• Wanneer u stilhoudt op een heuvel
of helling
• Als op een helling wordt gereden of
een bocht wordt genomen7Kilometerteller en dagteller (→blz. 92)
8Koelvloeistoftemperatuurmeter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
weer
Dimmer dashboardverlichting
De helderheid van de
dashboardverlichting kan worden
ingesteld.
1Donkerder
2Helderder
• De helderheid van de
dashboardverlichting kan afzonderlijk
worden ingesteld voor de dagmodus
en de nachtmodus
*.
• Als de helderheid wordt ingesteld
wanneer de omgeving licht is en de
achterlichten branden (instellen
helderheid dagmodus), wordt de
helderheid van de nachtmodus
gelijktijdig ingesteld.
*: Dagmodus en nachtmodus:→blz. 79
Tellers en display worden verlicht als
Het contact AAN staat.
Helderheid van de tellers (dagmodus
en nachtmodus)
• De helderheid van de tellers wordt
gewisseld tussen dagmodus en
nachtmodus.
– Dagmodus: Wanneer de
achterlichten zijn uitgeschakeld of
wanneer de achterlichten zijn
ingeschakeld, maar de omgeving
licht is– Nachtmodus: Wanneer de
achterlichten zijn ingeschakeld en
de omgeving donker is
• In de nachtmodus wordt de
helderheid van de tellers iets minder,
tenzij de maximale helderheid van de
tellers is ingesteld.
Hybridesysteemindicator1READY OFF-gebied
Geeft weer dat het hybridesysteem
niet in werking is.
2Laadgebied
Laat het regeneratieve opladen zien.
3Hybride eco-gebied
Laat zien dat er niet vaak gebruik
wordt gemaakt van het vermogen van
de benzinemotor.
De benzinemotor wordt automatisch
gestopt en opnieuw gestart onder
verschillende omstandigheden.
2.1 Instrumentenpaneel
79
2
Instrumentenpaneel
3.1 Gebruik van de sleutel
3.1.1 Sleutels
De sleutels
Bij de auto worden de volgende sleutels
geleverd.
1Elektronische sleutels
• Bedienen van het Smart
entry-systeem met startknop
(→blz. 112)
• Gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie
(→blz. 102)
2Mechanische sleutels
3Plaatje met sleutelnummer
Afstandsbediening
1Vergrendelen van alle portieren
(→blz. 105)
2Sluiten van de ruiten*(→blz. 105)
3Ontgrendelen van alle portieren
(→blz. 105)
4Openen van de ruiten*(→blz. 105)
5Openen van de achterklep (→blz. 110)
*: Deze instelling moet aan de
persoonlijke voorkeur worden aangepast
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Gebruik van de mechanische sleutel
Schuif het ontgrendelknopje opzij om de
mechanische sleutel uit de elektronische
sleutel te verwijderen.
De mechanische sleutel kan maar in één
richting ingestoken worden, aangezien
slechts één zijde van de sleutel van een
groef is voorzien. Als u de sleutel niet in
de slotcilinder kunt steken, draait u de
sleutel om en probeert u het opnieuw.
Bewaar de mechanische sleutel na
gebruik in de elektronische sleutel. Zorg
dat u de mechanische sleutel en de
elektronische sleutel bij u hebt. Als de
batterij van de elektronische sleutel leeg
is of de instapfunctie niet goed werkt,
bent u op de mechanische sleutel
aangewezen. (→Blz. 364)
Wanneer u de sleutel van de auto moet
achterlaten bij een parkeerwachter
Vergrendel indien nodig het
dashboardkastje. (→Blz. 264)
Verwijder de mechanische sleutel voor
eigen gebruik en geef alleen de
elektronische sleutel aan de
parkeerwachter.
3.1 Gebruik van de sleutel
102
Aanwijzing voor de instapfunctie
• Zelfs als de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt,
werkt het systeem in de volgende
gevallen mogelijk niet juist:
– De elektronische sleutel bevindt
zich te dicht bij de ruit of
buitenportiergreep, te dicht bij de
grond of te hoog als de portieren
worden vergrendeld of ontgrendeld.
– De elektronische sleutel bevindt
zich te dicht bij de grond of te hoog
of te dicht bij het midden van de
achterbumper bij het ontgrendelen
van de achterklep.
– De elektronische sleutel ligt op het
dashboard, de hoedenplank of de
vloer achter of in een portiervak of
het dashboardkastje als het
hybridesysteem wordt gestart of
met de startknop een andere stand
wordt geselecteerd.
