OPMERKING(Vervolg)
• Vervoer geen grote hoeveelheden
water, zoals een gevuld reservoir voor
een waterdispenser, in de auto. Als er
water op het batterijpakket
(tractiebatterij) komt, kan het
batterijpakket beschadigd raken. Laat
de auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Op de ventilatieopening is een filter
geplaatst. Als het filter zelfs na het
schoonmaken van de
ventilatieopening nog zichtbaar vuil
is, raden wij u aan het filter te reinigen
of vervangen. Voor meer informatie
over het schoonmaken of vervangen
van het filter, zie blz. 348.
• Als “Maintenance Required for
Traction Battery Cooling Parts See
Owner's Manual” (onderhoud vereist
voor koelonderdelen tractiebatterij,
zie handleiding) wordt weergegeven
op het multi-informatiedisplay, zitten
de ventilatieopening en het filter
mogelijk verstopt. Raadpleeg blz. 348
voor informatie over het
schoonmaken van de
ventilatieopening.
1.5 Antidiefstalsysteem
1.5.1 Startblokkering
De sleutels van de auto zijn uitgerust
met ingebouwde transponderchips die
voorkomen dat het hybridesysteem
gestart kan worden met een sleutel die
niet in een eerder stadium is
geregistreerd in de computer van de
auto. Laat de sleutels nooit in de auto
achter als u de auto verlaat.
Dit systeem is ontworpen om autodiefstal
te voorkomen, maar absolute beveiliging
tegen elke vorm van diefstal kan niet
worden gegarandeerd.Het controlelampje knippert nadat het
contact UIT is gezet om aan te geven dat
het systeem in werking is.
Het controlelampje stopt met knipperen
als het contact in stand ACC of AAN wordt
gezet om aan te geven dat het systeem is
uitgeschakeld.
Onderhoud van het systeem
De auto is voorzien van een
onderhoudsvrije startblokkering.
Omstandigheden waardoor het
systeem mogelijk niet goed werkt
• Als de greep van de sleutel tegen een
metalen voorwerp wordt gehouden
• Als de sleutel dicht bij of tegen een
sleutel met ingebouwde
transponderchip van een andere auto
wordt gehouden
OPMERKING
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Verander of verwijder het systeem niet.
Na veranderen of verwijderen kan de
juiste werking van het systeem niet
worden gegarandeerd.
1 .4 Hybridesysteem
59
1
Veiligheid en beveiliging
Waarschuwingslampjes Bladzijde
*1LaadstroomcontrolelampjeBlz. 370
*1Waarschuwingslampje lage oliedrukBlz. 370
*1MotorcontrolelampjeBlz. 371
*1Waarschuwingslampje SRSBlz. 371
*1Waarschuwingslampje ABSBlz. 371
*1Waarschuwingslampje elektrische stuurbe-
krachtiging (rood/geel)Blz. 371
*1, 2Waarschuwingslampje PCS (indien aanwezig)Blz. 371
Controlelampje LTA (oranje) (indien aanwezig)Blz. 371
*1Controlelampje Traction ControlBlz. 372
*1Waarschuwingslampje hoge koelvloeistoftem-
peratuurBlz. 372
*1, 3Controlelampje PKSB OFF (indien aanwezig)Blz. 372
Waarschuwingslampje open portier/achterklepBlz. 372
2.1 Instrumentenpaneel
73
2
Instrumentenpaneel
Wanneer de BSM-indicatoren in de
buitenspiegels niet gaan branden of niet
uitgaan, kan er een storing in het
systeem aanwezig zijn.
Laat, als dit gebeurt, de auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING!
Als een waarschuwingslampje van
een veiligheidssysteem niet gaat
branden
Als een lampje van een
veiligheidssysteem zoals het
waarschuwingslampje ABS of SRS niet
gaat branden als u het hybridesysteem
start, kan dat betekenen dat deze
systemen niet beschikbaar zijn om u te
beschermen bij een ongeval, waardoor
dodelijk of ernstig letsel zou kunnen
ontstaan. Laat, als dit gebeurt, de auto
onmiddellijk nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
OPMERKING
Voorkomen van schade aan de motor
en onderdelen ervan
De motor kan oververhit raken als het
waarschuwingslampje voor een hoge
koelvloeistoftemperatuur gaat branden
of knipperen. Breng in dat geval de auto
zo snel mogelijk op een veilige plaats tot
stilstand en controleer de motor nadat
deze volledig is afgekoeld. (→Blz. 413)
2.1 Instrumentenpaneel
78
Menu-iconenInhoud Bladzijde
Aan audiosysteem gekoppelde weergave
De instellingen van het audiosysteem kunnen worden gewijzigd.Blz. 97
Instelscherm airconditioning
De instellingen van de airconditioning kunnen worden gewijzigd.Blz. 97
Informatie ondersteunende systemen
De informatie met betrekking tot ondersteunende systemen,
zoals de LTA (Lane Tracing Assist)
*1en het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem met volledig snelheidsbereik*1, wordt weerge-
geven.Blz. 99
Weergave waarschuwingsmelding*2
De waarschuwingsmeldingen worden weergegeven.Blz. 100
Weergave instellingen
De instellingen van voertuigfuncties, de weergave op het instru-
mentenpaneel, enz. kunnen worden gewijzigd.Blz. 100
*1: Indien aanwezig
*2: Als er een waarschuwingsmelding is die kan worden weergegeven, verandertde
kleur van in oranje.
