand Ostaat.
fig. 30F0S030Abfig. 31F0S031Ab
De dagverlichting is een al-
ternatief voor het dimlicht
tijdens het rijden overdag. Deze dag-
verlichting is in bepaalde landen ver-
plicht en waar niet verplicht, toege-
staan. De dagverlichting is geen ver-
vanging voor het dimlicht tijdens het
rijden in tunnels of in het donker. Het
gebruik van de dagverlichting is af-
hankelijk van de wettelijke voorschrif-
ten van het land waarin u zich be-
vindt. Houdt u aan de voorschriften.
ATTENTIE
35
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
WEGWIJS IN
UW AUTO
RUITEN REINIGEN
Met de rechter hendel fig. 32kunt u de
ruitenwissers/-sproeiers en achterruitwis-
ser/-sproeier bedienen.
RUITENWISSERS/-SPROEIERS
Deze werken uitsluitend als de contact-
sleutel in stand MARstaat.
De hendel kan in vijf verschillende standen
worden gezet (4 snelheidsniveaus):
Aruitenwissers uitgeschakeld.
Bwissen met interval.
Clangzaam continu wissen.
Dsnel continu wissen.
Etussenslag (onvergrendelde stand).
In stand E werken de ruitenwissers, zolang
u de hendel met de hand in deze stand
houdt. Als u de hendel loslaat, springt de-
ze direct weer in stand Aen schakelen de
ruitenwissers automatisch uit.“Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt (on-
vergrendelde stand), schakelen de ruiten-
sproeiers in.
Als u de hendel aangetrokken houdt, dan
worden in een beweging de ruitenwis-
sers/-sproeiers ingeschakeld; de ruitenwis-
sers schakelen automatisch in als u de hen-
del langer dan een halve seconde aange-
trokken houdt. De ruitenwissers blijven
nog enkele slagen werken, nadat u de hen-
del loslaat; na enige seconden volgt nog
een “reinigingsslag”. “FOLLOW ME HOME” SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte voor de au-
to een bepaalde tijd worden verlicht.
Inschakelen
U schakelt deze functie in door de con-
tactsleutel in stand STOPte draaien of
uit te nemen en de linker hendel binnen
2 minuten na het uitzetten van de motor
naar het stuur te trekken.
Telkens als u de hendel bedient, blijft de
verlichting 30 seconden langer branden,
tot een maximum van 210 seconden; hier-
na schakelt de verlichting automatisch uit.
Telkens als de hendel wordt bediend, gaat
het controlelampje
3op het instru-
mentenpaneel branden en verschijnt op
het display de tijd dat de functie actief blijft.
Het lampje gaat branden als de hendel
voor het eerst bediend wordt en blijft
branden totdat de functie automatisch
wordt uitgeschakeld. Telkens als de hen-
del wordt bediend, wordt alleen de inscha-
keltijd van de verlichting verlengd.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden
naar het stuur getrokken.
F0S032Abfig. 32
Gebruik de ruitenwissers niet
om opgehoopte sneeuw of ijs
van de voorruit te verwijde-
ren. In die omstandigheden
grijpt, als de ruitenwissers te zwaar
worden belast, de beveiliging in, die er-
voor zorgt dat de ruitenwisser enkele
seconden worden uitgeschakeld. Als
hierna de werking niet wordt hervat,
wendt u dan tot het Abarth Servicenet-
werk.
36
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
WEGWIJS IN
UW AUTO
Brandduurregeling van de
interieurverlichting (middelste
stand van het lampenglas)
Er zijn drie brandduurregelingen:
❒iedere keer als een portier wordt ge-
opend, gaat de verlichting 3 min. branden;
❒als de contactsleutel uit het contactslot
wordt genomen binnen twee minuten na
het uitzetten van de motor, gaat de ver-
lichting ongeveer 10 seconden branden;
❒als de portieren worden ontgrendeld
(met de afstandsbediening of met de sleu-
tel in het slot van het bestuurdersportier),
gaat de verlichting ongeveer 10 seconden
branden.
De verlichting kan op twee manieren wor-
den uitgeschakeld:
❒als alle portieren worden gesloten, wordt
de brandduurregeling van drie minuten
uitgeschakeld en gaat de verlichting 10 se-
conden branden. De werking van de
brandduurregeling wordt onderbroken
als de contactsleutel in stand MARwordt
gedraaid;
❒als de portieren worden vergrendeld (met
de afstandsbediening of met de sleutel in
het slot van het bestuurdersportier),
dooft de verlichting.
❒de interieurverlichting schakelt na 15 min.
automatisch uit om de accu te sparen.
