
Als er gedurende langere tijd niet met
de auto wordt gereden
• Bewaar, om diefstal van de auto te
voorkomen, de elektronische sleutel
niet binnen een afstand van 2 m van
de auto.
• Het Smart entry-systeem met
startknop kan vooraf worden
uitgeschakeld. (→Blz. 415)
• Het inschakelen van de
energiebespaarmodus van de
elektronische sleutel helpt te
voorkomen dat de sleutelbatterij
leegraakt. (→Blz. 125)
Voor een juiste bediening van het
systeem
Zorg ervoor dat u de elektronische
sleutel bij u hebt als u het systeem
bedient. Houd de elektronische sleutel
niet te dicht bij de auto als u het systeem
van buitenaf bedient.
Afhankelijk van de positie en de conditie
waarin de elektronische sleutel wordt
bewaard, wordt de sleutel mogelijk niet
correct door het systeem gesignaleerd,
waardoor het systeem wellicht niet juist
functioneert. (Het alarm kan per ongeluk
afgaan of de functie die voorkomt dat de
portieren per ongeluk worden
vergrendeld, werkt mogelijk niet.)
Als het Smart entry-systeem met
startknop niet goed werkt
Vergrendel/ontgrendel de portieren op
een van de volgende manieren als de
portieren niet vergrendeld/ontgrendeld
kunnen worden met het Smart
entry-systeem met startknop:
• Houd de elektronische sleutel dicht bij
een van de voorportiergrepen en
activeer de instapfunctie.
• Bedien de afstandsbediening.
Gebruik de mechanische sleutel als de
portieren niet kunnen worden
vergrendeld/ontgrendeld met de
bovenstaande methoden. (→Blz. 393)Raadpleeg blz. 394 als het
hybridesysteem niet kan worden gestart
met het Smart entry-systeem met
startknop.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 415)
Als het Smart entry-systeem met
startknop is uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen
• Vergrendelen en ontgrendelen van de
portieren: Gebruik de
afstandsbediening of de mechanische
sleutel. (→Blz. 109, blz. 393)
• Starten van het hybridesysteem en
wijzigen van de standen van het
contact:→blz. 394
• Uitschakelen van het hybridesysteem:
→blz. 173
WAARSCHUWING!
Waarschuwing met betrekking tot
beïnvloeding van elektronische
apparatuur
• Mensen met geïmplanteerde
pacemakers, CRT-pacemakers of
geïmplanteerde hartdefibrillatoren
moeten voldoende afstand bewaren
tot de antennes van het Smart
entry-systeem met startknop.
(→Blz. 124) De radiogolven kunnen
de werking van dergelijke apparatuur
beïnvloeden. Indien nodig kan de
instapfunctie worden uitgeschakeld.
Neem voor meer informatie over
bijvoorbeeld de frequentie van de
radiogolven en de momenten waarop
deze worden uitgezonden, contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. Raadpleeg
vervolgens uw arts om na te gaan of
de instapfunctie moet worden
uitgeschakeld.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
128

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Gebruikers van elektrische medische
apparatuur anders dan
geïmplanteerde pacemakers,
CRT-pacemakers en geïmplanteerde
hartdefibrillatoren moeten contact
opnemen met de fabrikant van deze
producten om te informeren of
radiosignalen invloed uitoefenen op
de werking van deze apparatuur.
Radiogolven kunnen onverwachte
effecten hebben op de werking van
dergelijke medische apparatuur.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige voor meer informatie over
het uitschakelen van de instapfunctie.
3.3 Verstellen van de
stoelen
3.3.1 Voorstoelen
Procedure voor het verstellen
ASchakelaar stoelpositie
BSchakelaar rugleuningverstelling
CSchakelaar hoekverstelling zitting
(voorzijde)
DSchakelaar hoogteverstelling
ESchakelaar lendensteunverstelling
(alleen bestuurderszijde)
Wanneer de stoel wordt versteld
Let er bij het verstellen van de stoel op
dat de hoofdsteun het dak niet raakt.
WAARSCHUWING!