Basishandelingen
1. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer het
icoon van het gewenste item.
Het geselecteerde icoon licht op en er
wordt overgeschakeld op het
informatiescherm.
Als split screen is geselecteerd voor
het hoofdscherm of de RSA (Road
Sign Assist)
*en de
snelheidsbegrenzer*zijn
uitgeschakeld, kan het subscherm van
het hoofdscherm ook worden
geselecteerd. (→Blz. 82)
*: Indien aanwezig
2. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om de informatie
op het display te wijzigen.3. Druk op
op schermen waar een
item geselecteerd of bevestigd moet
worden.
Druk op schermen met weergaven van
tabs op
om de weergave van de tab
te selecteren en druk opofvan
de bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om de weergave
op het scherm te wijzigen.
4. Druk op
om terug te keren naar het
vorige scherm.
2.1 Instrumentenpaneel
85
2
Instrumentenpaneel
Wanneer het display voor rijden met
de volgregeling wordt weergegeven
en de voorligger in een bepaalde
richting beweegt, doet uw auto
mogelijk hetzelfde. Houd uw
omgeving altijd goed in de gaten te
houden en bedien indien nodig het
stuurwiel om de rijrichting van de
auto te corrigeren en de veiligheid te
garanderen.
Voorwaarden voor werking van de
functies
• Lane Departure Alert-functie
Deze functie werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan.
– LTA is ingeschakeld.
– De rijsnelheid is ongeveer 50 km/h
of hoger.
*1
– Het systeem herkent witte (gele)
rijstrookmarkeringen of een
rijbaan
*2. (Wanneer slechts aan één
zijde een witte [gele] markering of
een rijbaan
*2wordt herkend, werkt
het systeem uitsluitend voor de
herkende zijde.)
– De breedte van de rijstrook is ten
minste ongeveer 3 m.
– De richtingaanwijzerschakelaar
wordt niet bediend.
– Er wordt niet gereden in een
scherpe bocht.
– Er worden geen systeemstoringen
gesignaleerd. (→Blz. 205)
*1: De functie werkt zelfs als de
rijsnelheid lager is dan ongeveer
50 km/h terwijl de Lane Centering-
functie in werking is.
*2: De grens tussen asfalt en de kant van
de weg, zoals gras, grond of een
stoeprand
• Stuurassistentiefunctie
Deze functie werkt wanneer niet
alleen aan alle werkingsvoorwaarden
voor de Lane Departure Alert-functie
wordt voldaan, maar ook aan alle
onderstaande voorwaarden.– De instelling voor
(“LTA
Steering Assist Mode”
(stuurassistentiemodus)) in
van
het multi-informatiedisplay is “On”
(aan). (→Blz. 84)
– Er wordt niet in een vastgestelde
mate of sneller geaccelereerd of
gedecelereerd.
– Het stuurwiel wordt niet bediend
met een stuurkracht die geschikt is
voor het veranderen van rijstrook.
– Het ABS, de VSC, de TRC en het PCS
werken niet.
– De TRC of VSC is niet uitgeschakeld.
– De waarschuwing handen van het
stuurwiel wordt niet weergegeven.
(→Blz. 204)
• Waarschuwingsfunctie slingeren auto
Deze functie werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan.
– De instelling voor
(“Lane
Sway Warning Status” (status
waarschuwing voor slingeren)) in
van het multi-informatiedisplay
is “On” (aan). (→Blz. 84)
– De rijsnelheid is ongeveer 50 km/h
of hoger.
– De breedte van de rijstrook is ten
minste ongeveer 3 m.
– Er worden geen systeemstoringen
gesignaleerd. (→Blz. 205)
• Lane Centering-functie
Deze functie werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan.
– LTA is ingeschakeld.
