199
Als het systeem is ingeschakeld
(draaiknop Astaat in een andere
stand dan OFF), verschijnt op het
multifunctionele display het sym-
bool úen het bericht “ADAPTIEVE
CRUISE-CONTROL INGESCHA-
KELD”. Het symbool blijft weerge-
geven totdat het systeem wordt uit-
geschakeld door draaiknop Ain
stand OFFte zetten.
Met draaiknop Bkunt u de inge-
stelde snelheid van de auto opslaan
en aanhouden of de ingestelde snel-
heid verhogen of verlagen.
Zet draaiknop Bin stand ( +) om
de snelheid op te slaan of om de
ingestelde snelheid te verhogen.
Zet draaiknop Bin stand ( –) om de
opgeslagen snelheid te verlagen. De
snelheid kan, indien nodig, ook ver-
laagd worden door het rempedaal in
te trappen.
Telkens als u draaiknop Bbedient,
wordt de snelheid met 10 km/h ver-
hoogd of verlaagd. Als de draaiknop
gedraaid wordt gehouden, verandert
de snelheid continu met intervallen
van 10 km/h. De nieuwe snelheid
wordt automatisch opgeslagen. Als u draaiknop
Bdraait, wordt de
huidige snelheid van de auto
beschouwd als referentiesnelheid
(kruissnelheid). Deze snelheid kan
afhankelijk van de verkeersomstan-
digheden automatisch verlaagd wor-
den. Het systeem kan overschakelen
van de cruise-control naar de
afstandsmeting. Op het display van
het instrumentenpaneel wordt de
werking van het systeem weergege-
ven.
Met knop C(RCL) kan de opgesla-
gen snelheid worden hervat. Tijdens
het rijden met ingeschakeld systeem
kan de bestuurder het systeem uit-
schakelen door het rempedaal in te
trappen. In dat geval wordt de inge-
stelde kruissnelheid in het geheugen
opgeslagen en kan weer worden
opgeroepen door op de knop RCLte
drukken. Snelheid opslaan
Zet draaiknop Ain een andere stand
dan OFF en ga op de normale manier
met de gewenste snelheid rijden.
Zet draaiknop Bin stand (+) en
laat de knop vervolgens los. De snel-
heid van de auto wordt opgeslagen
en weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel; het gaspe-
daal kan nu worden losgelaten.
De auto blijft vervolgens constant
met de ingestelde snelheid rijden,
totdat zich één van de volgende
omstandigheden voordoet:
– intrappen rempedaal
– aanwezigheid van een auto op de
rijbaan die langzamer rijdt.
BELANGRIJK Indien nodig (bij-
voorbeeld bij inhalen) kan de snel-
heid simpel verhoogd worden door
het intrappen van het gaspedaal. Als
u daarna het gaspedaal loslaat,
wordt de opgeslagen snelheid weer
aangehouden. Als harder dan 160
km/h wordt gereden, moet om de
opgeslagen snelheid weer te hervat-
ten, knop C(RCL) worden inge-
drukt.
200
OPGESLAGEN SNELHEID
OPROEPENAls het systeem wordt uitgescha-
keld door bijvoorbeeld het intrappen
van het rempedaal, kan de opgesla-
gen snelheid worden hervat door
knop C (RCL) in te drukken.
OPGESLAGEN SNELHEID VER-
HOGEN De opgeslagen snelheid kan op
twee manieren worden verhoogd:
– trap het gaspedaal in en sla de
nieuwe snelheid op (draaiknop Bin
stand +)
of
– zet draaiknop Bkort in stand
(+): telkens als de draaiknop wordt
gedraaid, wordt de snelheid iets ver-
hoogd met intervallen van 10 km/h.
Als de draaiknop gedraaid wordt
gehouden, verandert de snelheid
continu met intervallen van 10
km/h. Als draaiknop Bwordt losge-
laten, wordt de bereikte snelheid
automatisch opgeslagen. Op het display verschijnt de nieuwe
ingestelde snelheid.
