19
M- Geselecteerde functie bevestigen
N - Functies van boven naar onder
op het display selecteren
AFSTANDSBEDIENING (fig. 4-5)
De afstandsbediening werkt met een
infrarood zender en regelt enkele van de
belangrijkste functies van het audiosys-
teem en de TV.
De afstandsbediening kan alleen ge-
bruikt worden als het CONNECT is in-
geschakeld. De functies van de afstandsbedie-
ning kunnen worden uitgeschakeld en
weer ingeschakeld door het bijbeho-
rende onderdeel in het menu SETUP
(instellingen) te selecteren.
Om de afstandsbediening A(fig. 5)te
kunnen gebruiken, moet deze uit de
houder Bworden genomen.
De toetsen van de afstandsbediening
hebben de volgende functies ( fig. 4):
A- Radio: inschakelen/uitschakelen van
de functie “Audio Mute” (op nul zet-
ten van het volume) alleen bij inge-
schakelde TP-functie (symbool “ √”
naast het opschrift TP op het hoofd-
scherm van de radiofuncties).
CC/CD/CDC:
weergave/stoppen van het
beluisterde muziekstuk. TV: uitschakelen van de
televisie en terugkeren naar het
scherm van de daarvoor
ingeschakelde audiobron
B - Volume verlagen
C - Volume verhogen
D - Radio:
– kort indrukken = zoeken naar het eerste te ontvangen station
op hogere frequentie
– even ingedrukt houden = func- tie “Scan” inschakelen waarbij
alle stations op de geselecteerde
golfband kort worden weergege-
ven in aflopende frequentie
CD-speler:
– kort indrukken = volgend mu- ziekstuk selecteren
– even ingedrukt houden = snel vooruit zoeken
Cassettespeler:
– kort indrukken = snel vooruit spoelen naar het einde van het
beluisterde muziekstuk of naar
het volgende muziekstuk
fig. 5
L0A5003b
fig. 4
L0A5004b
20
– even ingedrukt houden = snelvooruit spoelen
TV: zoeken naar het eerste te ont-
vangen kanaal op hogere frequentie
E - Radio:
– kort indrukken = zoeken naar het eerste te ontvangen station
op lagere frequentie
– even ingedrukt houden = func- tie “Scan” inschakelen waarbij
alle stations op de geselecteerde
golfband kort worden weerge-
geven in oplopende frequentie
CD-speler:
– kort indrukken = vorig mu- ziekstuk selecteren
– even ingedrukt houden = snel achteruit zoeken
Cassettespeler:
– kort indrukken = snel terug- spoelen naar het begin van het
beluisterde muziekstuk of naar
het vorige muziekstuk
– even ingedrukt houden = snel terugspoelen TV: zoeken naar het eerste te
ontvangen kanaal op lagere fre-
quentie
F - Radio:
– kort indrukken = zoeken naar het eerste te ontvangen station
op hogere frequentie
– even ingedrukt houden = functie “Scan” inschakelen waarbij alle
stations op de geselecteerde golf-
band kort worden weergegeven in
aflopende frequentie CD-speler:
– kort indrukken = volgend mu-ziekstuk selecteren
– even ingedrukt houden = snel vooruit zoeken
Cassettespeler:
– kort indrukken = snel vooruit spoelen naar volgend muziek-
stuk
– even ingedrukt houden = snel vooruit spoelen
TV: zoeken naar het eerste te
ontvangen kanaal op hogere fre-
quentie
G - Radio:
– kort indrukken = zoeken naar het eerste te ontvangen station
op lagere frequentie
– even ingedrukt houden = func- tie “Scan” inschakelen waarbij
alle stations op de geselec- teerde golfband kort worden
weergegeven in oplopende fre-
quentie
CD-speler:
– kort indrukken = vorig mu- ziekstuk selecteren
– even ingedrukt houden = snel achteruit zoeken
Cassettespeler:
– kort indrukken = snel terug- spoelen naar vorig muziekstuk
– even ingedrukt houden = snel terugspoelen
TV: zoeken naar het eerste te
ontvangen kanaal op lagere fre-
quentie
H - Audiobron selecteren: FM1,
FM2, FM3-AS, MW, LW, CC,
CD, CDC, TV
1 -2 -3 -4 -5 -6 - Radio:
– kort indrukken = opgeslagen stations oproepen nr. 1-2-3-4-
5-6
– even ingedrukt houden = be- luisterde station opslaan
CD-wisselaar: CD selecteren (1
- 6) TV: opgeslagen kanaal (1 - 6)
selecteren
55
PORTIERENDraai voor ontgrendeling de sleutel
rechtsom 1. Draai voor vergrendeling
de sleutel linksom 2.
Als de portieren met de afstandsbe-
diening ontgrendeld worden, wordt
ook het diefstalalarm en het dead
lock-systeem (hierna beschreven) uit-
geschakeld.
