TRC (Traction Control)
Zorgt ervoor dat de aandrijfkracht
behouden blijft en voorkomt dat de
aandrijvende wielen gaan doorslippen bij
het wegrijden met de auto of bij het
accelereren op gladde wegen
Active Cornering Assist (ACA)
Helpt te voorkomen dat de auto naar de
buitenkant van de bocht uitwijkt door
remregeling uit te oefenen op de wielen
aan de binnenzijde wanneer tijdens het
rijden in een bocht wordt geprobeerd te
accelereren
Hill Start Assist Control
Helpt te voorkomen dat de auto achteruit
rolt bij helling op wegrijden
EPS (elektrische stuurbekrachtiging)
Maakt gebruik van een elektromotor om
de benodigde kracht voor het
ronddraaien van het stuurwiel te
verminderen
E-Four (elektronisch on-demand
AWD-systeem)
Regelt automatisch het aandrijfsysteem
zoals voorwielaandrijving of AWD
(vierwielaandrijving) overeenkomstig
verschillende rijomstandigheden,
waaronder normaal rijden, het nemen van
bochten, op een helling, bij het wegrijden,
tijdens accelereren of op door sneeuw of
regen gladde wegen en draagt zo bij aan
een stabiele bediening en rijstabiliteit.
VDIM (Vehicle Dynamics Integrated
Management)
Zorgt voor een geïntegreerde regeling
van de ABS-, BA-, TRC-, VSC-, Hill Start
Assist Control- en EPS-systemen
Zorgt ervoor dat de voertuigstabiliteit
behouden blijft bij uitwijkmanoeuvres op
een glad wegdek door de remkracht, het
vermogen van het hybridesysteem en de
mate van stuurbekrachtiging aan te
passen.Noodstopsignaal
Als het rempedaal plotseling wordt
ingetrapt, gaan de alarmknipperlichten
automatisch knipperen om het
achteropkomende verkeer te
waarschuwen.
Secondary Collision Brake
Als de airbagsensor een aanrijding
signaleert en het systeem in werking is,
worden de remmen en remlichten
automatisch geregeld om de rijsnelheid
te verlagen en te helpen de kans op
verdere schade ten gevolge van een
tweede aanrijding te verkleinen.
Als de TRC/VSC/ABS/Trailer Sway
Control in werking is
Het controlelampje Traction Control
knippert wanneer de TRC/VSC/ABS/
Trailer Sway Control in werking is.
Uitschakelen van het TRC-systeem
Als u met uw auto vast komt te zitten in
modder of sneeuw, kan het TRC-systeem
het aandrijfvermogen van het
hybridesysteem naar de wielen beperken.
Als u op de schakelaar
drukt om het
systeem uit te schakelen, kunt u de auto
mogelijk gemakkelijker loskrijgen door te
‘schommelen’.
Schakel het TRC-systeem uit door de
schakelaar
snel in te drukken en weer
los te laten.
“Traction Control Turned OFF” (Traction
Control uitgeschakeld) wordt op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
266
Werkingsgeluiden ECB
In de volgende gevallen zijn mogelijk
werkingsgeluiden van de ECB te horen.
Dit duidt echter niet op een storing.
• Werkingsgeluiden vanuit de
motorruimte die zich voordoen
wanneer het rempedaal wordt
bediend.
• Wanneer het bestuurdersportier
wordt geopend, kan aan de voorzijde
van de auto een geluid hoorbaar zijn
dat afkomstig is van het remsysteem.
• Werkingsgeluiden vanuit de
motorruimte die zich voordoen
wanneer na het uitschakelen van het
hybridesysteem een of twee minuten
zijn verstreken.
Geluiden en trillingen tijdens de werking
van de Active Cornering Assist
Tijdens de werking van de Active
Cornering Assist kunnen geluiden en
trillingen vanuit het remsysteem worden
waargenomen, maar deze duiden niet op
een storing.
