Rijden in de afstandsregelmodus
In deze modus registreert een radar of er binnen ongeveer 100 meter voor u een voertuig
rijdt. Deze sensor wordt tevens gebruikt om de afstand tussen uw auto en de voorligger te
berekenen en een geschikte afstand tussen uw auto en de voorligger te handhaven. De
gewenste tussenafstand kan tevens met de afstandsschakelaar worden ingesteld.
Bij het afdalen van een helling kan de tussenafstand korter worden.
1Voorbeeld van het rijden met een
constante snelheid
Wanneer er geen voorliggers zijn
De auto rijdt met de snelheid die door
de bestuurder is ingesteld.
2Voorbeeld van deceleratie en het
volgen van een auto
Wanneer een voorligger langzamer
rijdt dan de ingestelde snelheid
Als er een voorligger wordt
gesignaleerd, verlaagt het systeem
automatisch de snelheid van uw auto.
Als de snelheid nog meer moet
worden gereduceerd, schakelt het
systeem het remsysteem in (de
remlichten gaan dan branden). Het
systeem regelt de snelheid van de
auto zo dat de afstand die de
bestuurder heeft ingesteld tot de
voorligger gehandhaafd blijft. Als het
systeem de snelheid niet genoeg kan
verlagen om een veilige afstand tot
de voorligger te creëren, klinkt er een
naderingswaarschuwing.
Wanneer uw voorligger stopt, stopt
uw auto ook (de auto wordt door hetsysteem stilgezet). Als uw voorligger
begint te rijden, wordt het volgen van
de auto hervat wanneer u de hendel
van de cruise control omhoog
beweegt of het gaspedaal intrapt
(bediening om weg te rijden). Als de
bediening om weg te rijden niet
wordt uitgevoerd, zorgt de regeling
van het systeem ervoor dat uw auto
stil blijft staan.
Als u de richtingaanwijzers inschakelt
en bij een rijsnelheid van 80 km/h of
hoger een rijstrook opschuift om in te
halen, zal de auto accelereren zodat
een voertuig op de andere rijstrook
sneller kan worden ingehaald.
Het oordeel van het systeem met
betrekking tot wat een rijstrook voor
inhalen is, is mogelijk alleen gebaseerd
op de positie van het stuurwiel in de
auto (bestuurder links of rechts). Als de
auto rijdt in een regio waar de rijstrook
voor inhalen zich aan de andere kant
bevindt dan waar de auto normaal rijdt,
accelereert de auto mogelijk wanneer
de richtingaanwijzerschakelaar wordt
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
213
4
Rijden
bediend in de tegengestelde richting
van de rijstrook voor inhalen (bijv. als
de bestuurder normaal rijdt in een regio
waar de rijstrook voor inhalen zich
rechts bevindt, maar de bestuurder rijdt
nu in een regio waar de rijstrook voor
inhalen zich links bevindt, accelereert
de auto mogelijk als de richtin-
gaanwijzer rechts wordt ingeschakeld).3Voorbeeld van acceleratie
Als er geen voorliggers meer zijn die
langzamer rijden dan de ingestelde
snelheid
Het systeem verhoogt de snelheid
totdat de ingestelde snelheid bereikt
wordt. Het systeem schakelt
vervolgens weer over op het rijden
met constante snelheid.
Instellen van de rijsnelheid
(afstandsregelmodus)
1. Druk op de toets ON-OFF om de
cruise control in te schakelen.
Het controlelampje van de Dynamic
Radar Cruise Control gaat branden en
er wordt een melding weergegeven op
het multi-informatiedisplay.
Druk nogmaals op de toets om de
cruise control uit te schakelen.
Als de toets ON-OFF gedurende ten
minste 1,5 seconden ingedrukt wordt
gehouden, schakelt het systeem over
op de constante-
snelheidsregelmodus. (→Blz. 216)2. Accelereer of decelereer met behulp
van het gaspedaal naar de gewenste
rijsnelheid (hoger dan ongeveer
30 km/h) en druk de hendel naar
beneden om de snelheid op te slaan.
Het controlelampje cruise control SET
gaat branden.
De rijsnelheid op het moment dat de
hendel wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid.
Wijzigen van de ingestelde snelheid
• Wijzigen van de ingestelde snelheid
met de hendel
Bedien, om de ingestelde snelheid te
wijzigen, de hendel totdat de gewenste
snelheid wordt weergegeven.