BELANGRIJK Het diefstalalarm
schakelt niet uit als u het portier ont-
grendelt door de sleutel in het slot van
het portier te draaien.
In iedere handgreep bevindt zich een
knop A(fig. 29 voorportieren - fig. 30
achterportieren) die, op het moment
dat u de handgreep vastpakt, de ser-
vobesturing voor het openen van het
portier activeert. De auto is uitgerust met sloten met
elektrische bediening. Hierdoor wor-
den de mechanische delen in bewe-
ging gebracht tijdens het openen van
het portier.
fig. 27
L0A0174b
fig. 28
L0A0176b
fig. 30
L0A0173b
fig. 29
L0A0177b
Controleer voordat u een
portier opent of u dit op
een veilige manier kunt
doen.
VAN BUITENAF ONT-
/VERGRENDELEN
Druk bij gesloten portieren op knopje
A of B(fig. 27) op de handgreep van
de sleutel om de sloten respectievelijk
te ont- of vergrendelen of steek de sleu-
tel in het slot van één van de voorpor-
tieren ( fig. 28).
59
FUNCTIE AUTOCLOSE
(AUTOMATISCHE
VERGRENDELING MET
KEYLESS SYSTEM)Op uitvoeringen met het Keyless
System kunt u met behulp van de in-
stellingen van het CONNECT de
functie “Autoclose” in-/uitschakelen.
Met deze functie worden de sloten van
de portieren en het kofferdeksel auto-
matisch vergrendeld op het moment
dat de CID van de auto weggaat.
Als u zich van de auto verwijdert en
een portier (één of meerdere) is niet
goed gesloten, dan blijft de auto open
en klinkt een tweede geluidssignaal
dat aangeeft dat de sloten niet ver-
grendeld zijn.
De functie “Autoclose” schakelt
noch het diefstalalarm noch het dead
lock-systeem van de portieren (zie de
betreffende paragraaf) in. Deze func-
ties kunnen in ieder geval met de af-
standsbediening worden geactiveerd. ONTGRENDELING VAN DE
SLOTEN BIJ EEN ONGEVAL
De veiligheidsschakelaar schakelt bij
een ongeval ook de centrale portier-
vergrendeling uit, waardoor het inte-
rieur van buitenaf bereikbaar blijft. Het openen van de por-
tieren van buitenaf is ech-
ter afhankelijk van de
staat van de portieren na een on-
geval: als een portier vervormd is,
kan het onmogelijk zijn het portier
te openen ook als het slot is ont-
grendeld. Probeer in dat geval de
andere portieren te openen.
CENTRALE
PORTIERVERGRENDELING
INITIALISEREN
Iedere keer als de accu wordt losge-
koppeld en daarna weer wordt vast-
gekoppeld of de accu wordt opgela-
den als deze volledig leeg was of na
het vervangen van een zekering, moe-
ten voor een correcte werking van de
portiervergrendeling, de klimaatrege-
ling en het ESP-systeem, de hande-
lingen voor het initialiseren worden
uitgevoerd die in de paragraaf “Accu
loskoppelen” in het hoofdstuk “Nood-
gevallen” vermeld staan.
De mechanische externe
verbindingen zijn alleen
actief als de portieren ont-
grendeld zijn. Als de bestuurder van binnenuit
de centrale portiervergrendeling
heeft ingeschakeld en bij een on-
geval de veiligheidsschakelaar de
centrale portiervergrendeling niet
heeft kunnen uitschakelen door
lekkage of beschadiging aan de
accu, kan het interieur niet van
buitenaf bereikt worden.
76
Maak de gordel vast door de gesp A
( fig. 66) in de sluiting Bte drukken,
totdat hij hoorbaar blokkeert.
Als de gordel tijdens het uittrekken
blokkeert, laat dan de veiligheidsgor-
del een stukje teruglopen en trek hem
vervolgens weer rustig uit. Druk op knop
Com de gordel los te
maken. Begeleid de gordel tijdens het
teruglopen om te voorkomen dat de
gordelband draait.
Via de rolautomaat wordt de lengte
van de gordel automatisch aangepast
aan het postuur van de drager, waarbij
voldoende bewegingsruimte overblijft. Druk niet op knop C (fig.
66) tijdens het rijden.
fig. 66
L0A0088b
fig. 67
L0A003b
VEILIGHEIDS-
GORDELS
GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
Ga goed rechtop zitten, steun tegen
de rugleuning en leg dan de gordel
om.
Als de veiligheidsgordel aan be-
stuurderszijde niet is omgelegd en de
contactsleutel in stand MARwordt
gedraaid, gaat op het instrumenten-
paneel het waarschuwingslampje
<
branden.
77
Als de auto op een steile helling
staat, kan de rolautomaat blokkeren;
dit is een normaal verschijnsel. De rol-
automaat blokkeert ook als u de gor-
del snel losmaakt, bij hard remmen,
botsingen en bij hoge snelheden in
bochten.
