2
HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
17RIJDEN ONDER WINTERSE OMSTANDIGHEDENBOCHTEN
SC170A1-FX Strenge, winterse omstandigheden hebben een grotere slijtage en andere problemen tot gevolg. Volg deonderstaande richtlijnen op om de winter probleemloos door te komen. C160B02A-GXT Rijden in sneeuw of op ijs Voor het rijden in diepe sneeuw kan het nodig zijn sneeuwbanden of sneeuwkettingen te gebruiken. Alssneeuwbanden nodig zijn moet worden gekozen voor dezelfde maat en type als de originele fabrieks-banden. Als dit advies niet wordt opgevolgd kan dat een nadelige invloed op de veiligheid en hetrijgedrag tot gevolg hebben. Hoge snelheden, snel accelereren, krachtig afremmen en scherpe bochtenmoeten worden vermeden. Maak tijdens het afremmen zoveel mogelijk gebruik van het remvermogen van demotor. Remmen op sneeuw of ijs heeft tot gevolg dat uw wagen in een slip raakt. Houd voldoende afstand
SC160A1-FX Vermijd remmen of schakelen in
bochten, vooral op natte wegen. Dit voorkomt overmatige bandenslijtage.
o Het is niet nodig de motor langdurig
warm te laten draaien. Zodra demotor gelijkmatig draait kunt u wegrijden. Bij zeer koud weer is het aan te bevelen de motor eeniets langere periode te laten warm draaien.
o Rijd niet met een te laag of een te hoog motortoerental. Rijdt u telangzaam in een hoge versnelling, dan heeft dit tot gevolg dat demotor te zwaar wordt belast. Schakel tijdig een lagere versnelling in. Vermijd een te hoog toerentaldoor de aanbevolen schakels- nelheden aan te houden.
o Gebruik de airconditioning niet onnodig. De airconditioning wordt bediend door de motor waardoorbij gebruik van de airconditioning het brandstofverbruik toeneemt.
2
HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
25
!
LET OP:
Als bij het rijden met aanhanger
oververhitting plaatsvindt (temper- atuurmeter gaat naar het rode gebied), kunnen de volgende maatregelen de oververhittingverminderen of opheffen:
1. Zet de airconditioning uit.
2. Matig de snelheid.
3. Schakel bij het heuvelopwaarts rijden een lagere versnelling in.
4. Laat de motor bij fileverkeer tijdens stilstaan versneld stationair draaien met detransmissie in neutraal of de parkeerstand.
3IN GEVAL VAN PECH
4ALS DE MOTOR TE HEET WORDT
1. Staat de hulpaccu in een andere wagen, dan mogen de twee wagens niet met elkaar in aanraking komen.
2. Schakel alle onnodige verlichting en accessoires in beide wagensuit.
3. Start de motor van de wagen met de hulpaccu en laat deze enkele minuten draaien. Laat de motor indeze wagen tijdens het starten m.b.v. startkabels draaien met 2000 t/min.
4. Sluit de klemmen van de hulpstartkabel aan in de volgordezoals in de afbeelding wordtweergegeven. Sluit één klem van de hulpstartkabel aan op de pluspool of kabel van de ontladenaccu. Sluit vervolgens het andere eind van dezelfde kabel aan op de pluspool of kabel van de hulpaccu.Sluit vervolgens één klem van de andere kabel aan op de negatieve (min) pool of kabel van de hulpaccu.Sluit vervolgens het andere eind van de kabel aan op een massief metalen gedeelte van de motor.Sluit de kabel niet aan op een bewegend gedeelte. D030A02TB-GXT Staat de koelvloeistoftemperatuur-
meter te hoog, levert de motor weinig vermogen of "pingelt" de motor, danis de motor waarschijnlijk te heet. Ga dan als volgt te werk:
1. Breng de wagen zo snel mogelijk
op een veilige plaats tot stilstand.
2. Plaats bij een automatische transmissie de keuzehandel in stand "P" of bij een handges-chakelde versnellingsbak de versnellingshandel in neutraal en trek de handrem aan. Schakeleventueel de airconditioning uit.
3. Bij koelvloeistoflekkage of stoomvorming onder de motorkap; zet de motor dan af. Wacht met het openen van de motorkap totgeen koelvloeistof meer weglekt en er geen stoom zichtbaar is. Is er geen merkbaar verlies van koelvloeistof en geen stoom, laat de motor dan draaien en controleer of de ventilator werkt. Is dit niethet geval zet dan de motor af.
5. Start de motor. Laat nadat de mo-
tor is aangeslagen dehulpstartkabels aangesloten en laat de motor enkele minuten draaien met 2000 t/min.
6. Verwijder voorzichtig de hulpstartkabels in omgekeerdevolgorde van aansluiten.
Bij onzekerheid omtrent de reden van
de ontladen accu, moet u hetlaadsysteem laten controleren door uw Hyundai dealer.
