Signaleerbare objecten RijsnelheidSnelheidsverschil tussen uw
auto en het object
Voorliggende motorfietsen,
stilstaande motorfietsenOngeveer 5 - 180 km/h Ongeveer 5 - 80 km/h
Tegemoetkomende motor-
fietsenOngeveer 30 - 180 km/h Ongeveer 30 - 180 km/h
Als zich een van de volgende situaties voordoet terwijl het Pre-Crash Brake-systeem in
werking is, wordt dit systeem uitgeschakeld:
• Het gaspedaal wordt diep ingetrapt
• Het stuurwiel wordt met veel kracht of plotseling bediend
• Emergency Steering Assist
De Emergency Steering Assist werkt niet als de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
De Emergency Steering Assist werkt niet als het controlelampje VSC OFF brandt.
Signaleerbare objecten Rijsnelheid Snelheidsverschil tussen uw
auto en het object
Voorliggers, gestopte auto's,
fietsen, voetgangers, motor-
fietsenOngeveer 40 - 80 km/h Ongeveer 40 - 80 km/h
Als de Emergency Steering Assist geactiveerd is, kan de werking worden onderbroken
door een van de volgende handelingen:
• Het gaspedaal wordt diep ingetrapt
• Het stuurwiel wordt met veel kracht of plotseling bediend
• Het rempedaal is ingetrapt
• Botspreventie op kruisingen (links of rechts afslaan)
De botspreventie op kruisingen (bij afslaan naar links of rechts) werkt alleen als de
richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
Signaleerbare objec-
tenRijsnelheid Snelheid tegenliggerSnelheidsverschil
tussenuwautoen
het object
Tegenliggers Ongeveer 5 - 40 km/h Ongeveer 5 - 75 km/hOngeveer 10 -
115 km/h
Voetgangers Ongeveer 5 - 30 km/h —Ongeveer 5 -
40 km/h
Fietsen Ongeveer 5 - 30 km/h —Ongeveer 5 -
50 km/h
Tegemoetkomende
motorfietsenOngeveer 5 - 40 km/h Ongeveer 5 - 75 km/hOngeveer 10 -
115 km/h
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
219
4
Rijden
Rijsnelheid waarbij het systeem werkt
• Assistentie wanneer een
signaleerbaar object de weg
oversteekt
Ongeveer 30 - 60 km/h
• Assistentie wanneer een
signaleerbaar object wordt
gesignaleerd aan de kant van de weg
Ongeveer 30 - 60 km/h
• Afremassistentie in geval van een
voorligger
Ongeveer 20 km/h of hoger
• Afremassistentie vóór een bocht
Ongeveer 20 km/h of hoger
Bediening van het systeem wordt
geannuleerd als
• In de volgende situaties wordt de
bediening van het systeem
geannuleerd:
– Wanneer het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem of de cruise
control in werking is
– Wanneer de PCS is uitgeschakeld
– Situaties waarin bepaalde functies
of alle functies van het systeem niet
werken:→blz. 212
– Wanneer schakelstand P, R of N is
geselecteerd
• In de volgende situaties wordt de
Brake Assist uitgeschakeld:
– De rijsnelheid is ongeveer 15 km/h
of lager
– Wanneer een bepaalde rijsnelheid is
bereikt, zoals beoordeeld door het
systeem, op basis van de
omgevingsomstandigheden
• In de volgende situaties wordt de
bediening van het systeem mogelijk
geannuleerd:
– Wanneer de remregeling of de
begrenzingsregeling voor het
vermogen van een ondersteunend
systeem in werking is (bijvoorbeeld:
PCS, wegrijregeling)
– Wanneer het systeem vaststelt dat
een gesignaleerd object bij de auto
vandaan is gegaan– Wanneer rijstrookmarkeringen niet
langer kunnen worden gesignaleerd
– Wanneer het rempedaal is ingetrapt
– Wanneer het gaspedaal is ingetrapt
– Wanneer het stuurwiel met meer
dan een bepaalde hoeveelheid
kracht is bediend
– Wanneer de
richtingaanwijzerschakelaar naar
links/rechts wordt bediend
WAARSCHUWING!
