Page 183 of 283
182
ACHTERLICHTUNIT
Achterlichten, richting aan -
wijzers, remlichten, achter uit -
rijlichten en mistachterlicht
(fig. 33-34-35)
Gloeilamp vervangen:
1) Draai vanuit de bagageruimte aan
knop Aen til het beschermdeksel B
omhoog.
2) Draai de schroef C en trek de
lamphouder Duit de zitting. 3)
Verwijder de gloeilampen door ze
iets in te drukken en linksom te
draaien.
E - Gloeilamp (type B, 12V-R10W)
voor de achterlichten.
F - Gloeilamp (type B, 12V-P21W)
voor de remlichten.
G - Gloeilamp (type B, 12V-
PY21W) (oranje) voor de richting -
aanwijzers.
H - Gloeilamp (type B, 12V-P21W)
voor het achteruitrijlicht (alleen rech-
ter lichtunit). Gloeilamp (type B, 12V-P21W)
voor het mistachterlicht (alleen linker
lichtunit). 4)
Vervang de lampen en bevestig
vervolgens de lamphouder D met de
schroef C.
5) Laat het beschermdeksel B
zakken en draai het vast met de knop
A .
fig. 33
P4T0138
fig. 34
P4T0139
fig. 35
P4T0140
Page 185 of 283
184
DEFECTE
INTERIEUR -
VERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR
Gloeilampen (type C, 12V-W5W)
vervangen:
1) Licht met een schroevendraaier in
punt A(fig. 40) het deksel Bop.
2) Draai de schroeven C (fig. 41)
los.
3) Verwijder het plafondlampje door
het naar voren te drukken en uit de
borgveer D (fig. 42) los te haken. 4)
Til het geklemde deksel E om -
hoog.
5) Maak de lampjes F (fig. 43) los
uit de contacten en vervang ze.
6) Plaats het deksel E weer in de zit-
ting.
7) Monteer het plafondlampje: haak
eerst de borgveer Dvast en druk ver-
volgens op de voorzijde totdat de
klemlipjes G (fig. 42) vasthaken.
BELANGRIJK Controleer als u het
plafondlampje weer monteert of de
elektrische bedrading op de juiste
wijze is aangesloten. 8)
Draai de schroeven Cvast.
9) Monteer het deksel B: plaats eerst
de voorzijde en druk volgens op de
achterzijde totdat het deksel weer op
zijn plaats zit.
fig. 40
P4T0144
fig. 41
P4T0145
fig. 43
P4T0147
fig. 42
P4T0146
Page 186 of 283

185
VERLICHTING
DASHBOARDKASTJE (fig. 46)Gloeilamp (type C, 12V-C5W) ver-
vangen:
1) Verwijder het lampenglas door
met een schroevendraaier de borgveer
A in te drukken.
2) Verwijder het lampje B door het
los te maken uit de contacten aan de
zijkant en vervang het lampje.
3) Monteer het lampenglas: plaats
eerst de zijde C en druk vervolgens op
de andere zijde totdat de borgveer A
is vastgehaakt.
PLAFONDVERLICHTING
ACHTER (fig. 44)
Gloeilamp (type C, 12V-C5W) ver-
vangen:
1) Licht het plafondlampje met een
schroevendraaier in punt Aop.
2) Verwijder het lampje B door het
los te maken uit de contacten en ver-
vang het lampje.
3) Monteer het plafondlampje:
plaats eerst de zijde C en druk ver-
volgens op de andere zijde totdat de
borgveer Dis vastgehaakt. SPIEGELVERLICHTING (fig. 45)
Gloeilamp (type C, 12V-C5W) ver-
vangen:
1) Licht het plafondlampje met een
schroevendraaier in punt Aop.
2) Verwijder het lampje B door het
los te maken uit de contacten en ver-
vang het lampje.
3) Monteer het plafondlampje:
plaats eerst de zijde C en druk ver-
volgens op de andere zijde totdat de
borgveer Dis vastgehaakt.
fig. 44
P4T0148
fig. 45
P4T0149
fig. 46
P4T0150
Page 187 of 283
186
BAGAGERUIMTEVERLICHTING
(fig. 47)Gloeilamp (type C, 12V-C5W) ver-
vangen:
1) Verwijder het lampenglas door
met een schroevendraaier de borgveer
A in te drukken.
2) Verwijder het lampje B door het
los te maken uit de contacten aan de
zijkant en vervang het lampje.
3) Monteer het lampenglas: plaats
eerst de zijde C en druk vervolgens op
de andere zijde totdat de borgveer A
is vastgehaakt. DORPELVERLICHTING
(fig. 48-49)
Gloeilamp (type A, 12V-W5W) ver-
vangen:
1) Verwijder het lampenglas door
met een schroevendraaier de borgveer
A in te drukken.
2) Druk op beide zijden van het
scherm Bbij de bevestigingspunten en
draai het scherm.
3) Vervang het geklemde lampje C. 4)
Plaats het scherm B weer in de
zitting.
5) Monteer het lampenglas: plaats
eerst de zijde Den druk vervolgens op
de andere zijde totdat de borgveer A
is vastgehaakt.
fig. 49
P4T0153
fig. 47
P4T0151
fig. 48
P4T0152
Page 190 of 283