1Verhogen van de snelheid
(Behalve wanneer de auto door het
systeem is stilgezet in de
afstandsregelmodus)
2Verlagen van de snelheid
Fijnafstelling: Beweeg de hendel kort
in de gewenste richting.
Ruime afstelling: Houd de hendel
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
214
Uitschakelen en hervatten van de
snelheidsregeling
1Als u de hendel naar u toe trekt, wordt
de snelheidsregeling uitgeschakeld.
De snelheidsregeling wordt eveneens
uitgeschakeld als het rempedaal
wordt ingetrapt.
(Als de auto is stilgezet door het
systeem, wordt de snelheidsinstelling
niet geannuleerd als het rempedaal
wordt ingetrapt.)
2Als u de hendel omhoog drukt, wordt
de cruise control hervat en wordt de
ingestelde snelheid hervat.
Naderingswaarschuwing
(afstandsregelmodus)
Wanneer uw auto een voorligger te dicht
nadert en automatisch decelereren door
middel van de cruise control niet mogelijk
is, zal het scherm gaan knipperen en een
zoemer klinken om de bestuurder te
waarschuwen. Dit kan bijvoorbeeld
gebeuren als een andere bestuurder vóór
u invoegt terwijl u een voorligger volgt.
Trap het rempedaal in om voldoende
afstand tot uw voorligger te houden.Mogelijk worden geen waarschuwingen
gegeven
In de volgende gevallen worden mogelijk
geen waarschuwingen gegeven als de
tussenafstand klein is.
• Als de snelheid van de voorligger
gelijk is aan of hoger is dan de
snelheid van uw eigen auto
• Als de voorligger extreem langzaam
rijdt
• Direct nadat de snelheid van de cruise
control is ingesteld
• Bij het intrappen van het gaspedaal
Selecteren van de constante-
snelheidsregelmodus
Wanneer de constante-
snelheidsregelmodus is geselecteerd,
blijft de auto met een ingestelde snelheid
rijden, zonder de tussenafstand te
regelen. Selecteer deze modus alleen
wanneer de afstandsregelmodus niet
goed werkt als gevolg van een vuile radar.
1. Houd bij uitgeschakelde cruise control
de toets ON-OFF gedurende ten
minste 1,5 seconden ingedrukt.
Direct nadat op de toets ON-OFF is
gedrukt, gaat het controlelampje
Dynamic Radar Cruise Control branden.
Vervolgens gaat het controlelampje
cruise control branden.
Overschakelen naar de constante-
snelheidsregelmodus is alleen
mogelijk als de hendel wordt bediend
terwijl de cruise control uit staat.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
216
2. Accelereer of decelereer met behulp
van het gaspedaal naar de gewenste
rijsnelheid (hoger dan ongeveer
30 km/h) en druk de hendel naar
beneden om de snelheid op te slaan.
Het controlelampje cruise control SET
gaat branden.
De rijsnelheid op het moment dat de
hendel wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid.
Wijzigen van de ingestelde snelheid:
→blz. 214
Uitschakelen en hervatten van de
ingestelde snelheid:→blz. 216
Dynamic Radar Cruise Control met Road
Sign Assist (auto's met RSA [Road Sign
Assist])
Wanneer deze functie is ingeschakeld en
het systeem in de afstandsregelmodus
(→213) werkt en een verkeersbord met
een snelheidslimiet wordt gesignaleerd,
wordt de herkende snelheidslimiet
weergegeven met een pijl omhoog/
omlaag. De ingestelde snelheid kan tot de
herkende snelheidslimiet worden
verhoogd/verlaagd door de hendel
omhoog om omlaag te drukken.• Wanneer de op dat moment
ingestelde snelheid lager is dan de
herkende snelheidslimiet
Druk de hendel omhoog.
• Wanneer de op dat moment
ingestelde snelheid hoger is dan de
herkende snelheidslimiet
Druk de hendel omlaag.
Inschakelen/uitschakelen Dynamic
Radar Cruise Control met Road Sign
Assist (auto's met RSA [Road Sign
Assist])
U kunt de Dynamic Radar Cruise Control
met Road Sign Assist inschakelen/
uitschakelen via
op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 84)
Wanneer de Dynamic Radar Cruise Control
met Road Sign Assist in werking is en u
bergaf rijdt, overschrijdt de rijsnelheid
mogelijk de ingestelde snelheid.
In dit geval wordt de weergegeven inge-
stelde rijsnelheid verlicht en klinkt er een
zoemer om de bestuurder te waarschuwen.
De Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik kan worden
gebruikt als
• Schakelstand D is geselecteerd.
• De gewenste snelheid kan worden
ingesteld wanneer de rijsnelheid
ongeveer 30 km/h of hoger is.
(Als de snelheid echter wordt
ingesteld terwijl de rijsnelheid lager is
dan ongeveer 30 km/h, wordt de
snelheid ingesteld op ongeveer
30 km/h.)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
217
4
Rijden
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
De Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist (auto's met RSA
[Road Sign Assist]) werkt mogelijk
niet goed wanneer
De Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist werkt mogelijk niet
goed in situaties waarbij de RSA
mogelijk niet goed werkt of niet goed
signaleert (→blz. 209). Controleer
daarom, wanneer u deze functie
gebruikt, het weergegeven verkeersbord
met de snelheidslimiet.
In de onderstaande gevallen wordt de
ingestelde snelheid mogelijk niet
gewijzigd in de herkende snelheidslimiet
door het omhoog of omlaag gedrukt
houden van de hendel.
• Als er geen informatie over de
snelheidslimiet beschikbaar is
• Wanneer de herkende snelheidslimiet
gelijk is aan de ingestelde snelheid
• Wanneer de herkende snelheidslimiet
buiten het snelheidsbereik van het
Dynamic Radar Cruise Control-
systeem ligt
Werking van de remmen
Er kan een geluid van de remmen
hoorbaar zijn en de reactie van het
rempedaal kan veranderen, maar dit
duidt niet op een storing.Waarschuwingsmeldingen en zoemers
voor de Dynamic Radar Cruise Control
met volledig snelheidsbereik
Waarschuwingsmeldingen en zoemers
worden gebruikt om een systeemstoring
aan te geven of om de bestuurder te
informeren dat hij tijdens het rijden
extra moet opletten. Lees de op het
multi-informatiedisplay weergegeven
waarschuwingsmelding en volg de
aanwijzingen op. (→Blz. 188, blz. 377)
Omstandigheden waarin de sensor
voorliggers mogelijk niet op de juiste
manier signaleert
Bedien in onderstaande gevallen en
afhankelijk van de omstandigheden het
rempedaal wanneer het systeem
onvoldoende decelereert of bedien het
gaspedaal wanneer moet worden
geaccelereerd. Omdat de sensor deze
voertuigen wellicht niet op de juiste
manier signaleert, wordt er mogelijk
geen naderingswaarschuwing
(→blz. 216) gegeven.
• Auto's die plotseling voor u invoegen
• Auto's die met lage snelheden rijden
• Auto's die niet op dezelfde rijstrook
rijden
• Voertuigen met een relatief kleine
achterzijde (aanhangwagens zonder
lading, enz.)
• Motorfietsen die op dezelfde rijstrook
rijden
• Als door omringend verkeer
opgeworpen water of sneeuw de
signalering door de sensor hindert
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
219
4
Rijden
• Als de achterzijde van de auto ver
ingezakt is (omdat er zware lading in
de bagageruimte vervoerd wordt,
enz.)
• De voorligger heeft een extreem grote
bodemvrijheid
Omstandigheden waaronder de
afstandsregelmodus mogelijk niet
goed werkt
Bedien indien nodig in onderstaande
gevallen het rempedaal (of, afhankelijk
van de situatie, het gaspedaal). Doordat
de sensor voorliggers mogelijk niet op
de juiste manier signaleert, werkt het
systeem mogelijk niet goed.
• Als de weg erg bochtig is of de
rijstroken erg smal zijn•
Als u veelvuldig stuurcorrecties moet uit-
voeren of frequent van rijstrook wisselt
• Als uw voorligger plotseling
decelereert
• Als u op een weg rijdt die wordt
omgeven door een constructie, zoals
in een tunnel of op een ijzeren brug
•
Als de rijsnelheid afneemt tot de inge-
stelde snelheid na acceleratie van de
auto door intrappen van het gaspedaal.
4.5.6 Cruise control*
*: Indien aanwezig
Overzicht van functies
Met de cruise control kan een ingestelde
snelheid worden vastgehouden zonder
dat hiervoor het gaspedaal hoeft te
worden ingetrapt.
Gebruik de cruise control op autowegen
en snelwegen.
1Controlelampjes
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
220
2Cruise control-schakelaar
3Ingestelde snelheid
Instellen van de rijsnelheid
1. Druk op de toets ON-OFF om de
cruise control in te schakelen.