• Laat de elektronische sleutel niet
boven op het dashboard of in de buurt
van de portiervakken liggen wanneer
u de auto verlaat. Afhankelijk van de
ontvangst van de radiogolven wordt
door de antenne mogelijk
waargenomen dat de sleutel zich
buiten de auto bevindt en kunnen de
portieren worden vergrendeld vanaf
de buitenzijde, waardoor de
elektronische sleutel mogelijk in de
auto wordt opgesloten.
• Zolang de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt,
kunnen de portieren door een
willekeurige persoon worden
vergrendeld en ontgrendeld. De auto
kan echter alleen worden ontgrendeld
via de portieren die de elektronische
sleutel signaleren.
• Zelfs als de elektronische sleutel zich
buiten de auto bevindt, kan het
hybridesysteem mogelijk worden
gestart als de elektronische sleutel
zich in de buurt van de ruit bevindt.
• Als de sleutel zich binnen het
ontvangstgebied bevindt en er eengrote hoeveelheid water op de
portiergreep terechtkomt
(bijvoorbeeld tijdens een zware
regenbui of het wassen van de auto),
kunnen de portieren worden
ontgrendeld of vergrendeld. (Als de
portieren niet worden geopend en
gesloten, worden deze na ongeveer
30 seconden automatisch weer
vergrendeld.)
• Als de afstandsbediening wordt
gebruikt om de portieren te
vergrendelen terwijl de elektronische
sleutel zich in de nabijheid van de auto
bevindt, bestaat de mogelijkheid dat
de portieren niet ontgrendeld worden
door de instapfunctie. (Gebruik de
afstandsbediening om de portieren te
ontgrendelen.)
• Wanneer u de vergrendelsensor
aanraakt terwijl u handschoenen
draagt, kan de reactie van het systeem
trager zijn of worden de portieren
mogelijk niet ontgrendeld. Trek uw
handschoenen uit en raak de
vergrendelsensor opnieuw aan.
• Wanneer de vergrendelactie is
uitgevoerd met de vergrendelsensor,
worden maximaal tweemaal achter
elkaar identificatiesignalen getoond.
Vervolgens worden geen
identificatiesignalen gegeven.
*
• Als de portiergreep nat wordt terwijl
de elektronische sleutel zich binnen
het werkzame gebied bevindt, kan het
portier herhaaldelijk worden
vergrendeld en ontgrendeld. Volg in
dit geval de correctieprocedure
hieronder bij het wassen van de auto:
– Plaats de elektronische sleutel op
een afstand van ten minste 2 meter
van de auto. (Zorg ervoor dat de
sleutel niet gestolen wordt.)
– Schakel de energiebespaarmodus
van de elektronische sleutel in om
het Smart entry-systeem met
startknop uit te schakelen.
(→Blz. 113)
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
115
3
Bediening van elk onderdeel
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Bij stilstaande auto
• Trap het gaspedaal niet onnodig in.
Als de selectiehendel in een andere
stand dan P of N staat, kan de auto
onverwacht in beweging komen,
waardoor er een ongeval kan
ontstaan.
• Voorkom het ontstaan van
ongevallen door het wegrollen van
de auto, houd altijd het rempedaal
ingetrapt zolang het controlelampje
READY brandt en activeer de
parkeerrem indien nodig.
• Voorkom voor- of achteruitrollen van
de auto bij stoppen op een helling,
waardoor een ongeval kan ontstaan:
trap altijd het rempedaal in en
activeer de parkeerrem indien nodig.
• Voorkom dat de motor met een te
hoog toerental draait. Als de motor
met een hoog toerental draait terwijl
de auto stilstaat, kan het
uitlaatsysteem oververhit raken,
hetgeen brand kan veroorzaken als
er brandbaar materiaal aanwezig is.
Als de auto geparkeerd is
• Laat geen brillen, aanstekers,
spuitbussen of blikken frisdrank in de
auto liggen als deze in de zon
geparkeerd staat. Dit kan resulteren
in het volgende:
– Een aansteker of spuitbus kan gas
gaan lekken, waardoor brand kan
ontstaan.
– De temperatuur in de auto kan zo
hoog oplopen dat kunststof
brillenglazen en kunststof
monturen kunnen vervormen of
barsten.
– Blikjes frisdrank kunnen
openbarsten, waardoor de inhoud
in het interieur terechtkomt.
Bovendien kan de vloeistof
kortsluiting in de elektrische
componenten van de auto
veroorzaken.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Laat geen aanstekers achter in de
auto. Als een aansteker in het
dashboardkastje of op de vloer ligt,
kan deze per ongeluk gaan branden
als er bagage wordt geplaatst of een
stoel wordt afgesteld en brand
veroorzaken.
• Plak geen parkeerschijven op de
voorruit of andere ruiten. Plaats geen
reservoirs zoals luchtverfrissers op
het instrumentenpaneel of
dashboard. Deze parkeerschijven of
reservoirs kunnen als een lens werken
en brand veroorzaken in de auto.
