92
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
Gebruik geen schuurmiddelen of oplos-
middelen voor het reinigen van het appa-
raat. Gebruik voor het reinigen van de bui-
tenkant van het apparaat een vochtige
doek of eventueel speciale producten
voor het onderhoud van synthetische ma-
terialen.
De tachograaf wordt door geautoriseerd
personeel geïnstalleerd en verzegeld: voer
geen werkzaamheden uit aan het systeem
en de bijbehorende voedings- en registra-
tiekabels.
De bezitter van de auto waarin de tacho-
graaf is geïnstalleerd, moet de tachograaf
periodiek laten keuren. Het systeem moet
ten minste iedere twee jaar gekeurd en ge-
test worden op de juiste werking.
Zorg ervoor dat na iedere controle het
plaatje wordt vernieuwd en dat het de
voorgeschreven gegevens bevat.PORTIEREN
CENTRALE PORTIERVER-/
ONTGRENDELING
PORTIERVERGRENDELING VAN
BUITENAF
Druk bij gesloten portieren op de knop
Øop de afstandsbediening fig. 107of steek
de metalen baard in het slot van het be-
stuurdersportier en draai de sleutel rechts-
om.
Alleen als alle portieren gesloten zijn,
wordt de portiervergrendeling ingescha-
keld. Als een of meerdere portieren niet
vergrendeld zijn na het indrukken van de
knop
Øop de afstandsbediening fig. 107,
gaan de richtingaanwijzers en het lampje
op de knop A-fig. 110ongeveer 3 se-
conden snel knipperen.
Als de portiervergrendeling is ingescha-
keld, zijn de knoppen Aen B fig. 110 uit-
geschakeld.
fig. 107F0N0060m
Als u de knop Øop de afstandsbediening
fig. 107twee keer kort indrukt, schakelt
het dead lock-systeem in (zie de paragraaf
“Dead lock-systeem”).
Portierontgrendeling van buitenaf
Druk kort op de knop
Æfig. 107of Ëfig. 108, afhankelijk van de uitvoering,
voor het op afstand ontgrendelen van de
voorportieren. Gelijktijdig wordt de pla-
fondverlichting tijdelijk ingeschakeld en
fig. 108F0N0145m
93
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
knipperen de richtingaanwijzers twee
keer. Als u de metalen baard in het slot
van het bestuurdersportier linksom draait
fig. 109, kunt u alle portieren/deuren ont-
grendelen.
Portierver-/ontgrendeling vanuit
het interieur
Druk op de knop A-fig. 110om de por-
tieren/deuren te vergrendelen en op de
knop Bom de portieren/deuren te ont-
grendelen. De portieren (voor en achter)
worden centraal ver-/ontgrendeld. Als de
portieren/deuren vergrendeld zijn, brandt
het lampje op de knop A; als de knop B
wordt ingedrukt, worden alle portie-
ren/deuren ontgrendeld en dooft het
lampje. Als de portieren/deuren zijn ont-
grendeld, is het lampje gedoofd; als de
knop wordt ingedrukt, worden alle por-
tieren/deuren vergrendeld. De portier-
vergrendeling wordt alleen ingeschakeld
als alle portieren goed gesloten zijn.
fig. 109F0N0059mfig. 110F0N0047m
fig. 111F0N0132m
een van de achterdeuren van binnenuit
wordt geopend met de handgreep, dan
wordt de betreffende deur ontgrendeld.
Bij een onderbreking in de elektrische
voeding (doorgebrande zekering, losge-
koppelde accu enz.) kunnen de portie-
ren/deuren altijd met de hand worden ver-
grendeld.
Als u harder dan 20 km/h rijdt, worden al-
le portieren automatisch vergrendeld als
in het setup-menu deze functie is inge-
schakeld (zie de paragraaf “Multifunctio-
neel display” in dit hoofdstuk).
TOETS LAADRUIMTE fig. 111
De vergrendeling wordt aangegeven door
een lampje op de toets.
Het lampje gaat in de volgende gevallen
branden:
❒iedere keer nadat met de toets zelf of
met de toets Øop het dashboard het
commando voor vergrendeling is ge-
geven;
❒als het instrumentenpaneel wordt
ingeschakeld;
❒als een van de voorportieren wordt
geopend;
❒als de portieren bij 20 km/h worden
vergrendeld (indien ingeschakeld in
het menu).
Het lampje dooft als een van de deuren
van de laadruimte wordt geopend of als
het commando voor portierontgrendeling
wordt gegeven (laadruimte of centraal), of Als de portieren/deuren zijn vergrendeld
met behulp van:
❒de afstandsbediening;
❒het portierslot;
kunt u de portieren/deuren niet meer ont-
grendelen met de knop
A-fig. 110op het
schakelaarpaneel op het dashboard.
BELANGRIJK Als de centrale portierver-
grendeling is ingeschakeld en een van de
voorportieren wordt van binnenuit ge-
opend met de handgreep, dan wordt de
portiervergrendeling uitgeschakeld. Als
94
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
als via de afstandsbediening of het por-
tierslot het commando voor ontgrende-
ling wordt gegeven.