3
IN GEVAL VAN PECH
5
4. Controleer of de V-riem van de
waterpomp ontbreekt. Is dit niet het geval controleer dan of deze strak zit. Is de V-riem in orde, controleer dan de radiateur, deslangen en onder de wagen op koelvloeistoflekkage. (Is de airconditioning ingeschakeld geweest, dan is het gebruikelijk dat er koud water uitstroomt).
WAARSCHUWING:
Houd uw handen uit de buurt van bewegende delen zoals de ventila- tor en V-riemen terwijl de motor draait.
!
WAARSCHUWING (Alleen Diesel):
Geen werkzaamheden verrichten aan het injectiesysteem wanneer de motor draait of binnen 30seconden nadat deze is afgezet. Hogedrukpomp, rail, verstuivers en verstuiverleidingen staan onderhoge druk, zelfs nadat de motor is afgezet. De brandstofstraal die ontstaat door brandstoflekkagekan ernstige verwondingen veroorzaken wanneer deze met het lichaam in aanraking komt. Mensen met een pacemaker mogen niet binnen 30 cm van de ECU of debedrading in de motorruimte komen als de motor draait, aangezien de hoge stroomwaarmee het common-rail-systeem werkt een groot magnetisch veld veroorzaakt. WAARSCHUWING:
Verwijder de radiateurdop nietwanneer de motor warm is.Hierdoor kan koelvloeistof uit de radiateur spuiten hetgeen ernstige brandwonden tot gevolg kanhebben.
6. Als de oorzaak van de oververhitting niet duidelijk is, wachten tot de temperatuur tot normaal is gedaald. Wanneer koelvloeistof verloren isgegaan, voorzichtig koelvloeistof in het expansiereservoir bijvullen tot het peil de middelste markeringbereikt.
7. Vervolg voorzichtig uw weg en blijf attent op tekenen van oververhitting. Raakt de motor opnieuw oververhit, neem dan con-tact op met uw Hyundai dealer.
!
5. Is de V-riem van de waterpompgebroken of is er sprake van koelvloeistoflekkage, zet de motor dan direct af en neem contact op met de dichtstbijzijnde Hyundaidealer.
!
5ONDERHOUDSVOORSCHRIFTEN
6
Beschrijving
ALGEMEEN ONDERHOUD KOELSYSTEEM KOELVLOEISTOF OLIE VERSNELLINGSBAK VLOEISTOF AUTOMATISCHE TRANSMISSIE REMSLANGEN EN REMLEIDINGEN REMVLOEISTOF REMTROMMELS, ACHTER/REMVOERINGEN/HANDREM REMBLOKKEN, REMKLAUWEN EN REMSCHIJVEN UITLAATPIJP EN UITLAATDEMPER BEVESTIGINGSBOUTEN WIELOPHANGING STUURHUIS, VERBINDINGEN EN MANCHETTEN/ONDERSTE FUSEEKOGELS STUURBEKRACHTIGINGSPOMP, AANDRIJFRIEM EN SLANGEN AANDRIJFASSEN EN HOEZEN KOELMIDDEL AIRCONDITIONING LUCHTFILTER (VOOR VERDAMPER-/AANJAGEREENHEID) 7560
C C C C C C C C C C
NR
1 2 3 4 5 6 7 8 9
1011 12 13 14 15 *1
4536
C C C C C C C C C C 60 48
C C C C CCC C C C C C C
F030C02TB-GXT V : Vervangen C : Controleren en reinigen, afstellen, repareren of zonodig vervangen
105 84
C C C C C C C C C C
90 72
C CV
C CCC C C C C C C 120
96
C C C C C
C C C C C C C C
15 12
C C C C C C C C C C 30 24
C C C C CCC C C C C C C
Kilometers x 1000 Maanden
*1. DE KOELVLOEISTOF MOET VOOR DE EERSTE KEER NA 100.000 KM OF 60 MAANDEN WORDEN VERVERST.
HIERNA NA ELKE 45.000 KM OF 24 MAANDEN.