Opgeslagen snelheid verlagen
De opgeslagen snelheid kan op
twee manieren worden verlaagd:
– schakel het systeem uit (bijvoor-
beeld door het rempedaal in te trap-
pen) en sla vervolgens de nieuwe
snelheid op (zet draaiknop Bin
stand ( +)
of
– houd draaiknop Bin stand ( -)
totdat de nieuwe snelheid is bereikt
die automatisch blijft opgeslagen.
Op het display verschijnt de nieuwe
ingestelde snelheid. OPGESLAGEN SNELHEID WIS-
SEN
De opgeslagen snelheid wordt op
een van de volgende manieren auto-
matisch gewist:
– als de motor wordt uitgezet
– als draaiknop Ain stand OFF
wordt gezet
– als de snelheid onder de 30 km/h
zakt.
Als het systeem wordt uitgescha-
keld, wordt alle informatie op het
display van het instrumentenpaneel
gewist.
Snelheid en afstand aanhouden
Het systeem houdt de opgeslagen
snelheid aan als er geen enkele auto
op de rijbaan wordt gesignaleerd.
Als daarentegen een auto wordt
gesignaleerd die langzamer rijdt,
voert het systeem automatisch enke-
le handelingen uit (snelheid verho-
gen, snelheid verlagen of bijrem-
men) om de ingestelde afstand tot de
auto die voor u rijdt aan te houden.
201
De maximale vertraging
wordt automatisch door
het systeem uitgevoerd en
is beperkt ten opzichte van de
werkelijke capaciteit van het
remsysteem van de auto. Een
eventuele noodstop kan dus uit-
sluitend door de bestuurder wor-
den uitgevoerd. De bestuurder
wordt door een geluidssignaal
gewaarschuwd als zich situaties
voordoen, waarbij de bestuurder
uit veiligheidsoverwegingen op
het rempedaal moet trappen.
Als het rempedaal wordt ingetrapt,
schakelt het systeem uit, terwijl het
gaspedaal altijd ingetrapt kan wor-
den (bijvoorbeeld bij inhalen) zon-
der dat het systeem uitschakelt. Als
u daarna het gaspedaal loslaat,
wordt de opgeslagen snelheid weer
aangehouden.
Op het multifunctionele display
wordt kort informatie gegeven over
de opgeslagen snelheid, de af- of
aanwezigheid van een rijdende auto
en de ingestelde gevoeligheid. Signalering van een auto met
geactiveerd maar niet ingescha-
keld systeem
Als het systeem is geactiveerd
(draaiknop Ain een andere stand
dan OFF) begint het systeem pas
met het signaleren van een rijdende
auto nadat ten minste één keer het
systeem is ingeschakeld (draaiknop
B in stand (+) zetten).
Hierna wordt de aanwezigheid van
een rijdende auto altijd gesignaleerd,
ook bij uitgeschakeld systeem, totdat
het systeem buiten werking wordt
gesteld (draaiknop Ain stand OFF).
Signaleren van een auto bij inge-
schakeld systeem Als het systeem wordt ingeschakeld
door draaiknop Bin stand (+) te zet-
ten, wordt de aanwezigheid van een
rijdende auto voor u (binnen 150
meter) aan u bekend gemaakt via
het display op het instrumentenpa-
neel door middel van het volgende
icoontje: Het icoontje geeft aan dat de cruise-
control en de afstandsmeting met sig-
nalering van de aanwezigheid van een
auto die voor u rijdt, zijn ingeschakeld.
Deze zijn echter nog niet “gekoppeld”
als de afstand groter is dan de ingestel-
de afstand of als de snelheid hoger is
dan de ingestelde snelheid.