Gereduceerde bekrachtiging door het
EPS-systeem
De mate van bekrachtiging door het
EPS-systeem wordt gereduceerd om het
systeem tegen oververhitting te
beschermen als er gedurende langere
tijd veel stuurbewegingen worden
uitgevoerd. Hierdoor kan de besturing
zwaar aanvoelen. Probeer als dat het
geval is minder frequent te sturen of
breng de auto tot stilstand en schakel
het hybridesysteem UIT. Het
EPS-systeem moet binnen 10 minuten
weer normaal werken.
Automatisch opnieuw inschakelen van
de TRC, de Trailer Sway Control en het
VSC-systeem
Als de TRC- en VSC-systemen zijn
uitgeschakeld, worden deze automatisch
opnieuw ingeschakeld in de volgende
situaties:
• Als het contact UIT wordt gezet• Als alleen het TRC-systeem is
uitgeschakeld, wordt de TRC weer
ingeschakeld zodra de rijsnelheid
toeneemt. Als zowel het TRC- als het
VSC-systeem is uitgeschakeld, worden
deze niet automatisch weer
ingeschakeld als de rijsnelheid
toeneemt.
Werkingsvoorwaarden van de Active
Cornering Assist
Het systeem werkt wanneer het
volgende zich voordoet.
• De TRC/VSC kan in werking treden
• De bestuurder probeert tijdens het
rijden in een bocht te accelereren
• Het systeem signaleert dat de auto
naar de buitenkant van de bocht
uitwijkt
• Het rempedaal wordt losgelaten
Voorwaarden voor werking
noodstopsignaal
Als aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan, werkt het noodstopsignaal:
• De alarmknipperlichten zijn uit
• De werkelijke rijsnelheid is hoger dan
55 km/h
• Het systeem oordeelt op basis van de
deceleratie van de auto dat het om
een noodstop gaat.
Automatisch uitschakelen van
noodstopsignaal
Het noodstopsignaal wordt in de
volgende situaties uitgeschakeld:
• De alarmknipperlichten worden
ingeschakeld
• Het systeem oordeelt op basis van de
deceleratie van de auto dat het niet
om een noodstop gaat
Als er een melding over de AWD
verschijnt op het
multi-informatiedisplay
Voer de volgende handelingen uit.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
268
7.1 Belangrijke informatie.........360
7.1.1 Alarmknipperlichten........360
7.1.2 Als uw auto in geval van nood tot
stilstand moet worden gebracht . .360
7.1.3 Als de auto onder water staat of
het water op de weg stijgt.....361
7.2 Stappen die genomen moeten worden in
noodgevallen..............362
7.2.1 Als uw auto moet worden gesleept .362
7.2.2 Als u denkt dat er iets mis is....364
7.2.3 Als een waarschuwingslampje gaat
branden of een
waarschuwingszoemer klinkt . . .365
7.2.4 Als er een waarschuwingsmelding
wordt weergegeven........373
7.2.5 Als uw auto een lekke band heeft. .377
7.2.6 Als het hybridesysteem niet kan
worden gestart..........391
7.2.7Alsuuwsleutelsverliest......392
7.2.8 Als de tankdopklep niet kan worden
geopend..............392
7.2.9 Als de elektronische sleutel niet
goed werkt............393
7.2.10 Als de 12V-accu is ontladen . . .395
7.2.11 Als uw auto oververhit raakt . . .399
7.2.12 Als de auto vast komt te zitten . .402
Bij problemen7
359
7.1 Belangrijke informatie
7.1.1 Alarmknipperlichten
De alarmknipperlichten worden gebruikt
om andere bestuurders te waarschuwen
wanneer de auto tot stilstand moet
worden gebracht, bijvoorbeeld bij pech.
Bedieningsinstructies
Druk op de schakelaar.
Alle richtingaanwijzers gaan knipperen.
Druk nogmaals op de schakelaar om ze
weer uit te schakelen.
Alarmknipperlichten
• Als de alarmknipperlichten gedurende
langere tijd worden gebruikt terwijl
het hybridesysteem niet in werking is
(terwijl het controlelampje READY
niet brandt) kan de 12V-accu
ontladen raken.