WAARSCHUWING!
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
Als de auto geparkeerd is
• Laat geen portier of ruit open als het
gebogen glas van naastliggende
gebouwen voorzien is van een
gemetalliseerde film, bijvoorbeeld
een zilverkleurige folie. Weerkaatst
zonlicht kan van het glas een lens
maken en brand veroorzaken.
• Activeer altijd de parkeerrem, zet de
selectiehendel in stand P, schakel het
hybridesysteem uit en vergrendel de
auto. Laat de auto niet onbeheerd
achter als het controlelampje READY
brandt. Als de auto is geparkeerd met
de selectiehendel in stand P, terwijl
de parkeerrem niet is geactiveerd,
zou de auto in beweging kunnen
komen, wat kan leiden tot een
ongeval.
• Raak de uitlaatpijp niet aan als het
controlelampje READY brandt of
direct na het uitschakelen van het
hybridesysteem. Anders kunt u
brandwonden oplopen.
4.1 Voordat u gaat rijden
136
OPMERKING(Vervolg)
Overstroomde wegen
Rijd niet op wegen die na zware regenval
e.d. zijn overstroomd. Indien u dat toch
doet, kan de auto hierdoor ernstig
beschadigd raken:
• Motor slaat af
• Kortsluiting in elektrische
componenten
• Motorschade door onderdompeling in
water
Na het rijden op een overstroomde weg
moet het volgende worden nagekeken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige:
• Remwerking
• Veranderingen in het peil en de
kwaliteit van de olie en vloeistoffen
voor de motor, de hybridetransmissie,
enz.
• Smering van de lagers en de
kogelgewrichten van de
wielophanging (indien mogelijk) en de
werking van alle koppelingen, lagers,
enz.
4.1.2 Lading en bagage
Lees onderstaande informatie over
voorzorgsmaatregelen, laadvermogen en
belading zorgvuldig door:
WAARSCHUWING!
Zaken die niet in de bagageruimte
vervoerd mogen worden
De volgende zaken kunnen brand
veroorzaken als ze in de bagageruimte
vervoerd worden:
• Jerrycans met benzine
• Spuitbussen
Voorzorgsmaatregelen bij opbergen
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Het niet in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan ertoe leiden
dat de pedalen niet goed kunnen
worden ingetrapt, dat het zicht van de
bestuurder wordt gehinderd of dat de
bestuurder of passagiers door
voorwerpen geraakt worden, wat een
ongeval kan veroorzaken.
• Vervoer lading en bagage indien
mogelijk altijd in de bagageruimte.
• Neerklapbare achterstoelen: Stapel
bagage in de vergrote bagageruimte
nooit hoger dan de rugleuningen, om
te voorkomen dat goederen tijdens
hard remmen naar voren schuiven.
Plaats bagage altijd zo laag mogelijk.
• Leg geen lading of bagage op de
volgende plaatsen:
– In de voetenruimte bij de
bestuurder
– Op de voorpassagiersstoel of de
achterstoelen (als er goederen op
elkaar gestapeld worden)
– Op de hoedenplank
– Op het instrumentenpaneel
– Op het dashboard
• Zorg dat alle voorwerpen die zich in
het passagierscompartiment
bevinden, zijn opgeborgen of
vastgezet.
• Neerklapbare achterstoelen: Plaats als
u de achterstoelen neerklapt geen
lange voorwerpen direct achter de
voorstoelen.
• Neerklapbare achterstoelen: Sta nooit
toe dat er personen in de vergrote
bagageruimte meerijden. De
bagageruimte is niet ontworpen om
personen te vervoeren. Personen
dienen plaats te nemen op een
zitplaats en een gordel op de juiste
manier om te doen.
Lading en gewichtsverdeling
• Overlaad uw auto niet.
• Verdeel het gewicht gelijkmatig.
Een onjuiste belading kan de
besturing en de remwerking in
4.1 Voordat u gaat rijden
138
Als het controlelampje Brake
Hold-systeem in werking knippert
→Blz. 332
WAARSCHUWING!
Als de auto op een steile helling staat
Wees voorzichtig wanneer u het Brake
Hold-systeem gebruikt op een steile
helling. De Brake Hold-functie kan de
auto in een dergelijke situatie mogelijk
niet stilhouden.
Wanneer u stilhoudt op een glad
wegdek
Het systeem kan de auto niet
stilhouden wanneer de banden hun
grip hebben verloren. Gebruik het
systeem niet wanneer u stilhoudt op
een glad wegdek.
