26-05-2003
UW 206 IN DETAIL115
In de stand "OFF"werkt de airbag
aan passagierszijde bij een eventu- ele aanrijding niet. Als u het kinderzitje heeft verwij- derd, zet dan de schakelaar weer op"ON" om de airbag opnieuw in te
schakelen en zo de veiligheid vanuw passagier te garanderen. Controle van werking Het goed functioneren van het systeem wordt aangegeven door een pictogram op het instrumenten-paneel in combinatie met eengeluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display. Als bij aangezet contact (2 e
stand),
dit pictogram op het instrumenten- paneel verschijnt in combinatie meteen geluidssignaal en de melding"Airbag passagierszijde uitge-schakeld" op het multifunctionele
display, betekent dit dat de airbagaan passagierszijde is uitgescha-keld (stand "OFF"). ZIJ-AIRBAGS* Deze zijn aan de zijde van de por- tieren in de rugleuningen van devoorstoelen aangebracht. Ze worden onafhankelijk van elkaar geactiveerd bij aanrijdingen vanopzij waarbij een kans bestaat opernstig letsel aan buik, borst ofhoofd.
Controle van werking
Het goed functioneren van hetsysteem wordt aangegeven dooreen verklikkerlampje in het instru-mentenpaneel. Het lampje gaat bij het aanzetten van het contact gedurende 6 secon-den branden. Als het verklikkerlampje:
Ð niet brandt na het aanzetten van het contact of,
Ð niet uitgaat na 6 seconden of,
Ð gedurende 5 minuten knippert en dan permanent brandt,
dient u uw PEUGEOT-servicepunt te raadplegen.
* Volgens land van bestemming.
26-05-2003
UW 206 IN DETAIL
116
Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags:
¥ Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel.
¥ Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten.
¥ Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden.
¥ Het is beslist niet toegestaan om werkzaamheden uit te voeren aan airbagsystemen, alleen een PEUGEOT-service- punt heeft hiervoor gekwalificeerd personeel.
¥ Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Airbags voor
¥ Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten.
¥ Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard rusten.
¥ Tracht roken in de auto zoveel mogelijk te vermijden. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.
¥ Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op. Zij-airbags*
¥ Bedek de voorstoelen alleen met goedgekeurde stoelhoezen. Raadpleeg uw PEUGEOT-servicepunt.
¥ Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de voorstoelen, dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot ver- wondingen aan armen of middel.
¥ Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
* Volgens land van bestemming.
26-05-2003
PRAKTISCHE INFORMATIE
124
NIVEAUS CONTROLEREN Motorolieniveau Regelmatig controleren en tus- sen twee verversingen eventu-eel olie bijvullen. (Maximum olie-verbruik: 0,5 liter per 1 000 km.)
De controle dient bij koude motoren horizontaal geplaatste wagente geschieden, met behulp van deolieniveaumeter in het instrumen-tenpaneel of de oliepeilstok.
Oliepeilstok
2 merktekens op de peilstok: A=maxi.
Het oliepeil mag nooit boven dit merkteken uitkomen.
B=mini.
Voor het behoud van debedrijfszekerheid van demotoren en de emissie-regelsystemen mogen ingeen geval additievenaan de motorolie wor-den toegevoegd.
Olie verversen
Volgens de aanwijzingen in de "PEUGEOT ONDERHOUDSCON-TROLES" .
Opmerking: Vermijd langdurig huid-
contact met afgewerkte olie. Keuze van de viscositeitgraad De olie dient in ieder geval aan de voorgeschreven kwaliteitsnormen tevoldoen. Niveau remvloeistof:
Ð Het niveau dient steeds tussen de
merktekens DANGER en MAXI van het reservoir te staan.
Ð Raadpleeg bij een sterke daling van het vloeistofniveau onmiddel-
lijk uw PEUGEOT-servicepunt.
Vervangen:
Ð De vloeistof dient volgens de voor- geschreven intervallen te worden ververst.
Ð Gebruik remvloeistof die door de constructeur wordt aanbevolen enaan de DOT4-normen voldoet.
Opmerking: Remvloeistof is een
erg bijtend middel. Vermijd elk con-tact met de huid. Koelvloeistofniveau Gebruik uitsluitend door de construc- teur aanbevolen koelvloeistof.
Als de motor warm is, wordt de tempe-ratuur van de koelvloeistof geregeld
door de koelventilator. Wacht voorwerkzaamheden aan het koelsysteemtenminste 1 uur nadat de motorgedraaid heeft, omdat de koelventilatornog kan (gaan) werken als de sleuteluit het contactslot is verwijderd en hetkoelsysteem onder druk staat.