Situaties waarin het systeem
mogelijk niet goed werkt
• Situaties waarin de rijstrook mogelijk
niet wordt gesignaleerd:→blz. 213
• Als een signaleerbaar object stopt
net voordat het zich in de rijrichting
van uw auto bevindt
• Wanneer een signaleerbaar object
achter een vangrail, hek, enz. van
zeer dichtbij wordt gepasseerd
• Bij het veranderen van rijstrook om
een signaleerbaar object in te halen
• Bij het passeren van een
signaleerbaar object dat van rijstrook
wisselt of links of rechts afslaat
• Wanneer zich objecten (vangrails,
elektriciteitspalen, bomen, muren,
hekken, palen, pylonen,
brievenbussen, enz.) in de omgeving
bevinden
• Als er (geverfde) patronen vóór uw
auto aanwezig zijn die ten onrechte
aangezien kunnen worden voor een
signaleerbaar object
• Wanneer wordt gereden op plaatsen
met een lage constructie boven de
weg (tunnel met een laag plafond,
verkeersbord, bord met opschrift,
enz.)
• Tijdens rijden op wegen met sneeuw,
ijs of diepe sporen
• Wanneer een signaleerbaar object
uw auto nadert
• Wanneer uw auto of een
signaleerbaar object een slingerende
beweging maakt
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
233
4
Rijden
Bedieningsdisplay systeem
Afhankelijk van de situatie worden de volgende indicatoren en iconen weergegeven:
Sommige iconen kunnen niet worden weergegeven tenzij de weergave wordt gewijzigd
naar het informatiescherm van de rijveiligheidsondersteuning.
Icoon Betekenis
■Wit: Controleren op signaleerbare
objecten
■Groen: Assistentie wanneer een
signaleerbaar object de weg oversteekt of
een signaleerbaar object aan de kant van
de weg wordt gesignaleerd, is in werking
Er is een voetganger gesignaleerd die de weg
oversteekt of zich aan de kant van de weg
bevindt; Brake Assist of stuurassistentie is in
werking
Er is een voertuig gesignaleerd dat zich aan
de kant van de weg bevindt; Brake Assist of
stuurassistentie is in werking
Er wordt stuurassistentie uitgevoerd om te
voorkomen dat de auto te dicht in de buurt
van een signaleerbaar object aan de kant van
de weg komt
Afremassistentie in geval van een voorligger
wordt uitgevoerd
Waarschuwing voor het behoud van vol-
doende tussenafstand
Afremassistentie vóór een bocht wordt
uitgevoerd
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
235
4
Rijden
• Wanneer een gesignaleerde
naderende auto een bocht maakt
• Als er zich ronddraaiende objecten,
zoals een ventilator van een
airco-unit, in de buurt van de auto
bevinden
• Als er water op de achterbumper spat
of gespoten wordt, bijvoorbeeld van
een sproeier
• In geval van bewegende objecten
(vlaggen, uitlaatgassen, grote
regendruppels of sneeuwvlokken,
plassen op het wegdek, enz.)
• Wanneer de afstand tussen uw auto
en een vangrail, muur, enz. die het
detectiegebied binnenkomt kort is
• Roosters en goten
• Wanneer een sensor of de omgeving
van een sensor zeer heet of koud is
• Als de wielophanging is gewijzigd of
als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto
4.5.15 PKSB (Parking Support
Brake)*
*Indien aanwezig
Het Parking Support Brake-systeem
bestaat uit de volgende functies die
werken bij rijden met een lage snelheid of
achteruitrijden, bijvoorbeeld bij het
parkeren. Wanneer het systeem oordeelt
dat de kans op een aanrijding met een
object groot is, wordt er een
waarschuwing geactiveerd om de
bestuurder aan te sporen om uit te
wijken. Wanneer het systeem oordeelt
dat de kans op een aanrijding met een
gesignaleerd object zeer groot is, worden
de remmen automatisch bekrachtigd om
te helpen een aanrijding te voorkomen of
om de impact van een aanrijding te
helpen verminderen.