• Als een van de airbags wordt
geactiveerd of bij een harde aanrijding
van achteren worden de
alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld. De alarmknipperlichten
worden na ongeveer 20 minuten
automatisch uitgeschakeld. Druk
tweemaal op de schakelaar om de
alarmknipperlichten handmatig uit te
schakelen. (De alarmknipperlichten
worden mogelijk niet automatisch
ingeschakeld, afhankelijk van de
kracht en de omstandigheden van de
aanrijding.)
7.1.2 Als uw auto in geval van
nood tot stilstand moet worden
gebracht
Breng de auto alleen in noodgevallen,
bijvoorbeeld wanneer de auto niet op de
normale manier stilgezet kan worden, als
volgt tot stilstand:
De auto tot stilstand brengen
1. Trap het rempedaal met beide voeten
stevig in.
Rem niet “pompend”; hierdoor is meer
kracht nodig om de auto tot stilstand te
brengen.
2. Zet de selectiehendel in stand N.
Als de selectiehendel in stand N staat
3. Zet na het afremmen de auto stil op
een veilige plaats langs de weg.
4. Schakel het hybridesysteem uit.
Als de selectiehendel niet in stand N kan
worden gezet
3. Blijf het rempedaal met beide voeten
intrappen om de rijsnelheid van de auto
zo veel mogelijk af te remmen.
4. Om het hybridesysteem uit te
schakelen, houdt u de startknop langer
dan 2 seconden ingedrukt of drukt u deze
driemaal of vaker kort na elkaar in.
5. Breng de auto op een veilige plaats
langs de weg tot stilstand.
7.1 Belangrijke informatie
360
• Schakel de alarmknipperlichten in.
(→Blz. 360)• Auto's met elektrisch bedienbare
achterklep: Schakel de elektrisch
bedienbare achterklep uit.
(→Blz. 415)
Plaats van reservewiel, krik en gereedschap
AKrikslinger
BSleepoog
CWielmoersleutel
DHulpstuk
EKrik
FReservewiel
WAARSCHUWING!
Gebruik van de krik
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Onjuist
gebruik van de krik kan ertoe leiden dat
de auto van de krik valt, wat tot dodelijk
of ernstig letsel kan leiden.
• Gebruik de krik uitsluitend voor het
verwisselen van een wiel of de
montage en het verwijderen van
sneeuwkettingen.
• Gebruik voor het verwisselen van een
lekke band uitsluitend de met de auto
meegeleverde krik. Gebruik de krik
niet voor het verwisselen van wielen
WAARSCHUWING!(Vervolg)
van andere auto's en gebruik ook
geen krik van een andere auto.
• Zet de krik op de juiste wijze onder
het kriksteunpunt.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
378
Aan de sleutel gekoppelde functies
1. Sluiten van de ruiten (draaien en
vasthouden)
2. Openen van de ruiten (draaien en
vasthouden)
Deze instellingen moeten aan de
persoonlijke voorkeur worden aangepast
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING!
Bij het gebruik van de mechanische
sleutel en het bedienen van de
elektrisch bedienbare ruiten
Bedien de elektrisch bedienbare ruit
nadat u hebt gecontroleerd of er geen
risico is dat een passagier met een
lichaamsdeel bekneld raakt tussen de
ruit. Laat tevens de mechanische
sleutel niet bedienen door kinderen.
Het kan gebeuren dat een lichaamsdeel
van een kind of een andere passagier
klem komt te zitten door het bedienen
van de elektrisch bedienbare ruit.
Starten van het hybridesysteem
1.
Zorg ervoor dat de selectiehendel in
stand P staat en trap het rempedaal in.
2. Houd de zijde van de elektronische
sleutel met het Toyota-logo tegen de
startknop.
Wanneer de elektronische sleutel
wordt gesignaleerd, klinkt er een
zoemer en wordt het contact AAN
gezet.Wanneer het Smart entry-systeem
met startknop is uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen,
wordt het contact in stand ACC gezet.
3. Trap het rempedaal stevig in en
controleer of
op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven.