Draai de dop eerst 2 omwentelingenlos om de druk te laten dalen en tevoorkomen dat de hete koelvloeistof
uit het koelsysteem spuit. Trek, alsde druk eenmaal gedaald is, de doplos en vul het systeem bij. Opmerking: De koelvloeistof
behoeft niet te worden ververst. Afgewerkte producten Gooi geen afgewerkte olie, rem- vloeistof of koelvloeistof in het riool,in het water of op de grond. Vloeistofniveau stuurbekrachtiging Open het reservoir bij koude motor (omgevingstemperatuur),het vloeistofniveau dient bovenhet MINI en dichtbij het MAXImerkteken te staan.
Vloeistofniveau ruiten- en koplampsproeiers* Gebruik voor een optimale reiniging en voor uw eigen veiligheid uitslui-
tend door PEUGEOT aanbevolenproducten.
* Volgens land van bestemming
26-05-2003
PRAKTISCHE INFORMATIE125
CONTROLES Accu Laat uw accu voor de winter door een
PEUGEOT-servicepunt controleren. Luchtfilter en interieurfilter Laat de filters periodiek vervangen. Als de omgeving daartoe aanlei-ding geeft, moeten de filters tweekeer zo vaak worden vervangen. Remblokken De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooralbij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blij-
ken om de remblokken vaker, tus-
sen twee onderhoudscontroles door,te laten controleren. Handrem Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem mindergoed werkt, moet de handrem, zelfstussen twee onderhoudscontrolesworden afgesteld. Laat het systeem controleren door
een PEUGEOT-servicepunt. Handgeschakeldeversnellingsbak Niet verversen. Controleer het niveau volgens het onderhouds-
schema van de constructeur. Automatische transmissie Niet verversen. Laat het niveau
door een PEUGEOT-servicepuntvolgens het onderhoudsschemavan de constructeur controleren. Oliefilter
Vervang het oliefilterelement regel- matig, volgens het onderhouds-schema.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolenproducten. Om de werking van
belangrijke organen als de stuurbekrachtiging en het rem-systeem te optimaliseren,selecteert en biedt PEUGEOTspecifieke producten aan.
BRANDSTOFTANK LEEG (DIESEL) In het geval van een lege brandstof- tank is het noodzakelijk het brand-stofsysteem te ontluchten: 1,4 liter HDI-motor
Ð Vul de brandstoftank met mini- maal vijf liter diesel,
Ð Bedien de handpomp van de ontluchting tot u brandstof in de transparante slang onder demotorkap ziet komen,
Ð Houd de sleutel in de stand "D" (starten) tot de motor aanslaat.
26-05-2003
PRAKTISCHE INFORMATIE125
CONTROLES Accu Laat uw accu voor de winter door een
PEUGEOT-servicepunt controleren. Luchtfilter en interieurfilter Laat de filters periodiek vervangen. Als de omgeving daartoe aanlei-ding geeft, moeten de filters tweekeer zo vaak worden vervangen. Remblokken De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooralbij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blij-
ken om de remblokken vaker, tus-
sen twee onderhoudscontroles door,te laten controleren. Handrem Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem mindergoed werkt, moet de handrem, zelfstussen twee onderhoudscontrolesworden afgesteld. Laat het systeem controleren door
een PEUGEOT-servicepunt. Handgeschakeldeversnellingsbak Niet verversen. Controleer het niveau volgens het onderhouds-
schema van de constructeur. Automatische transmissie Niet verversen. Laat het niveau
door een PEUGEOT-servicepuntvolgens het onderhoudsschemavan de constructeur controleren. Oliefilter
Vervang het oliefilterelement regel- matig, volgens het onderhouds-schema.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolenproducten. Om de werking van
belangrijke organen als de stuurbekrachtiging en het rem-systeem te optimaliseren,selecteert en biedt PEUGEOTspecifieke producten aan.
BRANDSTOFTANK LEEG (DIESEL) In het geval van een lege brandstof- tank is het noodzakelijk het brand-stofsysteem te ontluchten: 1,4 liter HDI-motor
Ð Vul de brandstoftank met mini- maal vijf liter diesel,
Ð Bedien de handpomp van de ontluchting tot u brandstof in de transparante slang onder demotorkap ziet komen,
Ð Houd de sleutel in de stand "D" (starten) tot de motor aanslaat.
26-05-2003
PRAKTISCHE INFORMATIE
128
Wiel monteren
Ð Breng het wiel aan en draai de wielbouten met de sleutel enigszins vast.
Ð Laat de krik zakken en verwijder deze dan.
Ð Draai de wielbouten met de sleutel vast.
Ð Plaats de wieldop (behalve bij een noodreservewiel), begin bij de openingvoor het ventiel en druk de wieldop rondom met de hand vast.
Opmerking: Als de auto is uitgerust met een wielslot, bestaat de sierkap van de anti-diefstalbout uit twee delen.
Reservewiel in reservewielhouder plaatsen
Ð Plaats de doos met de krik weer in het reservewiel.
Ð Klem het vulstuk 3alleen op een noodreservewiel.