Wanneer de positie van de stoel
wordt versteld
• Let er bij het verstellen van de positie
van de stoel op dat de stoel de
overige inzittenden van de auto niet
raakt, omdat deze hierdoor wellicht
letsel zouden kunnen oplopen.
• Houd uw handen niet onder de stoel
of in de buurt van bewegende
onderdelen om letsel te voorkomen.
Uw vingers of handen zouden
bekneld kunnen raken in het
stoelmechanisme.
• Zorg ervoor voor dat er voldoende
ruimte overblijft voor de voeten,
zodat ze niet vast komen te zitten.
Stoel afstellen
• Let erop dat de stoel geen passagiers
of bagage raakt.
• Om te voorkomen dat u bij een
aanrijding onder de veiligheidsgordel
doorschuift, is het raadzaam de
leuning niet verder achterover te
zetten dan strikt noodzakelijk is.
Als de leuning te ver achterover
staat, kan bij een aanrijding het
heupgedeelte over uw heupen heen
schuiven en direct kracht op uw buik
uitoefenen, of de schoudergordel in
contact komen met uw nek,
waardoor de kans op dodelijk of
ernstig letsel toeneemt.
Verstel de bestuurdersstoel niet
tijdens het rijden, aangezien de stoel
dan onverwachts kan bewegen.
Hierdoor kan de bestuurder de
controle over de auto verliezen.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
129
3
Voordat u gaat rijden

Als u bepaalde verschijnselen opmerkt
Als u een van de volgende verschijnselen opmerkt, raadpleeg dan de onderstaande tabel
voor de mogelijke oorzaak en de oplossing.
Is het verschijnsel door de oplossing nog niet verdwenen, laat dan de auto controleren
door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Verschijnsel Waarschijnlijke oorzaak Oplossing
Het beeld is niet goed te zien.Het spiegeloppervlak is vuil.Reinig het spiegeloppervlak
voorzichtig met een zachte,
droge doek.
Zonlicht of koplampen van
andere auto's schijnt/schijnen
rechtstreeks op de digitale
binnenspiegel.Schakel over naar de modus
optische spiegel.
(Als het licht door het pano-
ramadak komt, sluit dan het
elektrisch bedienbare zonne-
scherm.)
■De auto bevindt zich in
een donkere omgeving.
■Er wordt gereden in de
buurt van een
televisiezendmast,
radiozender,
elektriciteitscentrale of
andere locatie waar sterke
radiogolven of
elektromagnetische
velden aanwezig zijn
■De temperatuur rond de
camera is extreem
hoog/laag.
■De
omgevingstemperatuur is
extreem laag.
■Het regent of het is
vochtig.
■Zonlicht of koplampen van
andere auto's
schijnt/schijnen
rechtstreeks in de
cameralens.
■De auto bevindt zich
onder fluorescerende
lampen, natriumlampen,
kwiklampen, enz.
■Uitlaatgassen hinderen de
camera.Schakel over naar de modus
optische spiegel. (Schakel
terug naar de modus digitale
spiegel wanneer de omstan-
digheden zijn verbeterd.)
3.4 Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
145
3
Voordat u gaat rijden

– Bij het rijden door stoom of rook
– Wanneer dicht bij een object wordt
gereden dat radiogolven
weerkaatst, zoals een grote
vrachtwagen of een vangrail
– Als wordt gereden in de buurt van
een televisiezendmast, radiozender,
elektriciteitscentrale, met radar
uitgeruste auto's of andere locatie
waar mogelijk sterke radiogolven of
elektromagnetische velden
aanwezig zijn
– Wanneer er allerlei zaken zijn die de
radiogolven van de radar in de buurt
kunnen reflecteren (tunnels,
vakwerkbruggen, onverharde
wegen, besneeuwde wegen met
sporen, enz.)