BAGAGERUIMTEVERLICHTING
Het lampje gaat automatisch branden als u de
bagageruimte opent en dooft als de bagage-
ruimte wordt gesloten.
PLAFONDVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR
Het lampenglas kan in drie standen staan:
❒rechterzijde ingedrukt: verlichting altijd
ingeschakeld
❒linkerzijde ingedrukt: verlichting altijd uit-
geschakeld
❒middelste stand (neutraal): de verlichting
wordt automatisch in-/uitgeschakeld bij
het openen/sluiten van de portieren.
BELANGRIJK Controleer voordat u de au-
to verlaat of de schakelaar in de middelste
stand staat. Op deze manier dooft de interi-
eurverlichting bij het sluiten van de portieren,
en voorkomt u dat de accu ontlaadt.
Bij enkele uitvoeringen schakelt de verlichting
alleen automatisch in of uit als het portier aan
bestuurderszijde wordt geopend of gesloten.
Als de portieren met de afstandsbediening
worden ontgrendeld, gaat de verlichting on-
geveer 10 seconden branden. Als de portie-
ren met de afstandsbediening worden ver-
grendeld, dooft de plafondverlichting.
ACHTERRUITWISSER/-
SPROEIER
Deze werken uitsluitend als de contact-
sleutel in stand MARstaat.
Als u de draaiknop in stand
'zet, scha-
kelt de achterruitwisser in.
Als u bij ingeschakelde ruitenwissers de
draaiknop in stand
'zet, schakelt de ach-
terruitwisser in die, in dit geval, gelijktijdig
werkt (in de verschillende standen) met
de ruitenwissers voor maar met een lage-
re frequentie. Als u bij ingeschakelde rui-
tenwissers de achteruit inschakelt, gaat au-
tomatisch ook de achterruitwisser lang-
zaam continu wissen.
De werking stopt als de achteruit wordt
uitgeschakeld.
“Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het dashboard duwt
(onvergrendelde stand), schakelt de ach-
terruitsproeier in.
Als u de hendel aangetrokken houdt, dan
worden in een beweging de achterruitwis-
ser/-sproeier ingeschakeld; de achterruit-
wisser schakelt automatisch in als u de
hendel langer dan een halve seconde aan-
getrokken houdt.
De achterruitwisser blijft nog enkele sla-
gen werken, nadat u de hendel loslaat; na
enige seconden volgt nog een “reinigings-
slag”.
Gebruik de achterruitwisser
niet om opgehoopte sneeuw
of ijs van de achterruit te ver-
wijderen. In die omstandighe-
den grijpt, als de achterruitwisser te
zwaar wordt belast, de beveiliging in,
die ervoor zorgt dat de wisser enkele se-
conden worden uitgeschakeld. Als hier-
na de werking niet wordt hervat, wendt
u dan tot het Abarth Servicenetwerk.
37
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
WEGWIJS IN
UW AUTO
BEDIENINGSORGANEN
SPORT-FUNCTIE fig. 33
Als u op de SPORT-knop A-fig. 33drukt,
wordt de sport-functie ingeschakeld. Hier-
door reageert de motor sneller op gaspe-
daalbewegingen en is meer kracht nodig
voor het draaien van het stuur voor een
optimaal stuurgevoel.
Als de functie is ingeschakeld, dan wordt
op het instrumentenpaneel het opschrift
SPORT verlicht. Druk nogmaals op de
knop om deze functie uit te schakelen en
de instelling voor normaal rijden te her-
stellen.
BELANGRIJK Als u de SPORT-knop in-
drukt, wordt de functie na ongeveer 5 se-
conden ingeschakeld.
BELANGRIJK Als u tijdens het accelere-
ren de SPORT-functie gebruikt, kunt u
stoten in het stuurwiel voelen, die ken-
merkend zijn voor een sportieve instelling.MISTLAMPEN VOOR/
MISTACHTERLICHTEN
(indien aanwezig) fig. 33
De mistlampen voor/mistachterlichten
kunnen op de volgende wijze met de knop
Cworden ingeschakeld:
1x Indrukken: inschakeling mistlampen
voor
2x Indrukken: inschakeling mistachter-
lichten
3x Indrukken: uitschakeling verlichting
Bij ingeschakelde mistlampen voor gaat op
het instrumentenpaneel het controlelamp-
je
5branden; bij ingeschakelde mistach-
terlichten gaat op het instrumentenpaneel
het controlelampje
4branden.
De mistlampen voor schakelen uitsluitend
in als het dimlicht is ingeschakeld.