DEAD LOCK-SYSTEEM
(indien aanwezig)
Dit veiligheidssysteem verhindert de wer-
king van:
❒de binnenhandgrepen;
❒de ont-/vergrendelknoppen A-B fig.
110;
hierdoor kunnen de portieren niet van bin-
nenuit worden geopend bij een inbraakpo-
ging (bijvoorbeeld bij het inslaan van een
ruit).
Het dead lock-systeem biedt dus de beste
bescherming tegen inbraakpogingen. Daar-
om raden wij u aan om iedere keer als u
de auto verlaat, het systeem in te scha-
kelen.
Als het dead lock-systeem is
ingeschakeld, kunnen de
portieren op geen enkele wijze van
binnenuit worden geopend. Contro-
leer daarom, voordat u de auto ver-
laat, of er geen personen meer aan
boord zijn. Als de batterij van de sleu-
tel met afstandsbediening leeg is, kan
het systeem alleen worden uitge-
schakeld door de metalen baard van
de sleutel in beide portiersloten te
steken en te draaien, zoals hiervoor
is beschreven: in dat geval blijft het
systeem alleen op de achterportieren
ingeschakeld.
ATTENTIESysteem inschakelen
Het systeem schakelt op alle portie-
ren/deuren automatisch in als de knop
Øop de sleutel met afstandsbediening fig.
107twee keer snel wordt ingedrukt.
Als het systeem is ingeschakeld, knipperen
de richtingaanwijzers 3 keer en knippert
het lampje op de knop A-fig. 110op het
schakelaarpaneel op het dashboard.
Het systeem schakelt niet in als een of
meerdere portieren niet goed gesloten zijn:
zo wordt voorkomen dat een persoon via
het geopende portier het interieur van de
auto kan betreden en, als het portier ver-
volgens wordt gesloten, de auto niet meer
kan verlaten.
Systeem uitschakelen
Het systeem schakelt in de volgende ge-
vallen automatisch op alle portieren/deu-
ren uit:
❒als de contactsleutel in het bestuurders-
portier wordt gestoken en de sleutel
rechtsom wordt gedraaid;
❒als de portieren/deuren op afstand
worden ontgrendeld;
❒als de contactsleutel in stand MAR
wordt gedraaid.
95
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
SCHUIFDEUR ZIJKANTTrek voor het openen van de zijschuifdeur
de handgreep Aomhoog en begeleid de
deur bij het openen.
In geheel geopende stand wordt de zijdeur
door een vangmechanisme opengehou-
den. Bedien om de deur te sluiten, de
handgreep Aaan de buitenkant (of de
handgreep aan de binnenkant) en duw de
deur dicht.
Zorg er in ieder geval voor dat de ge-
opende deur op de juiste wijze is vastge-
haakt aan het vangmechanisme.
SCHUIFRAAM ZIJKANT (indien
aanwezig) fig. 112a
Houd voor het openen de twee handgre-
penBnaar elkaar gedrukt en schuif de ruit
open.
Als u de twee handgrepen loslaat, kan de
schuifruit in een tussenliggende stand wor-
den gezet.OPSTAPTREDE fig. 113
(indien aanwezig)
Als u de zijschuifdeur van de passagiers-
ruimte of de laadruimte opent, schuift aan
de onderzijde een opstapje uit om ge-
makkelijker in te stappen.
fig. 112F0N0061m
Als de auto wordt gepar-
keerd met geopende schuif-
deuren, controleer dan of deze goed
vergrendeld zijn.
ATTENTIE
Verplaats de auto niet bij ge-
opende schuifdeuren.
ATTENTIE
Controleer voordat u weg-
rijdt of het opstapje weer ge-
heel is ingeschoven. Omdat de bewe-
ging van het opstapje gekoppeld is
aan die van de schuifdeur, wordt het
niet volledig inschuiven van het op-
stapje, net als eventueel geopende
achterdeuren, aangegeven door een
brandend lampje
´op het instru-
mentenpaneel.
ATTENTIE
fig. 113F0N0176mfig. 112aF0N0240m
96
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 114F0N0129mfig. 115F0N0130mfig. 116F0N0131m
DUBBELE ACHTERDEUR
Rechter deur van buitenaf openen
Draai de sleutel linksom fig. 109of druk
op knop ∞van de afstandsbediening en
trek de handgreepA-fig. 114in de rich-
ting van de pijl.
Rechter deur van buitenaf sluiten
Draai de sleutel rechtsom of druk op de
knop Ávan de sleutel met afstandsbedie-
ning. Sluit eerst de linker deur en dan de
rechter. Linker deur met de hand openen
fig. 116
Trek de handgreep Cin de richting van de
pijl.
De twee achterdeuren zijn ieder voorzien
van een klemveer die de opening van de
deur tot 90 graden beperkt.