– Regio A: Wanneer tijdens het
rechts/links afslaan een tegenligger
of overstekende voetganger het pad
van uw auto al heeft verlaten
– Regio A: Wanneer u vlak voor een
tegenligger of overstekende
voetganger rechts/links afslaat
– Regio A: Wanneer tijdens het
rechts/links afslaan een tegenligger
of overstekende voetganger stopt
voordat deze het pad van uw auto
kruist
– Regio A: Wanneer tijdens het
rechts/links afslaan een tegenligger
voor uw auto rechts/links afslaat
– Regio A: Wanneer u in de richting
van tegenliggend verkeer stuurtSituaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
•
In sommige situaties, zoals
onderstaande, wordt een object
mogelijk niet gesignaleerd door de
radarsensor en de camera voor,
waardoor het systeem niet goed werkt:
– Wanneer een signaleerbaar object
uw auto nadert
– Wanneer uw auto of een
signaleerbaar object een
schommelende beweging maakt
– Als een signaleerbaar object een
abrupte beweging maakt (zoals een
uitwijkmanoeuvre, plotseling
versnellen of afremmen)
– Wanneer uw auto een signaleerbaar
object snel nadert
– Wanneer een signaleerbaar object
zich niet direct voor uw auto bevindt
– Wanneer een signaleerbaar object
zich vlak bij bijvoorbeeld een muur,
hek, vangrail, putdeksel, voertuig of
stalen rijplaat bevindt
– Wanneer een signaleerbaar object
zich onder een constructie bevindt
– Wanneer een signaleerbaar object
gedeeltelijk verborgen is achter een
object zoals een groot stuk bagage,
een paraplu of een vangrail
–
Wanneer er allerlei zaken zijn die de
radiogolven van de radar in de buurt
kunnen reflecteren (tunnels,
vakwerkbruggen, onverharde wegen,
besneeuwde wegen met sporen, enz.)
– Wanneer de radiogolven van de
radar in een andere auto uw auto
beïnvloeden
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
208

De getoonde afbeelding dient slechts
als voorbeeld en verschilt mogelijk
van het werkelijke beeld op het
multi-informatiedisplay.
7 inch display
12,3 inch display
•
Als de bandenspanning onder een bepa-
alde waarde komt, wordt de bestuurder
gewaarschuwd door middel van een
melding op het scherm en een
waarschuwingslampje. ( →
Blz. 368)
De getoonde afbeelding dient slechts als
voorbeeld en verschilt mogelijk van het
werkelijke beeld op het
multi-informatiedisplay.
7 inch display 12,3 inch display
Periodieke controle van de
bandenspanning
Het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
vervangt de periodieke controle van de
bandenspanning niet. Controleer daarom
ook zelf regelmatig de bandenspanning.
Situaties waarin het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem mogelijk niet goed werkt
• Onder de volgende omstandigheden
werkt het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem mogelijk niet goed.– Als er niet-originele Toyota-velgen zijn gemonteerd.
– Er is een band vervangen door een exemplaar dat niet overeenkomt
met de OE-specificaties (Original
Equipment).
– Er is een band vervangen door een exemplaar dat niet de
voorgeschreven maat heeft.
–
Er zijn sneeuwkettingen gemonteerd.– Er is een run-flat band met ondersteunende ring gemonteerd.
– Als de ruiten zijn voorzien van een coating die de ontvangst van de
radiografische signalen nadelig
beïnvloedt.
– Als de auto bedekt is met sneeuw of ijs, vooral bij de wielen of de
wielkasten.
– Als de bandenspanning aanzienlijk hoger is dan de voorgeschreven
waarde.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
332

– Als het reservewiel zich op een
plaats bevindt waar een slechte
ontvangst van radiosignalen is.
*
– Als er banden zonder
bandenspanningssensoren en
-zenders zijn gebruikt.
– Als de identificatiecode op de
bandenspanningssensoren en
-zenders niet is geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwings-
systeem-ECU.
*Alleen auto's met een volwaardig
reservewiel
• In de volgende situaties kunnen de
prestaties worden beïnvloed.
– In de buurt van een
televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven
of andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
– Als u een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos
communicatiemiddel bij u draagt
• Als de bandenpositiegegevens niet
juist worden weergegeven als gevolg
van slechte ontvangst van de
radiogolven, kan de weergave worden
hersteld door verder te rijden en zo de
ontvangst van de radiogolven te
veranderen.
• Wanneer de auto geparkeerd is, kan
het langer duren voordat de
waarschuwing verschijnt of verdwijnt.