PKSB-systeem (Parking Support Brake)
Parking Support Brake-functie (voor
stilstaande objecten) (indien aanwezig)
Er worden ultrasoonsensoren gebruikt
om bij rijden met een lage snelheid of
achteruitrijden stilstaande objecten,
zoals een muur, te signaleren in het
detectiegebied. (→Blz. 277)
Parking Support Brake-functie (voor
voertuigen die achterlangs rijden)
(indien aanwezig)
Er worden radarsensoren achter gebruikt
om bij achteruitrijden naderende auto's in
het detectiegebied achter de auto te
signaleren. (→Blz. 280)
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
Vertrouw niet blindelings op het
systeem, omdat dit kan leiden tot een
ongeval. Controleer altijd de omgeving
van uw auto tijdens het rijden.
Afhankelijk van de auto en de conditie
van de weg, de weersomstandigheden,
enz. werkt het systeem mogelijk niet.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
271
4
Rijden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
De signaleringsmogelijkheden van
sensoren en radars zijn beperkt.
Controleer altijd de omgeving van uw
auto tijdens het rijden.
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Rijd altijd voorzichtig en
houd rekening met de omgeving. Het
Parking Support Brake-systeem is
ontworpen om te helpen de ernst
van een aanrijding te verminderen.
Onder sommige omstandigheden is
het echter mogelijk dat het systeem
niet werkt.
• Het Parking Support Brake-systeem
is niet ontworpen om de auto
volledig tot stilstand te brengen.
Bovendien is het, zelfs wanneer het
systeem de auto tot stilstand heeft
gebracht, noodzakelijk om
onmiddellijk het rempedaal in te
trappen, omdat de remregeling na
ongeveer 2 seconden wordt
uitgeschakeld.
• Het is extreem gevaarlijk om de
werking van het systeem te
controleren door opzettelijk met de
auto in de richting van een muur, enz.
te rijden. Doe dit nooit.
Wanneer moet de Parking Support
Brake uitgeschakeld worden
Schakel in de onderstaande situaties de
Parking Support Brake uit, omdat het
systeem anders mogelijk zelfs werkt als
er geen kans op een aanrijding is.
• Bij een controle van de auto op een
rollenbank o.i.d.
• Wanneer de auto op een schip,
vrachtwagen of ander
transportmiddel wordt geladen
• Als de wielophanging is gewijzigd of
als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als er uitrusting die een sensor kan
hinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager
of sneeuwploeg, is geplaatst
• Als gebruik wordt gemaakt van een
wasstraat
• Als de auto niet stabiel functioneert,
zoals na een ongeval of tijdens een
storing
• Als sportief met de auto wordt
gereden of als op onverharde wegen
wordt gereden
• Als de banden niet de juiste
bandenspanning hebben
• Als de banden zeer versleten zijn
• Wanneer er sneeuwkettingen
worden gebruikt, een compact
reservewiel is gemonteerd of een
bandenreparatieset is gebruikt
• Bij het rijden met een aanhangwagen
of tijdens het slepen in een
noodgeval
Voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot de wielophanging
Als de hoogte of de hellingshoek van de
auto wordt gewijzigd, kunnen de
sensoren signaleerbare objecten
mogelijk niet signaleren en werkt het
systeem mogelijk niet goed, hetgeen
kan leiden tot een ongeval. Wijzig de
wielophanging niet.
OPMERKING
Als “System Stopped See Owner's
Manual” (Systeem uitgeschakeld. Zie
handleiding) op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven
en het controlelampje Driving
Assist-informatie brandt
Als deze melding direct nadat het
contact AAN is gezet wordt
weergegeven, bedien de auto dan
voorzichtig en let daarbij goed op de
omgeving. Het is wellicht nodig om een
bepaalde tijd met de auto te rijden
voordat het systeem weer normaal
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
272
OPMERKING(Vervolg)
werkt. (Als het systeem nog niet
normaal werkt nadat een poosje met de
auto gereden is, reinig dan de sensoren
en hun omgeving op de bumpers.)
Inschakelen/uitschakelen van de
Parking Support Brake
De Parking Support Brake kan worden
ingeschakeld/uitgeschakeld via het
multi-informatiedisplay. Alle functies van
de Parking Support Brake (voor
stilstaande objecten en voor voertuigen
die achterlangs rijden) worden gelijktijdig
ingeschakeld/uitgeschakeld.
Gebruik de bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om de Parking
Support Brake in of uit te schakelen.
(→Blz. 94, blz. 99)
7 inch display
1. Druk op
ofomte
selecteren.
