
• Motorfietsen die op dezelfde rijstrook
rijden
• Als door omringend verkeer
opgeworpen water of sneeuw de
signalering door de sensor hindert
•
Als de achterzijde van de auto ver
ingezakt is (omdat er zware lading in de
bagageruimte vervoerd wordt, enz.)
• De voorligger heeft een extreem grote
bodemvrijheid
Omstandigheden waaronder de
afstandsregelmodus mogelijk niet
goed werkt
Bedien indien nodig in onderstaande
gevallen het rempedaal (of, afhankelijk
van de situatie, het gaspedaal).
Doordat de sensor voorliggers mogelijk
niet op de juiste manier signaleert, werkt
het systeem mogelijk niet goed.• Als de weg erg bochtig is of de
rijstroken erg smal zijn
• Als u veelvuldig stuurcorrecties moet
uitvoeren of frequent van rijstrook
wisselt
• Als uw voorligger plotseling
decelereert
• Als u op een weg rijdt die wordt
omgeven door een constructie, zoals
in een tunnel of op een ijzeren brug
• Als de rijsnelheid afneemt tot de
ingestelde snelheid na acceleratie van
de auto door intrappen van het
gaspedaal.
4.5.6 Cruise control*
*: Indien aanwezig
Overzicht van functies
Met de cruise control kan een ingestelde
snelheid worden vastgehouden zonder
dat hiervoor het gaspedaal hoeft te
worden ingetrapt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
279
4
Rijden

1Controlelampjes
2Ingestelde snelheid
3Cruise control-schakelaar
Instellen van de rijsnelheid
1. Druk op de toets ON-OFF om de
cruise control in te schakelen.
Het controlelampje cruise control
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Druk nogmaals op de toets om de
cruise control uit te schakelen.
2. Accelereer of decelereer met behulp
van het gaspedaal naar de gewensterijsnelheid (hoger dan ongeveer
30 km/h) en druk de hendel naar
beneden om de snelheid op te slaan.
Het controlelampje cruise control SET
en de ingestelde snelheid worden we-
ergegeven op het
multi-informatiedisplay.
De rijsnelheid op het moment dat de
hendel wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid.
Wijzigen van de ingestelde snelheid
Bedien, om de ingestelde snelheid te
wijzigen, de hendel totdat de gewenste
snelheid wordt bereikt.
1Verhogen van de snelheid
2Verlagen van de snelheid
Fijnafstelling: Beweeg de hendel kort in
de gewenste richting.
Ruime afstelling: Houd de hendel in de
gewenste richting gedrukt.
De ingestelde snelheid wordt als volgt
verhoogd of verlaagd:
Fijnafstelling: Ongeveer 1 km/h
*1of
1 mph*2, telkens als de hendel wordt
bediend.
Ruime afstelling: De ingestelde snelheid
wordt continu verhoogd of verlaagd
totdat de hendel wordt losgelaten.
*1: Wanneer de ingestelde snelheid wordt
getoond in “km/h”
*2: Wanneer de ingestelde snelheid
getoond wordt in “MPH”
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
280

Uitschakelen en hervatten van de
constante-snelheidsregeling
1Door de hendel naar u toe te trekken
wordt de constante-snelheidsregeling
uitgeschakeld.
De snelheidsregeling wordt eveneens
uitgeschakeld als het rempedaal
wordt ingetrapt.
2Door de hendel omhoog te drukken
wordt de constante-snelheidsregeling
hervat.
Hervatten is echter mogelijk vanaf
een rijsnelheid van hoger dan
ongeveer 30 km/h.
De cruise control kan worden gebruikt
als
• De selectiehendel in stand D staat.
• De rijsnelheid hoger is dan 30 km/h.
Accelereren na het instellen van de
rijsnelheid
• Bedien het gaspedaal om te
accelereren. Na het accelereren gaat
de auto weer rijden met de ingestelde
snelheid.
• De ingestelde snelheid kan zelfs
worden verhoogd zonder de cruise
control uit te schakelen, door eerst
naar de gewenste snelheid te
accelereren en vervolgens de hendel
omlaag te drukken om de nieuwe
snelheid in te stellen.Automatisch uitschakelen van de
cruise control
De cruise control wordt automatisch
uitgeschakeld in een van de volgende
situaties:
• De werkelijke rijsnelheid zakt tot meer
dan ongeveer 16 km/h onder de
ingestelde snelheid.
In dit geval blijft de geprogrammeerde
snelheid niet bewaard.
• Werkelijke rijsnelheid is lager dan
ongeveer 30 km/h.
• De VSC is geactiveerd.
• De TRC is gedurende een bepaalde
periode geactiveerd.
• Wanneer de VSC of TRC wordt
uitgeschakeld door de schakelaar VSC
OFF in te drukken.
• Snelheidsbegrenzer is geactiveerd.
(indien aanwezig)
Als “Check Cruise Control System Visit
Your Dealer” (Controleer cruise
control-systeem. Ga naar uw dealer)
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay
Druk eenmaal op de toets ON-OFF om
het systeem uit te schakelen en druk
vervolgens opnieuw op de toets om het
systeem in te schakelen. Als er geen
snelheid kan worden geprogrammeerd
of de cruise control direct na het
activeren weer wordt uitgeschakeld, is er
mogelijk een defect in het cruise
control-systeem aanwezig. Laat de auto
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING!
Onbedoeld inschakelen van de cruise
control voorkomen
Schakel de cruise control uit met de
toets ON-OFF als deze niet wordt
gebruikt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
281
4
Rijden