Elektrisch vergrendelen van
binnenuit fig. 117
Sluit de twee achterdeuren (eerst de lin-
ker, dan de rechter) en druk op de knop
Dop het paneel voor de ruitbediening.
fig. 117F0N0132m
97
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Het systeem van klemveren
is ontwikkeld voor een beter
gebruikscomfort; bij een botsing of
een windstoot kunnen de veren los-
haken en kunnen de deuren onver-
wacht dichtvallen.
ATTENTIE
Het is mogelijk de openingshoek van de
twee deuren te vergroten om makkelijker
in en uit te laden. Druk hiervoor op de
knop A-fig. 118; u kunt nu de deuren on-
geveer 180 graden openen.
Als de deuren 180 graden
geopend zijn, zijn ze niet
meer vergrendeld. Open de deuren
niet 180 graden als de auto op een
helling staat of bij veel wind.
ATTENTIE
fig. 118F0N0188m
ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING fig. 119
In de armsteun van het portier aan be-
stuurderszijde zijn de bedieningsschake-
laars gemonteerd waarmee u, als de con-
tactsleutel in stand MARstaat, de zijrui-
ten bedient:
Aopenen/sluiten zijruit linksvoor;
Bopenen/sluiten zijruit rechtsvoor.
98
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Automatische werking(indien
aanwezig)
Enkele uitvoeringen hebben een automa-
tische bediening omhoog/omlaag van de
zijruit aan bestuurderszijde en alleen om-
laag van de zijruit aan passagierszijde.
De automatisch continue werking van de
ruit wordt ingeschakeld als u langer dan
een halve seconde op een van de bedie-
ningsschakelaars drukt. De beweging stopt
als de ruit aan het einde van zijn slag is of
als u nogmaals op de schakelaar drukt.
BELANGRIJK Als de contactsleutel in
stand STOPstaat of is uitgenomen, dan
kunnen de ruiten nog ongeveer 3 minuten
worden bediend. Het systeem wordt ech-
ter onmiddellijk uitgeschakeld als een van
de portieren wordt geopend.
fig. 119F0N0062m
Onzorgvuldig gebruik van de
elektrische ruitbediening kan
gevaarlijk zijn. Controleer voor en tij-
dens het bedienen van de ruit altijd of
de passagiers niet kunnen worden
verwond door de bewegende ruiten,
hetzij direct door contact met de ruit,
hetzij door voorwerpen die door de
ruit worden meegesleept of geraakt.
Verwijder altijd de sleutel uit het con-
tactslot als u de auto verlaat om te
voorkomen dat een onverwachte in-
schakeling van de elektrische ruitbe-
diening gevaar oplevert voor de ach-
tergebleven passagiers.
ATTENTIEMOTORKAP
OPENEN
Ga als volgt te werk:
❒open het bestuurdersportier om de
ontgrendelhendel van de motorkap te
bereiken;
❒trek de hendel fig. 120in de richting
van de pijl;
❒trek aan het hendeltje A-fig. 121, zo-
als aangegeven in de afbeelding;
❒til de motorkap op en trek gelijktijdig
de steunstang fig. 122uit de klem D;
steek vervolgens het uiteinde C-fig.
123van de stang in de zitting Eop de
motorkap.
BELANGRIJK Controleer of de armen van
de ruitenwissers tegen de ruit aanstaan
voordat u de motorkap optilt. Portier aan passagierszijde voor
In de armsteun van het voorportier aan
passagierszijde zit een drukschakelaar om
aan die zijde de ruit te bedienen.
99
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 120F0N0063m
fig. 121F0N0323m
fig. 122F0N0065m
SLUITEN
Ga als volgt te werk:
❒houd de motorkap met een hand om-
hoog, trek met de andere hand de
stang C-fig. 123uit de zitting Een
plaats de steunstang terug in de klem
D-fig. 122;
❒laat de motorkap tot op ongeveer 20
cm van de motorruimte zakken, laat de
motorkap vallen en controleer of de
motorkap goed is gesloten door de mo-
torkap op te tillen. De motorkap mag
niet alleen door de beveiliging vergren-
deld zijn. Druk in dit laatste geval de
motorkap niet dicht, maar til hem op-
nieuw op en herhaal de handeling.
BELANGRIJK Controleer altijd of de mo-
torkap vergrendeld is om te voorkomen
dat deze tijdens het rijden opengaat.
fig. 123F0N0066m
Om veiligheidsredenen moet
de motorkap tijdens het rij-
den altijd goed gesloten zijn. Contro-
leer daarom altijd of de motorkap
goed vergrendeld is. Als u tijdens het
rijden merkt dat de motorkap niet
goed is vergrendeld, stop dan onmid-
dellijk en sluit de motorkap op de juis-
te wijze.
ATTENTIE
Als de steunstang verkeerd
geplaatst wordt, kan de mo-
torkap onverwacht dichtvallen.
ATTENTIE
Voer deze handeling alleen
uit als de auto stilstaat.
ATTENTIE