Als de auto zich daarentegen op
een afstand bevindt die gelijk is aan
of korter is dan de ingestelde afstand
en het systeem nog in de “koppe-
lings”-fase is, dan verschijnt op het
display één van de icoontjes (afhan-
kelijk van het ingestelde afstandsni-
veau) die aangeeft dat de afstands-
meting is ingeschakeld:
ingestelde afstandsniveau
x
ingestelde afstandsniveau x
202
ingestelde afstandsniveau x
Bij buitentemperaturen gelijk aan of
minder dan 3 o
C houdt het systeem
automatisch de langste afstand aan,
ongeacht het ingestelde afstandsni-
veau. Als het systeem korte tijd wordt uit-
geschakeld door het gaspedaal in te
trappen, dan knippert de opgeslagen
snelheid op het instrumentenpaneel en
verdwijnt het eventueel op het display
van het instrumentenpaneel weergege-
ven icoontje van de afstandsmeting.
Het icoontje dat de signalering van een
auto die voor u rijdt, aangeeft, blijft,
indien aanwezig, weergegeven. Als het systeem is ingeschakeld en de
linker richtingaanwijzers (pijlen) wor-
den bediend om een inhaalmanoeuvre
aan te geven, dan wordt automatisch
de afstand tot de auto (al gekoppeld)
die voor u rijdt, verminderd om het
inhalen te vergemakkelijken. Als de
bestuurder de inhaalmanoeuvre niet binnen enkele seconden uitvoert, dan
houdt de auto de ingestelde afstand
weer aan.
Als de adaptieve cruise-control is
ingeschakeld en de voor de functie toe-
gestane remcapaciteit het aanhouden
van de ingestelde afstand tot de auto
die voor u rijdt, niet kan garanderen,
wordt de bestuurder door een geluids-
signaal en het verschijnen op het mul-
tifunctionele display van het bericht
“REMMEN UIT VEILIGHEIDSRE-
DENEN” gewaarschuwd om de snel-
heidsregeling weer over te nemen. BELANGRIJK Als de adaptieve crui-
se-control is ingeschakeld en de snel-
heid van de auto die voor u rijdt onder
de 30 km/h zakt, wordt de bestuurder
door een geluidssignaal en het verschij-
nen op het multifunctionele display
van het bericht “ACC NIET INGE-
SCHAKELD” gewaarschuwd om de
snelheidsregeling over te nemen. De
werking van de adaptieve cruise-con-
trol is niet gegarandeerd in files; het
stoppen en het vervolgens weer gaan
rijden in een file wordt altijd aan de
bestuurder overgelaten, die ook iedere
keer de cruise-control opnieuw moet
inschakelen. STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in het systeem
worden aangegeven door het gaan
branden van symbool àop het multi-
functionele display en het verschijnen
van het bericht “DEFECT IN ACC”.
De storing blijft weergegeven ook als
draaiknop Avan het systeem in stand
OFF wordt gezet.
De adaptieve cruise-control wordt
ongeacht het soort storing, volledig uit-
geschakeld. Als de uitschakeling van
het systeem wordt veroorzaakt door
vuil op de lens, dan wordt de bestuur-
der hierop geattendeerd door het
betreffende bericht op het display. In dat geval moet de bescherming
voor de lens (aangegeven in fig. 138)
worden gereinigd met een vochtige
doek. Gebruik voor het schoonmaken
geen droge, grove of harde doek.
De sensor is in de voor-
bumper geplaatst. Bij
eventuele botsingen kan
het systeem beschadigen.
207
Obstakels aan de zijkant worden
waargenomen op een afstand die
korter is dan ongeveer 0,6 m.
De sensoren worden automatisch
weer ingeschakeld als u de aanhan-
gerstekker losmaakt. STORINGEN
De regeleenheid van het systeem
controleert iedere keer als de con-
tactsleutel in stand MARdraait alle
componenten van het systeem. De
sensoren en de elektrische verbin-
dingen worden vervolgens continue
gecontroleerd tijdens de werking van
het systeem.
Als zich een storing voordoet in het
systeem gaat het symbool top het
multifunctionele display branden en
verschijnt het bericht “DEFECT IN
PARKEERSENSOREN”.