189
fig. 54fig. 55
P4T0157P4T0156
fig. 56
P4T0296
ZEKERINGEN EN RELAIS OP
DE HULPSTEUN (fig. 53)De hulpsteun bevindt zich boven het
zekeringenkastje. De zekeringen en
relais zijn bereikbaar nadat het klepje
A (fig. 51) is geopend.
G - Relais mistlampen voor (20A)
H - Doorschakelrelais dimlicht
(20A)
I - Relais elektrische stoelbediening
en stoelverwarming (50A). ZEKERINGEN EN RELAIS IN DE
MOTORRUIMTE
Op de houder voor de accu (fig. 54)
De relais zijn bereikbaar nadat het
geklemde deksel Ais verwijderd.
B - Relais 1 e
snelheid elektroventi-
lateur voor motorkoelsysteem
C - Relais 2 e
snelheid elektroventi-
lateur voor motorkoelsysteem (be -
halve uitvoeringen 1.6 met verwar-
ming en 1.8 met verwarming). In het kastje boven de accubak
(fig. 55-56)
Open om de zekeringen te bereiken
eerst het deksel Adoor de borgveren
B naar voren te trekken en open ver-
volgens het geklemde deksel C.
In het zekeringenkastje bevindt zich
een tangetje D waarmee de zekerin-
gen kunnen worden uitgenomen.
Page 192 of 283

191
BUITENVERLICHTINGZEKERING AMPÈRAGE PLAATS
Grootlicht rechts 1 10 fig. 52
Grootlicht links 2 10 fig. 52
Dimlicht rechts 4 10 fig. 52
Dimlicht links 8 10 fig. 52
Dimlicht rechts en links (toestemming relais) 1310fig. 52
Parkeerverlichting rechtsvoor (toestemming vanaf het instr.paneel) 6 10 fig. 52
Parkeerverlichting linksvoor (toestemming vanaf het instr.paneel) 710 fig. 52
Parkeerverlichting rechtsachter (toestemming vanaf het instr.paneel) 7 10 fig. 52
Parkeerverlichting linksachter (toestemming vanaf het instr.paneel) 6 10 fig. 52
Achteruitrijlicht 1 10 fig. 53
Achteruitrijlicht(bediening) 1 10 fig. 53
Mistachterlicht 6 10 fig. 52
Remlicht rechts 6 10 fig. 52
Remlicht links 7 10 fig. 52
Derde remlicht 13 10 fig. 52
Waarschuwingsknipperlichten 14 10 fig. 52
Mistlampen voor 9 15 fig. 53
Kentekenplaatverlichting 7 10 fig. 52
Richtingaanwijzers (pijlen) 13 10 fig. 52
Richtingaanwijzers (pijlen) centrale portiervergrendeling 14 10 fig. 52
INTERIEURVERLICHTING ZEKERING AMPÈRAGE PLAATS
Plafondverlichting dashboardkastje 12 10 fig. 52
Plafondverlichting zonnekleppen 1 10 fig. 53
Interieurverlichting voor en achter 12 10 fig. 52
Dorpelverlichting 12 10 fig. 52
Page 194 of 283