– De instelling voor
(“LTA
Steering Assist Mode”
(stuurassistentiemodus LTA)) en
(“LTA Center Trace On/Off”
(Center Trace LTA aan/uit)) in
van het multi-informatiedisplay
is “On” (aan). (→Blz. 84)
– Deze functie herkent witte (gele)
rijstrookmarkeringen of de positie
van een voorligger (behalve bij
kleine voorliggers, zoals een
motorfiets).
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
203
4
Rijden
– De Dynamic Radar Cruise Control
met volledig snelheidsbereik werkt
in de afstandsregelmodus.
– De breedte van de rijstrook is
ongeveer3-4m.
– De richtingaanwijzerschakelaar
wordt niet bediend.
– Er wordt niet gereden in een
scherpe bocht.
– Er worden geen systeemstoringen
gesignaleerd. (→Blz. 205)
– Er wordt niet in een vastgestelde
mate of sneller geaccelereerd of
gedecelereerd.
– Het stuurwiel wordt niet bediend
met een stuurkracht die geschikt is
voor het veranderen van rijstrook.
– Het ABS, de VSC, de TRC en het PCS
werken niet.
– De TRC of VSC is niet uitgeschakeld.
– De waarschuwing handen van het
stuurwiel wordt niet weergegeven.
(→Blz. 204)
– De auto rijdt in het midden van een
rijstrook.
– Stuurassistentiefunctie is niet in
werking.
Tijdelijk uitschakelen van functies
• Als niet langer aan de
werkingsvoorwaarden wordt voldaan,
wordt een functie mogelijk tijdelijk
uitgeschakeld. Als echter weer aan de
werkingsvoorwaarden wordt voldaan,
wordt de werking van de functie
automatisch hervat. (→Blz. 203)
• Als niet langer aan de
werkingsvoorwaarden (→blz. 203)
wordt voldaan terwijl de Lane
Centering-functie in werking is, klinkt
er mogelijk een zoemer om aan te
geven dat de functie tijdelijk is
uitgeschakeld.
Stuurassistentiefunctie/Lane
Centering-functie
• Afhankelijk van de rijsnelheid, de
situatie rondom het verlaten van de
rijstrook, de wegomstandigheden,
enz. merkt de bestuurder mogelijkniet dat de functie in werking is of
werkt de functie mogelijk helemaal
niet.
• De bediening van het stuurwiel door
de bestuurder krijgt prioriteit t.o.v. de
stuurregeling van de functie.
• Probeer niet zelf de werking van de
stuurassistentiefunctie te testen.
Werking Lane Departure Alert
• De waarschuwingszoemer is mogelijk
slecht te horen door geluiden van
buiten, afspelen van muziek, enz.
• Als de rand van de rijbaan
*niet
duidelijk of niet recht is, werkt de Lane
Departure Alert-functie mogelijk niet.
• Probeer niet zelf de werking van de
Lane Departure Alert-functie te
testen.
*: De grens tussen asfalt en de kant van
de weg, zoals gras, grond of een
stoeprand
Waarschuwing handen van het
stuurwiel
In de volgende situaties wordt op het
multi-informatiedisplay een
waarschuwingsmelding weergegeven
om de bestuurder aan te sporen het
stuurwiel vast te houden. Tevens wordt
het in de afbeelding weergegeven
symbool op het multi-informatiedisplay
weergegeven. De waarschuwing stopt
zodra het systeem signaleert dat de
bestuurder het stuurwiel vasthoudt.
Houd uw handen altijd aan het stuurwiel
wanneer u dit systeem gebruikt,
ongeacht eventuele waarschuwingen.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
204
Signalering obstakels aan zijkanten
• Obstakels aan de zijkanten worden
tijdens het rijden gesignaleerd door
de zijkanten te scannen met de
zijsensoren. Herkende obstakels
worden gedurende maximaal
ongeveer 2 minuten in het geheugen
opgeslagen.
• Obstakels worden mogelijk niet aan de
zijkanten gesignaleerd tot de scan is
voltooid. Nadat het contact AAN is
gezet, wordt het scannen voltooid
nadat er korte tijd met de auto is
gereden.
• Wanneer een obstakel, zoals een
ander voertuig, een voetganger of een
dier, door de zijsensoren is
gesignaleerd, blijft het systeem het
obstakel mogelijk signaleren, zelfs
nadat het obstakel zich niet meer
binnen het detectiegebied van de
zijsensor bevindt.
Als “Clean Parking Assist Sensor”
(reinig Parking Assist-sensor) wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay
Mogelijk is een sensor vuil of bedekt met
sneeuw of ijs. Wanneer dit in zo'n geval
van de sensor wordt verwijderd, moet
het systeem weer normaal werken.
Ook kan het gebeuren dat er een storing
wordt weergegeven of een obstakel niet
wordt gesignaleerd doordat de sensor
bij lage buitentemperaturen is bevroren.