• Wanneer de bandenspanning snel
daalt, zoals bij een klapband, dan
verschijnt de waarschuwing mogelijk
niet.
Waarschuwingen
bandenspanningswaarschuwingssysteem
De eventuele waarschuwing van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
is gebaseerd op de omstandigheden
waaronder het systeem geïnitialiseerd
is. Daarom laat het systeem mogelijk
zelfs een waarschuwing zien wanneer debandenspanning niet laag genoeg is of
wanneer de druk hoger is dan de druk
die was ingesteld tijdens het initialiseren
van het systeem.
Plaatsen van
bandenspanningssensoren en -zenders
Bij het vervangen van banden of velgen
moeten de bandenspanningssensoren en
-zenders ook worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders geplaatst worden, moeten de
identificatiecodes van deze componenten
worden geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwingssysteem-
ECU en moet het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
worden geïnitialiseerd. Laat de
identificatiecodes van de
bandenspanningssensoren en -zenders
registreren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige. (→Blz. 336)
Vervangen van banden en velgen
Als de identificatiecode van de
bandenspanningssensor en -zender niet
is geregistreerd, werkt het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem niet correct. Na ongeveer
10 minuten rijden gaat het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende 1 minuut
knipperen en het blijft daarna branden
om aan te geven dat er een storing in het
systeem aanwezig is.
OPMERKING
Repareren of vervangen van banden,
velgen, bandenspanningssensoren,
-zenders en ventieldopjes
• Neem voor het verwijderen en
plaatsen van wielen, banden of
bandenspanningssensoren en
-zenders contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
333
6
Onderhoud en verzorging

Wat moet u doen als...
(Problemen oplossen)
Wat moet u doen als...
(Problemen oplossen)
Als u een probleem hebt, controleer dan
het volgende voordat u contact opneemt
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
De portieren kunnen niet worden
vergrendeld, ontgrendeld, geopend of
gesloten
U bent uw sleutels verloren
• Als u uw mechanische sleutels
verloren bent, kan een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige nieuwe originele
mechanische sleutels leveren.
(→Blz. 392)
• Als u uw elektronische sleutels bent
verloren, neemt de kans dat uw auto
wordt gestolen aanmerkelijk toe.
Neem onmiddellijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. (→Blz. 392)
De portieren kunnen niet
worden vergrendeld of
ontgrendeld
• Is de batterij van de elektronische
sleutel zwak of leeg? (→Blz. 346)
• Staat het contact AAN?
Zorg dat het contact UIT staat
wanneer u de portieren vergrendelt.
(→Blz. 173)• Bevindt de elektronische sleutel zich
in de auto?
Vergrendel de portieren nadat u hebt
gecontroleerd of u de elektronische
sleutel bij u hebt.
• De functie werkt mogelijk niet goed
als gevolg van de radiogolven.
(→Blz. 126)
Het achterportier kan niet
worden geopend
• Is het kinderslot geactiveerd?
Het achterportier kan niet vanaf de
binnenzijde van de auto worden
geopend wanneer het kinderslot is
geactiveerd. Open het achterportier
vanaf de buitenzijde en deactiveer het
kinderslot. (→Blz. 112)
Als u denkt dat er iets mis is
Het hybridesysteem start
niet
• Hebt u op de startknop gedrukt terwijl
u het rempedaal ingetrapt hield?
(→Blz. 171)
• Staat de selectiehendel in stand P?
(→Blz. 171)
• Kan de elektronische sleutel in de auto
worden gesignaleerd? (→Blz. 124)
• Auto's met stuurslotfunctie: Is het
stuurslot ontgrendeld? (→Blz. 171)
• Is de batterij van de elektronische
sleutel zwak of leeg? (→Blz. 346)
Het hybridesysteem kan in dit geval
worden gestart op een tijdelijke
manier. (→Blz. 394)
• Is de 12V-accu ontladen? (→Blz. 395)
De selectiehendel kan niet
vanuit stand P in een an-
dere stand worden gezet,
zelfs al trapt u het rempe-
daal in
Wat moet u doen als... (Problemen oplossen)
428