193
SYSTEEM/COMPONENT EN GEBRUIKERSZEKERING AMPÈRAGE PLAATS
Bagageruimte (achterklep/kofferdeksel openen) 7 20 fig. 53
Regeleenheid elektr. ruitbed. voor/centrale portiervergrendeling 1 10 fig. 53
Elektronisch inspuitsysteem 4 7,5 fig. 53
Centrale portiervergrendeling 3 20 fig. 52
Claxon 11 20 fig. 52
Klimaatregeling (regeleenheid) 10 7,5 fig. 53
Klimaatregeling (verlichting) 7 10 fig. 52
Aircocompressor 5 20 fig. 52
Hoogteregelaar koplampen (toestemming) 8 10 fig. 52
Automatische hoogteregelaar koplampen (regeleenheid) 1 10 fig. 53
Cruise-control 13 10 fig. 52
Elektroventilateur van motorkoelsysteem (toestemming relais) 47,5 fig. 53
HI-FI BOSE-systeem 11 25 fig. 53
Schakelaar op koppeling (uitvoeringen 1.9 jtd – 2.4 jtd) 1 10 fig. 53
Ruitensproeiers 10 20 fig. 52
Koplampsproeiers 5 20 fig. 52
Koplampsproeiers (toestemming) 8 10 fig. 52
Koplampsproeiers (toestemming relais) 10 7,5 fig. 53
Achterruitsproeier (toestemming relais) 10 7,5 fig. 53
Achterruitverwarming (toestemming relais) 10 7,5 fig. 53
Achterruitverwarming (ontdooien) 15 30 fig. 52
MAXI-FUSE: voeding voorgloei-installatie
(uitvoeringen 1.9 jtd – 2.4 jtd) 8 70 fig. 56
MAXI-FUSE: voeding start-/contactslot
(verbruikers via contactslot) 2 30 fig. 56
MAXI-FUSE: voeding elektroventilateurs motorkoelsysteem
(uitvoeringen 1.6 met airco – 1.9 jtd – 2.4 jtd) 6 40 fig. 56
Page 199 of 283

198
Houdt u bij het slepen van
de auto aan de wettelijke
voorschriften. Dit geldt zo -
wel voor het slepen zelf als voor het
gedrag naar andere weggebruikers.
Draai voor het slepen de sleutel in
stand MAR en vervolgens in stand
STOP zonder de contactsleutel uit
het slot te verwijderen. Als de con-
tactsleutel uit het contactslot wordt
genomen, schakelt automatisch het
stuurslot in waardoor het onmoge-
lijk wordt de auto te besturen.Houd
er rekening mee dat de rem- en
stuurbekrachtiging niet werken, zo-
lang de motor niet is aangeslagen,
waardoor meer kracht nodig is voor
de bediening van het rempedaal en
het stuur.Gebruik voor het slepen
geen elastische kabels en rijd zo ge-
lijkmatig mogelijk. Controleer tij-
dens het slepen of de sleepkabel
geen carrosseriedelen kan bescha-
digen.Start tijdens het slepen
de motor niet.BIJ EEN ONGEVAL
– Het is belangrijk altijd rustig te
blijven.
– Als u niet direct bij het ongeval
betrokken bent, stopt u dan op een
afstand van ten minste een tiental
meters van het ongeluk.
– Stop bij ongevallen op de snelweg
zo mogelijk in de berm en laat de
vlucht strook vrij.
– Zet de motor uit en schakel de
waarschuwingsknipperlichten in.
– Verlicht als het donker is met de
koplampen de plaats van het ongeval.
– Wees voorzichtig, voorkom het
risico van een aanrijding.
– Geef het ongeval aan door de ge-
varendriehoek goed zichtbaar en op
de wettelijk voorgeschreven afstand te
plaatsen.
– Waarschuw de hulpinstanties en
geef zo duidelijk mogelijke informa-
tie. Gebruik op de snelweg de daar-
voor bestemde praatpalen.