*2. ELKE 12 MAANDEN OF 20.000 KM., NAAR GELANG HET EERST BEREIKT WORDT: "V" *2
6
EENVOUDIG ONDERHOUD
5ALGEMENE CONTROLES
SG020C1-FX Interieur De volgende punten moeten worden gecontroleerd voordat met de wagen wordt gereden:
o Werking van de verlichting
o Werking van de ruitenwissers
o Werking van de claxon
o Werking van de aanjager (enairconditioning, indien gemonteerd)
o Werking en toestand van de stuurinrichting
o Werking en toestand van de spiegels
o Werking van de richtingaanwijzers
o Werking van het gaspedaal
o Werking van de remmen, incl. de handrem
o Werking van de handgeschakelde
versnellingsbak, incl. de koppeling
o Werking van de automatische
transmissie, incl. het parkeer-mechanisme
o Toestand en werking van de
stoelverstelling
SG020A1-FX Motorruimte onderstaande punten moeten
regelmatig worden gecontroleerd:
o Motoroliepeil en conditie
o Transmissie oliepeil en conditie
o Remvloeistofpeil
o Koelvloeistofpeil
o Peil in sproeierreservoir
o Toestand van V-riem
o Toestand van koelvloeistofslangen
o Toestand van luchtfilterelement
o Toestand van uitlaatsysteem
o Vloeistoflekkage
(op of onder componenten)
o Peil en conditie van stuurbekrach- tigingsvloeistof SG020B1-FX Buitenzijde onderstaande punten moeten
maandelijks worden gecontroleerd:
o Carrosserie van de wagen
o Toestand van de velgen en
bevestiging van de wielmoeren
o Toestand van het uitlaatsysteem
o Toestand en werking van de verlichting
o Toestand van de voorruit
o Conditie van de ruitenwissers
o Conditie van de lak en eventuele corrosie
o Vloeistoflekkage
o Toestand van portier en motorkapscharnieren
o Bandenspanning en conditie van de banden (incl. reservewiel)
6
EENVOUDIG ONDERHOUD
23ONDERHOUD AIRCONDITIONING
SG140C1-FX Controle van de werking van de
Airconditioning
1. Start de motor en laat deze enkele minuten versneld stationair draaien met de airconditioning ingesteld op max. koude situatie.
2. Als de uit de dashboardopeningen stromende lucht niet koud is, moet de installatie door de HYUNDAIdealer gecontroleerd worden. SG140D1-FX Smering Voor de smering van de compressor en de afdichtingen in het systeem moet de airconditioning elke weektenminste 10 minuten draaien. Dit is vooral van belang bij koude weersomstandigheden als hetairconditioningsysteem niet wordt gebruikt.
SG140A1-FXCondensor schoonhouden De condensor van de airconditioning en de radiateur moeten regelmatig worden gecontroleerd op vuil, dodeinsecten, bladeren enz. Dit kan de koelcapaciteit nadelig beinvloeden. Verwijder aangekoekt vuil enz. Ga bijhet verwijderen van vuil voorzichtig te werk om schade aan de ventilator te voorkomen.
LET OP:
Als het airconditioning systeem gedurende langere tijd werkt met een te laag koelmiddelniveau, zalbeschadiging van de compressor plaatsvinden.
! G140D01A-GXT Aandrijfriem van compressor
controleren Bij regelmatig gebruik van de airconditioning moet de spanning van de aandrijfriem van de compressor tenminste één maal per maandworden gecontroleerd. Controleer de spanning door de riem in het midden tussen de krukas en de compressorpoelie met een vinger naarbeneden te drukken. De speling mag niet meer dan 8mm bedragen. Als u over het juiste gereedschap beschikt mag despeling onder een druk van 98N niet meer bedragen dan 8 mm. Is de riem niet strak genoeg gespannen, laat hem dandoor uw Hyundai dealer afstellen.
Krukaspoelie G140D01A
Spanpoelie 8mm (0,315 in.)
A/C
6EENVOUDIG ONDERHOUD
30VLOEISTOFPEIL STUURBEKRACHTIGINGWERKING VAN ELEKTRISCHE KOELVENTILATOR CONTROLEREN
!
SG230A1-FX
G220A01A-AXT
Het vloeistofpeil van de stuurbekrachtiging moet regelmatigworden gecontroleerd. Hierbij moet het contact zijn afgezet. Controleer of het vloeistofpeil tussen de merktekens"MAX" en "MIN" op het vloeistofreservoir ligt. N.B.: Als een koude motor (beneden -20°C) wordt gestart kan destuurbekrachtigingspomp een schurend geluid veroorzaken. Als dit geluid verdwijnt naarmate demotor warmer wordt is dat een
WAARSCHUWING:
Het in werking treden van dekoelventilator is afhankelijk van dekoelvloeistoftemperatuur, waar-door de ventilator ook bij uitgesc-hakelde ontsteking soms kan blijvendraaien. Raak de ventilator niet aan tot hij volledig tot stilstand is gekomen. Zodra de koelvloeistoftemperatuur daalt wordt de ventilator automatischuitgeschakeld. G220B01A-AXT Koelventilator controleren De koelventilator moet automatisch in werking treden zodra een bepaalde koelvloeistoftemperatuur wordtbereikt. G220C01TB-GXT Koelventilator van condensor
controleren
Als de airconditioning is ingeschakeld,
wordt de koelventilator automatisch ingeschakeld door de ECU.
HLC5006