Het controlelampje cruise control
gaat branden.
Druk nogmaals op de toets om de
cruise control uit te schakelen.
2. Accelereer of decelereer met behulp
van het gaspedaal naar de gewenste
rijsnelheid (hoger dan ongeveer
30 km/h) en druk de hendel naar
beneden om de snelheid op te slaan.
Het controlelampje cruise control SET
gaat branden.
De rijsnelheid op het moment dat de
hendel wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid.Wijzigen van de ingestelde snelheid
Bedien, om de ingestelde snelheid te
wijzigen, de hendel totdat de gewenste
snelheid wordt bereikt.
1Verhogen van de snelheid
2Verlagen van de snelheid
Fijnafstelling: Beweeg de hendel kort
in de gewenste richting.
Ruime afstelling: Houd de hendel in
de gewenste richting gedrukt.
De ingestelde snelheid wordt als volgt
verhoogd of verlaagd:
Fijnafstelling: Ongeveer 1 km/h of 1 mph,
telkens als de hendel wordt bediend
Ruime afstelling: De ingestelde snelheid
wordt continu verhoogd of verlaagd
totdat de hendel wordt losgelaten.
Uitschakelen en hervatten van de
constante-snelheidsregeling
1Door de hendel naar u toe te trekken
wordt de constante-snelheidsregeling
uitgeschakeld.
De snelheidsregeling wordt eveneens
uitgeschakeld als het rempedaal
wordt ingetrapt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
221
4
Rijden
2Door de hendel omhoog te drukken
wordt de constante-snelheidsregeling
hervat.
Hervatten is echter mogelijk vanaf
een rijsnelheid van hoger dan
ongeveer 30 km/h.
De cruise control kan worden gebruikt
als
• Schakelstand D is geselecteerd.
• De rijsnelheid hoger is dan 30 km/h.
Accelereren na het instellen van de
rijsnelheid
• Bedien het gaspedaal om te
accelereren. Na de acceleratie gaat de
auto weer rijden met de ingestelde
snelheid.
• De ingestelde snelheid kan zelfs
worden verhoogd zonder de cruise
control uit te schakelen, door eerst
naar de gewenste snelheid te
accelereren en vervolgens de hendel
omlaag te drukken om de nieuwe
snelheid in te stellen.
Automatisch uitschakelen van de
cruise control
De cruise control wordt automatisch
uitgeschakeld in een van de volgende
situaties:
• De werkelijke rijsnelheid zakt tot meer
dan ongeveer 16 km/h onder de
ingestelde snelheid. In dit geval blijft
de geprogrammeerde snelheid niet
bewaard.
• Werkelijke rijsnelheid is lager dan
ongeveer 30 km/h.
• De VSC is geactiveerd.
• De TRC is gedurende een bepaalde
periode geactiveerd.
• Wanneer de VSC of TRC wordt
uitgeschakeld.Als “Cruise Control Malfunction Visit
Your Dealer” (Storing in cruise control.
Ga naar uw dealer) op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven
Druk eenmaal op de toets ON-OFF om
het systeem uit te schakelen en druk
vervolgens opnieuw op de toets om het
systeem in te schakelen.
Als er geen snelheid kan worden
geprogrammeerd of de cruise control
direct na het activeren weer wordt
uitgeschakeld, is er mogelijk een defect in
het cruise control-systeem aanwezig. Laat
de auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
WAARSCHUWING!
Onbedoeld inschakelen van de cruise
control voorkomen
Schakel de cruise control uit met de
toets ON-OFF als deze niet wordt
gebruikt.
Situaties die niet geschikt zijn voor
gebruik van de cruise control
Gebruik de cruise control niet in de
volgende situaties. Als u dat wel doet,
verliest u mogelijk de controle wat kan
leiden tot een ongeval met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
•
Op wegen met voetgangers, fietsers,
enz.
• In druk verkeer
• Op wegen met scherpe bochten
• Op slingerende wegen
• Op gladde wegen, bijvoorbeeld
wegen die nat zijn of bedekt zijn met
ijs of sneeuw
•
Op steile afdalingen. Bij het afdalen
van een steile helling kan de rijsnelheid
de ingestelde snelheid overschrijden.
•Bij het rijden met een aanhangwagen*
of tijdens het slepen in een noodgeval*:
Auto's die een aanhangwagen
kunnen trekken:→blz. 151
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
222