Als er een storing wordt gesigna-
leerd, moet u stoppen en de motor
uitzetten. Reinig de sensoren en con-
troleer of u niet in de nabijheid bent
van ultrasone systemen (bijv. lucht-
drukremmen van vrachtwagens of
pneumatische hamers). Als de oor-
zaak van de storing is weggenomen,
herneemt het systeem zijn volledige
werking, dooft het storingssymbool
en verdwijnt het bericht op het mul-
tifunctionele display.
De werking van de sen-
soren achter wordt auto-
matisch uitgeschakeld als
de stekker van de aanhanger
wordt aangesloten op de stekker-
doos van de trekhaak.WERKING MET AANHANGER
223
BAGAGERUIMTE
Het kofferdeksel kan zowel van bin-
nenuit als van buitenaf worden geo-
pend.
BELANGRIJK Als het kofferdeksel
niet goed is gesloten, gaat het be-
treffende symbool op het multifunc-
tionele display branden en verschijnt
het bericht “BAGAGERUIMTE
OPEN”. Bij een lege accu of als
een zekering is doorge-
brand of als u de lege accu
wilt loskoppelen (bijv. als de auto
langere tijd niet gebruikt wordt),
moeten, voordat het kofferdeksel
wordt geopend, aandachtig de in-
structies worden gelezen en opge-
volgd die vermeld staan in de para-
graaf “Accu loskoppelen” in het
hoofdstuk “Noodgevallen”.
VAN BINNENUIT OPENEN
Het kofferdeksel wordt elektrisch ge-
opend en is alleen mogelijk met de
contactsleutel in stand MARen bij
stilstaande auto of binnen 3 minuten
nadat de contactsleutel in stand
STOP is gedraaid zonder dat een por-
tier is geopend of gesloten.
Om het kofferdeksel te openen, moet
knop A(fig. 176) op de middencon-
sole op de volgende manier worden
ingedrukt:
– door kort op de knop te drukken,
ontgrendelt het slot van het koffer-
deksel De gasveren zijn zo afge-
steld dat het kofferdeksel
op de juiste wijze wordt
geopend als het deksel het oor-
spronkelijke gewicht heeft. Ach-
teraf aangebrachte voorwerpen
(spoiler, enz.) kunnen de juiste
werking en de veiligheid in gevaar
brengen.
fig. 176
L0A0167b
– door langer op de knop te druk-
ken, ontgrendelt het slot en wordt het
kofferdeksel geopend.
Het kofferdeksel gaat dank zij de gas-
veren gemakkelijk open.
238
Dynamische automatische rege-
laar voor de koplampafstellingVanwege de sterke lichtopbrengst
wordt de afstelling van de bi-xenon
koplampen door een dynamisch
controlesysteem geregeld.
Dit systeem wordt bediend door
een elektronische regeleenheid die
de actuatoren bedient die op iedere
koplamp gemonteerd zijn. Het com-
mando voor de actuatoren is afhan-
kelijk van de verwerking van de sig-
nalen die afkomstig zijn van twee
rijhoogtesensoren.
De voordelen van dit dynamische
systeem voor automatische koplamp-
afstelling zijn:
– verhindert het verblinden van
tegenliggers
– stabiliseert het verlichte gebied
voor een betere actieve veiligheid. Regeleenheid koplampafstelling
De regeleenheid berekent de stand
van de auto en vergelijkt die met de
signalen die afkomstig zijn van de
rijhoogtesensoren.
Een “correctie”-signaal wordt naar
de actuatoren gezonden om de licht-
bundel aan te passen aan de bere-
kende hoogte.
Om te voorkomen dat de lichtbun-
del van het dimlicht te veel heen en
weer schommelt op bepaalde wegge-
deeltes (klinkerbestrating, onverhar-
de wegen, enz.) of vanwege abrupte
bewegingen van de auto veroorzaakt
door de bestuurder (bruuske bedie-
ning van de koppeling, schakelen,
enz.), beperkt de regeleenheid het
aantal correcties dat op de lichtunit
moet worden uitgevoerd. STORINGSMELDINGEN
Als er een storing is in één of meer-
dere componenten van het systeem,
gaat het symbool 6op het multi-
functionele display branden en ver-
schijnt het bericht “DEFECT IN
KOPLAMPAFSTELLING”.