OPMERKING
Bij het parkeren
Het Brake Hold-systeem is niet
ontworpen voor langdurig gebruik bij
het parkeren van de auto. Als u het
contact UIT zet terwijl het systeem de
remmen vasthoudt, worden de remmen
mogelijk gelost, waardoor de auto in
beweging komt. Trap het rempedaal in,
zet de selectiehendel in stand P en
activeer de parkeerrem wanneer u de
startknop bedient.
4.3 Bedienen van
verlichting en ruitenwissers
4.3.1 Lichtschakelaar
De koplampen kunnen handmatig of
automatisch worden bediend.
Bedieningsinstructies
Bedien de schakelaar
om de
verlichting als volgt in te schakelen:
1De koplampen, de
dagrijverlichting (→blz. 155) en alle
verlichting die hieronder genoemd is,
worden automatisch in- en uitgeschakeld.
(Wanneer het contact AAN staat.)
2De parkeerlichten voor,
achterlichten, contourlichten achter,
kentekenplaat- en dashboardverlichting
gaan branden.
3De koplampen en alle verlichting
die hierboven genoemd is, gaan branden.
4.2 Rijprocedures
154
WAARSCHUWING!(Vervolg)
ervoor dat de buitenkant van de
voorruit beslaat, waardoor het zicht
wordt belemmerd.
• Plaats geen voorwerpen op het
dashboard die de
uitstroomopeningen kunnen
bedekken. Anders raakt de
luchtstroom mogelijk geblokkeerd,
waardoor de voorruitverwarming de
voorruit niet kan ontwasemen.
Voorkomen van brandwonden
Raak het spiegeloppervlak van de
buitenspiegels niet aan wanneer de
buitenspiegelverwarming is
ingeschakeld.
nanoe™
Demonteer het systeem niet en
probeer het ook niet te repareren
aangezien het
hoogspanningsonderdelen bevat.
Neem als het systeem moet worden
gerepareerd contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat, als het hybridesysteem is
uitgeschakeld, de airconditioning niet
langer ingeschakeld dan noodzakelijk is.
OPMERKING(Vervolg)
Voorkomen van beschadiging van
nanoe™
Steek geen voorwerpen in de
uitstroomopening aan bestuurderszijde,
bevestig niets aan de uitstroomopening
en gebruik in de omgeving van de
uitstroomopening geen sprays. Deze
handelingen kunnen ertoe leiden dat
het systeem niet goed werkt.
5.1.2 Stuurwielverwarming*/
stoelverwarming*/
stoelventilatoren*
*: Indien aanwezig
De zijkanten van het stuurwiel en de
stoelen worden verwarmd door
respectievelijk de stuurwielverwarming
en de stoelverwarming. Stoelventilatoren
zorgen voor een goede ventilatie door
lucht door de stoelbekleding te blazen.
WAARSCHUWING!
Voorkomen van lichte brandwonden
Wees voorzichtig wanneer iemand uit
onderstaande categorieën in contact
komt met het stuurwiel en de stoelen
wanneer de stuurwiel- en
stoelverwarming zijn ingeschakeld:
• Baby's, kleine kinderen, oudere
personen, zieken en gehandicapten
• Personen met een gevoelige huid
• Personen die oververmoeid zijn
• Personen die alcohol hebben
gedronken of personen die
rustgevende medicijnen
(slaapmiddel, middel tegen
verkoudheid, enz.) hebben gebruikt
5.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
258
5.3 Gebruik van de opbergmogelijkheden
5.3.1 Overzicht van opbergmogelijkheden
1Extra opbergvak (indien aanwezig)
2Dashboardkastje
3Fleshouders/portiervakken
(→blz. 264)
4Bekerhouders (→blz. 265)
5Consolevak (→blz. 264)
6Extra opbergvak/open opbergvak
(→blz. 266, blz. 267)
7Muntenhouder (→blz. 264)
WAARSCHUWING!
• Laat geen brillen, aanstekers of
spuitbussen in de opbergvakken
liggen. Als u dat wel doet, kan dat bij
hoge temperaturen leiden tot het
volgende:
– Brillen kunnen vervormen als de
temperatuur in de auto te hoog
oploopt of barsten als ze in contact
komen met andere voorwerpen.
– Aanstekers en spuitbussen kunnen
exploderen. Als ze in contact komen
met andere voorwerpen, kunnen
aanstekers vlam vatten en kunnen
spuitbussen gas gaan lekken,
waardoor brand kan ontstaan.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Houd de deksels gesloten tijdens het
rijden of als de opbergvakken niet in
gebruik zijn. Bij plotseling remmen of
uitwijken kan letsel ontstaan doordat
een inzittende wordt geraakt door de
open klep of door voorwerpen in het
opbergvak.
5.3 Gebruik van de opbergmogelijkheden
263
5
Voorzieningen in het interieur