Als de sensor is ontdooid, moet het
systeem weer normaal werken.
Als “Parking Assist Malfunction”
(storing Parking Assist) wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay
Afhankelijk van de storing in de sensor,
werkt het apparaat mogelijk niet
normaal. Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.Persoonlijke voorkeursinstellingen
Instellingen (bijv. volume zoemer)
kunnen worden gewijzigd. (Systemen
met mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen:→blz. 427)
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door het systeem
Door de vorm van het object kan de
sensor het mogelijk niet signaleren. Let
goed op bij de volgende objecten:
• Kabels, hekken, touwen, enz.
• Katoen, sneeuw en andere materialen
die geluidsgolven absorberen
• Zeer hoekige objecten
• Lage objecten
• Hoge obstakels waarbij het bovenste
deel uitsteekt in de richting van uw
auto
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
De staat van de auto en de omgeving
kunnen van invloed zijn op de capaciteit
van de sensor om objecten correct te
signaleren. Specifieke situaties waarin
dit voor kan komen ziet u hieronder.
•
De sensor is bedekt met vuil, sneeuw,
waterdruppels of ijs. (Het reinigen van
de sensoren zal het probleem oplossen.)
• De sensor is bevroren. (Het ontdooien
van de sensor zal het probleem
oplossen.) Vooral bij lage
buitentemperaturen kan het gebeuren
dat er ten gevolge van een bevroren
sensor een abnormaal beeld te zien is
op het display of dat objecten, zoals
een muur, niet worden gesignaleerd.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
250
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
OPMERKING
Voorkomen dat het
benzineroetfiltersysteem niet goed
werkt
• Gebruik geen andere brandstof dan
het voorgeschreven type brandstof
• Breng geen wijzigingen aan de
uitlaatpijp aan
4.5.14 Ondersteunende
systemen
Om de veiligheid en de prestaties
tijdens het rijden te verbeteren is uw
auto uitgerust met de volgende
systemen die automatisch in werking
treden als de omstandigheden daar om
vragen. Houd er echter rekening mee
dat dit aanvullende systemen zijn en
vertrouw niet in al te sterke mate op
deze systemen als u de auto bedient.
ECB (elektronisch geregeld
remsysteem)
Het elektronisch geregelde remsysteem
genereert remkracht overeenkomstig de
bediening van de remmen.
ABS (antiblokkeersysteem)
Helpt het blokkeren van de wielen te
voorkomen bij plotseling remmen of
remmen op een glad wegdek
Brake Assist
Zorgt voor een grotere remkracht nadat
het rempedaal is ingetrapt als het
systeem oordeelt dat er sprake is van een
noodstop
VSC (Vehicle Stability Control)
Helpt de bestuurder de auto onder
controle te houden bij uitwijkmanoeuvres
en het nemen van bochten op een glad
wegdek.VSC+ (Vehicle Stability Control+)
Coördineert de werking van ABS-, TRC-,
VSC- en EPS-systemen. Zorgt ervoor dat
de voertuigstabiliteit behouden blijft bij
uitwijkmanoeuvres op een glad wegdek
door de stuurcommando's aan te passen.
TRC (Traction Control)
Zorgt ervoor dat de aandrijfkracht
behouden blijft en voorkomt dat de
aandrijvende wielen gaan doorslippen bij
het wegrijden met de auto of bij het
accelereren op gladde wegen
Active Cornering Assist (ACA)
Helpt te voorkomen dat de auto naar de
buitenkant van de bocht uitwijkt door
remregeling uit te oefenen op de wielen
aan de binnenzijde wanneer tijdens het
rijden in een bocht wordt geprobeerd te
accelereren
Hill Start Assist Control
Helpt te voorkomen dat de auto achteruit
rolt bij helling op wegrijden
EPS (elektrische stuurbekrachtiging)
Maakt gebruik van een elektromotor om de
benodigde kracht voor het ronddraaien van
het stuurwiel te verminderen
Noodstopsignaal
Als het rempedaal plotseling wordt
ingetrapt, gaan de alarmknipperlichten
automatisch knipperen om het
achteropkomende verkeer te waarschuwen.
E-Four (elektronisch on-demand
AWD-systeem) (AWD-uitvoeringen)
Schakelt afhankelijk van de
rijomstandigheden automatisch van
voorwielaandrijving naar permanente
vierwielaandrijving (AWD), wat bijdraagt
aan betrouwbaar rijgedrag en stabiliteit.
Voorbeelden van omstandigheden
waaronder het systeem overschakelt op
AWD zijn het nemen van bochten,
heuvelopwaarts rijden, wegrijden of
accelereren en als het wegoppervlak glad
is ten gevolge van sneeuw, regen, enz.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
286