Ð Plaats het wiel in de reservewielhouder en richt het vulstuk 3in de lengte-
richting van de auto, met de opening naar voren zoals in de bovenstaande afbeelding is aangegeven (uitsluitend bij een noodreservewiel).
Ð Til het wiel met de houder omhoog en plaats de haak.
Ð Vergeet niet de bout van de reservewielhouder geheel aan te draaien.
Ð Berg de wielsleutel op.
Verwissel een wiel uit veiligheidsoverwegingenalleen:
Ð op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond.
Ð met aangetrokken handrem.
Ðde 1 e
versnelling of de achteruit
is ingeschakeld.
Ð blokkeer de auto met de doos van de krik.
Ð ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt, (gebruik bokken).
Na het verwisselen van het wiel
Ð Laat zo snel mogelijk het aan- haalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het
reservewiel door een PEUGEOT-servicepunt controleren.
Ð Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwisselhem met het reservewiel.
Ð Het noodreservewiel met een 115/70R15-band mag slechts
tijdelijk worden gebruikt:
Ð Bandenspanning: 4,2 bar.
ÐMaximumsnelheid: 80 km/h.
26-05-2003
PRAKTISCHE INFORMATIE
130
BIJZONDERHEDEN
LICHTMETALEN VELGEN Sierdoppen De bouten van de lichtmetalen vel- gen zijn afgedekt met verchroomdedoppen.
Verwijder deze met de gele sleutel 4
alvorens de bouten los te draaien.De sleutel 4bevindt zich:
Ð bij de 3-/5-deurs en 206 RC in het rechter zijpaneel van de bagage- ruimte.
Ð bij de 206 SW in de doos van de krik. Plaatsen van het reservewiel Indien uw auto is voorzien van een reservewiel met stalen velg is hetnormaal
dat bij het monteren de rin-
gen van de bouten de velg niet
raken. Als de bouten volledig zijnaangedraaid zorgt het conischedraagvlak van de bouten voor debevestiging van het reservewiel. Montage van winterbanden Indien u uw auto voorziet van winter- banden met stalen velgen, is hetnoodzakelijk speciale bouten te
gebruiken die verkrijgbaar zijn bij uw
PEUGEOT-servicepunt. Antidiefstalbouten* Als de velgen zijn voorzien van anti- diefstalbouten (ŽŽn per wiel), dient ueerst met behulp van het gereed-schap
4de chromen dop en vervol-
gens de plastic huls te verwijderenalvorens de bout los te draaien metbehulp van een van de dopsleutels(die u tijdens het afleveren van deauto zijn overhandigd, gelijktijdigmet de extra sleutel en de code-kaart) en de wielsleutel 1.
Opmerking: Noteer de op de dop-
sleutel gegraveerde code nauwkeu-rig. Met deze code kunt u bij uw
PEUGEOT-servicepunt een nieuwedopsleutel verkrijgen.
* Volgens uitvoering en land van bestemming.
26-05-2003
PRAKTISCHE INFORMATIE
128
Wiel monteren
Ð Breng het wiel aan en draai de wielbouten met de sleutel enigszins vast.
Ð Laat de krik zakken en verwijder deze dan.
Ð Draai de wielbouten met de sleutel vast.
Ð Plaats de wieldop (behalve bij een noodreservewiel), begin bij de openingvoor het ventiel en druk de wieldop rondom met de hand vast.
Opmerking: Als de auto is uitgerust met een wielslot, bestaat de sierkap van de anti-diefstalbout uit twee delen.
Reservewiel in reservewielhouder plaatsen
Ð Plaats de doos met de krik weer in het reservewiel.
Ð Klem het vulstuk 3alleen op een noodreservewiel.
Ð Plaats het wiel in de reservewielhouder en richt het vulstuk 3in de lengte-
richting van de auto, met de opening naar voren zoals in de bovenstaande afbeelding is aangegeven (uitsluitend bij een noodreservewiel).
Ð Til het wiel met de houder omhoog en plaats de haak.
Ð Vergeet niet de bout van de reservewielhouder geheel aan te draaien.
Ð Berg de wielsleutel op.
Verwissel een wiel uit veiligheidsoverwegingenalleen:
Ð op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond.
Ð met aangetrokken handrem.
Ðde 1 e
versnelling of de achteruit
is ingeschakeld.
Ð blokkeer de auto met de doos van de krik.
Ð ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt, (gebruik bokken).
Na het verwisselen van het wiel
Ð Laat zo snel mogelijk het aan- haalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het
reservewiel door een PEUGEOT-servicepunt controleren.
Ð Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwisselhem met het reservewiel.
Ð Het noodreservewiel met een 115/70R15-band mag slechts
tijdelijk worden gebruikt:
Ð Bandenspanning: 4,2 bar.
ÐMaximumsnelheid: 80 km/h.