2. Druk op
ofomte
selecteren en druk vervolgens op.
12,3 inch display
1. Druk op
ofomte
selecteren.
2. Druk op
ofomte
selecteren en druk vervolgens op.
Wanneer de Parking Support Brake
wordt uitgeschakeld, gaat het
controlelampje Driving
Assist-informatie (→blz. 80) branden.
Als het systeem is uitgeschakeld en u
het weer wilt inschakelen, selecteer
dan
op het multi-
informatiedisplay, selecteeren
vervolgens “On” (aan). Als het
systeem door middel van deze
methode is uitgeschakeld, wordt het
niet automatisch weer ingeschakeld
nadat het contact UIT en weer AAN is
gezet.Weergaven en zoemers voor
begrenzingsregeling hybridesysteem
en remregeling
Als de begrenzingsregeling van het
hybridesysteem of de remregeling in
werking is, klinkt een zoemer en wordt
een melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay om de
bestuurder te waarschuwen.
Afhankelijk van de situatie werkt de
begrenzingsregeling van het
hybridesysteem om hetzij de acceleratie
te begrenzen hetzij het vermogen zo veel
mogelijk te beperken.
• De begrenzingsregeling van het
hybridesysteem is in werking
(begrenzing acceleratie)
Het systeem begrenst sneller
accelereren dan een bepaalde waarde.
Multi-informatiedisplay: “Object
Detected Ahead Speed Reduced”
(Object voor de auto gesignaleerd,
snelheid begrensd)
Controlelampje Driving
Assist-informatie: Uit
Zoemer: Klinkt niet
• De begrenzingsregeling van het
hybridesysteem is in werking
(vermogen zo veel mogelijk beperkt)
Het systeem heeft bepaald dat er
harder moet worden geremd dan
normaal.
Multi-informatiedisplay: BRAKE!
(Remmen!)
Controlelampje Driving
Assist-informatie: Uit
Zoemer: Kort piepsignaal
• De remregeling is in werking
Het systeem heeft bepaald dat een
noodstop noodzakelijk is
Multi-informatiedisplay: BRAKE!
(Remmen!)
Controlelampje Driving
Assist-informatie: Uit
Zoemer: Kort piepsignaal
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
273
4
Rijden
• Auto tot stilstand gebracht door de
werking van het systeem
De auto is tot stilstand gebracht door
de remregeling.
Multi-informatiedisplay: “Switch to
Brake” (verplaats voet naar
rempedaal) (Als het gaspedaal niet
wordt ingetrapt, wordt “Press Brake
Pedal” (trap het rempedaal in)
weergegeven.)
Controlelampje Driving
Assist-informatie: Aan
Zoemer: Klinkt herhaaldelijk
Overzicht systeem
Als de Parking Support Brake bepaalt dat er een risico op een aanrijding met een
gesignaleerd object of een voetganger bestaat, wordt het vermogen van het
hybridesysteem verminderd om een toename van de rijsnelheid te beperken.
(Begrenzingsregeling hybridesysteem: zie afbeelding 2.) Bovendien treedt wanneer u het
gaspedaal ingetrapt blijft houden automatisch het remsysteem in werking om de
rijsnelheid te verlagen. (Remregeling: zie afbeelding 3.)
• Afbeelding 1: Wanneer de PKSB (Parking Support Brake) wordt uitgeschakeld
AVermogen hybridesysteem
BRemkracht
CTijd
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
274
• Afbeelding 2: Wanneer de begrenzingsregeling voor het hybridesysteem in werking is
AVermogen hybridesysteem
BRemkracht
CTijd
DBegrenzingsregeling hybridesysteem
treedt in werking
ESysteem bepaalt dat de kans op een
aanrijding met een gesignaleerd
object groot is
FVermogen hybridesysteem
gereduceerd
GVoorbeeld: multi-informatiedisplay:
BRAKE! (REMMEN!)
• Afbeelding 3: Wanneer de remregeling in werking is
AVermogen hybridesysteem
BRemkracht
CTijd
DBegrenzingsregeling hybridesysteem
treedt in werking
ESysteem bepaalt dat de kans op een
aanrijding met een gesignaleerd
object groot is
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
275
4
Rijden