CD
MENU
FMASAM 1 2 3 4 5 6 AUD
MP3 RND RPT TPM CD-IN EQ
LOUD AF LOC PT Y TP TA RMB PBCD
BCA
F0S033Abfig. 33
WAARSCHUWINGSKNIPPER-
LICHTEN fig. 33
Druk op de schakelaar B, onafhankelijk
van de stand van de contactsleutel.
Als het systeem is ingeschakeld, branden de
lampjes
Îen ¥op het instrumentenpaneel.
Druk voor uitschakeling de schakelaar B
nogmaals in.
Het gebruik van de waarschuwingsknipper-
lichten is afhankelijk van de wetgeving van
het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan
de voorschriften.
Noodstop
Bij een noodstop schakelen automatisch de
waarschuwingsknipperlichten in en gaan ge-
lijktijdig de lampjes
Îen ¥op het instru-
mentenpaneel branden.
De functie schakelt automatisch uit als de
remvertraging niet meer het karakter van
een noodstop heeft.
Deze functie voldoet aan de huidige wette-
lijke voorschriften.
38
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
WEGWIJS IN
UW AUTO
Als u na een ongeval een
brandstoflucht ruikt of merkt
dat het brandstofsysteem lekt, scha-
kel dan het systeem niet opnieuw in,
zodat brand wordt voorkomen.
ATTENTIE
BRANDSTOF-
NOODSCHAKELING
Deze schakelt in bij een ongeval waardoor:
❒de toevoer van brandstof wordt ge-
stopt en de motor afslaat;
❒de portieren automatisch ontgrende-
len;
❒de interieurverlichting wordt ingescha-
keld.
Als de brandstofnoodschakeling geacti-
veerd is, verschijnt op het display het be-
richt “Brandstoftoevoer afgesloten, zie in-
structieboekje”.
Controleer de auto zorgvuldig op brand-
stoflekkage, bijvoorbeeld in de motor-
ruimte, onder de auto of in de nabijheid
van de brandstoftank.
Draai na het ongeval de contactsleutel in
stand STOPom te voorkomen dat de ac-
cu ontlaadt.Om de juiste werking van de auto te her-
stellen, moeten de volgende handelingen
worden uitgevoerd:
❒draai de contactsleutel in stand MAR;
❒schakel de rechter richtingaanwijzer in;
❒schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
❒schakel de linker richtingaanwijzer in;
❒schakel de linker richtingaanwijzer uit;
❒schakel de rechter richtingaanwijzer in;
❒schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
❒schakel de linker richtingaanwijzer in;
❒schakel de linker richtingaanwijzer uit;
❒draai de contactsleutel in stand STOP. MISTACHTERLICHTEN fig. 34
Druk op de knop Dvoor inschakeling van
de mistachterlichten. Deze schakelen uit-
sluitend in als het dimlicht is ingeschakeld.
Bij ingeschakelde mistachterlichten gaat op
het instrumentenpaneel het controlelamp-
je 4branden. Druk voor uitschakeling
nogmaals op de knop.
123456AUD
F0S034Abfig. 34
42
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
WEGWIJS IN
UW AUTO
Anti-letselfunctie
Het opendak is voorzien van een anti-let-
selfunctie die een eventueel obstakel kan
waarnemen als de ruit sluit. In dat geval
stopt het systeem de ruitbeweging en
wordt de ruitbeweging onmiddellijk om-
gekeerd.
fig. 41F0S041Ab
Verwijder altijd de contact-
sleutel uit het contactslot als
u de auto verlaat, om te voorkomen
dat het opendak per ongeluk in bewe-
ging wordt gebracht en zo gevaar kan
opleveren voor de achtergebleven in-
zittenden: onzorgvuldig gebruik van
het opendak kan gevaarlijk zijn. Con-
troleer voor en tijdens de bediening
van het opendak altijd of de passagiers
niet verwond kunnen worden door de
beweging van het opendak zelf of door
in beweging gebrachte voorwerpen.
ATTENTIE
Als er een imperiaal gemon-
teerd is, is het raadzaam het
opendak alleen in “kantel-
stand” te gebruiken.
Open het dak niet bij sneeuw
of ijs: het kan dan beschadigd
worden.
Sluiten
Als het dak in geheel geopende stand staat
en u drukt langer dan een halve seconde
op de knop A-fig. 40, dan komt het voor-
ste ruitpaneel automatisch in “kantel-
stand”.
De ruit kan in een tussenliggende stand
worden gezet door opnieuw op de knop
te drukken. Druk nogmaals op de knop A-
fig. 40en houd de knop ingedrukt om het
paneel geheel te sluiten.