4. Druk kort en krachtig op de startknop.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige als het
hybridesysteem nog steeds niet kan
worden gestart.
Uitschakelen van het hybridesysteem
Zet de selectiehendel in stand P, activeer
de parkeerrem en druk op de startknop
zoals u normaal doet bij het uitschakelen
van het hybridesysteem.
Vervangen van de sleutelbatterij
Omdat deze procedure een
noodmaatregel is, wordt geadviseerd de
batterij van de elektronische sleutel zo
snel mogelijk te laten vervangen als deze
ontladen is. (→Blz. 346)
Alarm (indien aanwezig)
Het alarmsysteem wordt niet
ingeschakeld als de mechanische sleutel
wordt gebruikt om de portieren te
vergrendelen. Het alarm kan worden
geactiveerd als een portier met de
mechanische sleutel wordt ontgrendeld
terwijl het alarmsysteem is ingeschakeld.
(→Blz. 67)
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
394
Wijzigen van de standen van het
contact
Laat het rempedaal los en druk tijdens
stap3hierboven op de startknop. Het
hybridesysteem wordt niet ingeschakeld
en de stand verandert iedere keer dat de
knop wordt ingedrukt. (→Blz. 174)
7.2.10 Als de 12V-accu is
ontladen
Als de 12V-accu van de auto ontladen is,
kan het hybridesysteem met behulp van
de onderstaande procedures worden
gestart. U kunt ook contact opnemen met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Starten van het hybridesysteem
Als u de beschikking hebt over een set
startkabels en een tweede voertuig met
een 12V-accu, kunt u uw auto starten met
behulp van de onderstaande
hulpstartprocedure.
1. Controleer of u de elektronische
sleutel bij u hebt.
Auto's met een alarm: Als u de
startkabels (of booster) aansluit, kan
het alarm afgaan of kunnen de
portieren worden vergrendeld,
afhankelijk van de situatie. (→Blz. 68)2. Open de motorkap (→blz. 321) en het
deksel van de zekeringenkast.
3. Open het deksel van de speciale
hulpstartaansluiting.
4. Sluit de positieve startkabelklem aan
op
Avan uw auto en sluit de klem
aan de andere zijde van de positieve
startkabel aan op
Bvan de tweede
auto. Sluit vervolgens de negatieve
kabelklem aan op
Cvan de tweede
auto en sluit de klem aan de andere
zijde van de negatieve startkabel aan
op
D.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
395
7
Bij problemen
Verlichting (→blz. 292)
FunctieStandaardinstel-
lingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Tijd die verstrijkt voordat de
interieurverlichting uitgaat15 seconden Uit O — O
7,5 seconden
30 seconden
Werking nadat het contact
UIT is gezetAan Uit — — O
Werking als de portieren
worden ontgrendeldAan Uit — — O
Werking wanneer u de auto
nadert terwijl u de elektroni-
sche sleutel bij u draagtAan Uit — — O
Sfeerlampjes instrumenten-
paneel
*en portierbekleding*Aan Uit — — O
Tijd die verstrijkt voordat de
instapverlichting in de spie-
gelvoet
*dooft15 seconden Uit O — O
7,5 seconden
30 seconden
Werking van de instapver-
lichting in de spiegelvoet
*
wanneer u de auto nadert
terwijl u de elektronische
sleutel bij u draagtAan Uit — — O
Werking van de instapver-
lichting spiegelvoet
*wan-
neer de portieren worden
ontgrendeld met de schake-
laar centrale vergrendelingAan Uit — — O
*Indien aanwezig
Persoonlijke voorkeursinstellingen auto
• Als het Smart entry-systeem met startknop is uitgeschakeld, kan het ontgrendelen
van de portieren met het Smart entry-systeem en startknop niet worden ingesteld.
• Als de portieren niet worden geopend nadat de portieren zijn ontgrendeld en de timer
automatisch opnieuw vergrendelen wordt geactiveerd, worden er signalen
gegenereerd overeenkomstig de instelling van de bedieningssignaalfunctie
(alarmknipperlichten).
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
424