BELANGRIJK Wendt u bij een
storing tot de Lancia-dealer.
Bij een storing in één of meerdere
componenten of bij een verminde-
ring van voedingsspanning, werkt
het systeem op de volgende wijze:
– sensor voor defect: de afstelling
wordt berekend door de afgelezen
spanningswaarde van de defecte
sensor te vervangen door een vaste
opgeslagen waarde
– sensor achter defect: het systeem
schakelt over naar een veiligheids-
stand en houdt de koplampen in een
vaste stand, waarbij de lichtbundel
maximaal naar beneden schijnt.
241
ABS
ALGEMENE INFORMATIEHet ABS (Antilock-Blocking Sys-
tem) voorkomt dat tijdens het rem-
men de wielen blokkeren, ongeacht de
conditie van het wegdek en de pe-
daaldruk, en verhindert daarmee het
doorslippen van één of meerdere wie-
len. Hierdoor blijft de auto bestuur-
baar en stabiel en wordt de remweg
aanzienlijk verkort.
Tijdens het remmen kan het name-
lijk voorkomen dat één van de wielen
blokkeert. Dit kan veroorzaakt wor-
den door een verschil in grip (door
water, ijzel, sneeuw, enz.) of door het
dynamische gedrag van de auto. In dit
geval wordt noch een goede decelera-
tie, noch het handhaven van de rij-
richting, noch de mogelijkheid tot stu-
ren, gegarandeerd. In dat geval grijpt
het ABS in door de hydraulische druk
alleen bij de remtang van het geblok-
keerde wiel weg te nemen en, zodra
het wiel weer begint te draaien, het
opnieuw af te remmen. Hierdoor
wordt een goede werking van het
remsysteem gegarandeerd en blijft de
auto goed bestuurbaar. ELEKTRONISCHE
REMDRUKVERDELING EBD
De auto is uitgerust met een elektro-
nische remdrukverdeling EBD (Elec-
tronic Brakeforce Distribution). Het
systeem zorgt door middel van de re-
geleenheid en de sensoren van het
ABS voor een optimale verdeling van
de remdruk tussen de voor- en ach-
terwielen. Hierdoor wordt voorkomen
dat, in de ernstigste gevallen, de auto
gaat slippen.
WERKING ABS
De centrale regeleenheid ontvangt en
verwerkt de informatie van het rem-
pedaal en van de 4 sensoren die bij de
wielen zijn geplaatst en geeft de elek-
tro-hydraulische unit de opdracht de
remdruk op de remcilinders te ver-
minderen, constant te houden of te
verhogen. Zo wordt het blokkeren van
de wielen voorkomen.
De belangrijkste componenten van
het ABS zijn:
- een elektronische regeleenheid die
de signalen van de sensoren verwerkt
en de best mogelijke regeling uitvoert
door de inspuitventielen te bedienen Een storing in het ABS
wordt bij draaiende motor
aangegeven door het gaan
branden van het waarschuwings-
lampje >op het multifunctionele
display met daarbij het bericht
“DEFECT IN ABS”: In dat geval
werkt het conventionele remsys-
teem op de normale manier, ter-
wijl geen gebruik wordt gemaakt
van het antiblokkeersysteem. On-
der deze omstandigheden kan ook
de werking van het EBD-systeem
verminderen. Rijd zeer voorzich-
tig naar de dichtstbijzijnde Lan-
cia-dealer om het systeem te laten
controleren.
- vier sensoren die de draaisnelheid
van elk wiel meten
- een pomp om de druk van de rem-
vloeistof te herstellen.
BELANGRIJK Tijdens het remmen
kunnen lichte trillingen in het rempe-
daal worden gevoeld. Dit betekent dat
het ABS in werking is getreden.