De zitplaatsen achter zijn voorzien
van driepunts-veiligheidsgordels met
rolautomaat.
De veiligheidsgordels achter moeten
worden omgelegd zoals is aangegeven
in fig. 67.
Om verkeerde verbindingen te
voorkomen, passen de gespen van de
zijgordels niet in de sluiting van de
middengordel.
fig. 68
L0A0096b
Als de zitplaatsen achter niet worden
bezet, gebruik dan de uitsparingen in
de rugleuning van de zitplaatsen ( fig.
68) om de sluitingen en de gordels op
te bergen.
Bedenk dat achterpassa-
giers die geen gordel dra-
gen tijdens een ernstig on-
geval, niet alleen zelf een verhoogd
risico lopen, maar ook gevaar
opleveren voor de inzittenden
voor. HOOGTEVERSTELLING VAN
DE VEILIGHEIDSGORDELS
VOOR
De veiligheidsgordels
mogen alleen worden ver-
steld als de auto stilstaat.
De hoogte van de gordel moet altijd
worden aangepast aan het postuur
van de inzittende. Zo wordt de kans
op letsel bij een ongeval verkleind.
De gordel is goed afgesteld als hij
over de schouder halverwege tussen
nek en uiteinde van de schouder ligt.
Druk om de hoogte te regelen de
knop A (fig. 69) van het vergrendel-
mechanisme omhoog of omlaag.
Houd knop Bingedrukt om de beu-
gel omlaag te schuiven.
79
TREKKRACHTBEGRENZERSOm de veiligheid bij een ongeval te
vergroten, zijn de oprolautomaten van
de gordels voor en achter voorzien van
trekkrachtbegrenzers die tijdens een
frontale aanrijding de piekbelasting
op de borst en schouders beperken. ALGEMENE OPMERKINGEN
OVER HET GEBRUIK VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
De bestuurder is verplicht zich te
houden aan de wettelijke voorschrif-
ten met betrekking tot het verplichte
gebruik van de veiligheidsgordels (en
de inzittenden erop attent te maken).
Leg de veiligheidsgordel altijd om
voordat u vertrekt. De gordelband mag nooit
gedraaid zijn. Het diago-
nale gordelgedeelte moet
via het midden van de schouder
schuin over de borst liggen. Het
horizontale gordelgedeelte moet
over het bekken (fig. 70) en niet
over de buik liggen. Draag geen
voorwerpen (sieraden, gespen,
enz.) die een goed aansluiten van
de gordel op het lichaam verhin-
deren.
Voor maximale veiligheid
moet u de rugleuning
rechtop zetten, tegen de
leuning aan gaan zitten en de gor-
del goed laten aansluiten op borst
en bekken. Draag altijd veiligheidsgordels,
zowel voor- als achterin de auto!
Rijden zonder veiligheidsgordels
vergroot het risico op ernstig letsel
of dodelijke afloop bij een ongeval.
fig. 70
L0A0004b
Werkzaamheden waarbij
stoten, sterke trillingen of
verhitting (maximaal
100.°C gedurende ten hoogste 6
uur) optreden, kunnen de gordel-
spanners beschadigen of activeren:
bij die omstandigheden horen niet
trillingen die voortgebracht wor-
den door een slecht wegdek of
door contacten met kleine ob-
stakels zoals trottoirs. Wendt u al-
tijd tot de Lancia-dealer.
120
STORING IN ESP
(ELECTRONIC
STABILITY PROGRAM)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje op het instru-
mentenpaneel branden. Na enkele se-
conden moet het lampje doven.
Als het lampje niet dooft of tijdens
het rijden gaat branden en op het
multifunctionele display het bericht
“DEFECT IN ESP” verschijnt, wendt
u dan tot de Lancia-dealer.
Een knipperend lampje tijdens het
rijden geeft aan dat het ESP-systeem
in werking is getreden.
Als het lampje op het instrumenten-
paneel defect is, gaat het lampje op
het multifunctionele display branden
en verschijnt het bericht “DEFECT
IN LAMPJE ESP”: wendt u in dat ge-
val zo snel mogelijk tot de Lancia-
dealer. Automatische handrem
(EPB)
Als u de contactsleutel in
stand MARdraait, gaat het lampje op
het instrumentenpaneel branden. Na
enkele seconden moet het lampje do-
ven. Als het lampje
xop het instrumen-
tenpaneel defect is, gaat lampje 3
op het multifunctionele display bran-
den en verschijnt het bericht “DE-
FECT IN LAMPJE EPB - BEZOEK
EEN WERKPLAATS”: wendt u in
dat geval zo snel mogelijk tot de Lan-
cia-dealer.
áx
Als het lampje x niet
dooft of blijft branden tij-
dens het rijden en op het
display het bericht “DEFECT IN
EPB - BEZOEK EEN WERK-
PLAATS” verschijnt, wendt u dan
onmiddellijk tot de Lancia-dealer.