WAARSCHUWING!(Vervolg)
Situaties die niet geschikt zijn voor
gebruik van de cruise control
Gebruik de cruise control niet in de
volgende situaties. Als u dat wel doet,
verliest u mogelijk de controle wat kan
leiden tot een ongeval met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• In druk verkeer
• Op wegen met scherpe bochten
• Op slingerende wegen
• Op gladde wegen, bijvoorbeeld
wegen die nat zijn of bedekt zijn met
ijs of sneeuw
•
Op steile afdalingen. Bij het afdalen van
een steile helling kan de rijsnelheid de
ingestelde snelheid overschrijden.
•Bij het rijden met een aanhangwagen
of tijdens het slepen in een noodgeval
4.5.7 Rijmodus selecteren
Afhankelijk van de rijomstandigheden
kan een van de 3 rijmodi worden
geselecteerd.
Selecteren van de rijmodus
Wijzigen van de rijmodus
Voer handelingen uit op het multi-informa-
tiedisplay om de rijmodus te selecteren.
1. Druk op < of > van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
2. Druk op∧of∨van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
“Drive Mode” (rijmodus).
3.
Druk op∧of∨van de bedieningstoetsen
van het instrumentenpaneel en
selecteer de rijmodus.
Rijmodi
• NORMAL-modus
Biedt een optimale balans tussen
brandstofverbruik, laag geluidsniveau
en dynamische prestaties. Geschikt voor
rijden in de stad.• SPORT-modus
Regelt het hybridesysteem voor een
snelle en soepele acceleratie. In deze
modus wordt ook het stuurgevoel
gewijzigd, waardoor deze modus
geschikt is voor wanneer wendbaarheid
is gewenst, bijvoorbeeld bij het rijden op
zeer bochtige wegen.
Wanneer de sportmodus wordt
geselecteerd, gaat het controlelampje
SPORT op het multi-informatiedisplay
branden.
• ECO-modus
Helpt de bestuurder op
milieuvriendelijke wijze te accelereren
en het brandstofverbruik te verlagen
door een gematigde afstelling van de
smoorklep en door het regelen van de
werking van de airconditioning
(verwarmen/koelen).
Wanneer de ECO-modus wordt
geselecteerd, gaat het controlelampje
ECO MODE op het multi-
informatiedisplay branden.
Terwijl de airconditioning wordt
gebruikt, schakelt het systeem
automatisch over naar de ECO-modus
van de airconditioning (→blz. 362),
zodat er tijdens het rijden nog minder
brandstof wordt verbruikt.
Wanneer u de ECO-modus/SPORT-
modus uitschakelt
• Selecteer nogmaals de rijmodus. De
SPORT-modus wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer het contact
UIT wordt gezet.
• De NORMAL-modus en de
ECO-modus worden echter niet
automatisch uitgeschakeld totdat een
andere rijmodus wordt geselecteerd,
zelfs niet als het contact UIT wordt
gezet.
Wisselen van de rijmodus in de
EV-modus
→Blz. 209
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
282

4.5.8 Snelheidsbegrenzer*
*: Indien aanwezig
Overzicht van functies
Er kan een gewenste maximumsnelheid
worden ingesteld met de cruise control-
schakelaar. De snelheidsbegrenzer
voorkomt dat de auto de ingestelde
snelheid overschrijdt.
1Controlelampje
2Schakelaar snelheidsbegrenzer
3Ingestelde snelheid
Instellen van de rijsnelheid
1.
Druk op de schakelaar om de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
Druk nogmaals op de schakelaar om
de snelheidsbegrenzer uit te
schakelen.2. Accelereer of decelereer naar de
gewenste snelheid en druk de hendel
naar beneden om de gewenste
maximumsnelheid in te stellen.
Als de hendel naar beneden wordt
gedrukt wanneer de rijsnelheid lager
is dan 30 km/h, wordt de snelheid
ingesteld op 30 km/h.
Wijzigen van de ingestelde snelheid
1Verhogen van de snelheid
2Verlagen van de snelheid
Houd de hendel vast tot de gewenste
snelheid bereikt is.
Voor een kleine wijziging van de
ingestelde snelheid druk u de hendel
lichtjes omhoog of omlaag en laat u
hem vervolgens los.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
283
4
Rijden

Uitschakelen en hervatten van de
snelheidsbegrenzer
1Uitschakelen
Trek de hendel naar u toe om de
snelheidsbegrenzer uit te schakelen.
2Hervatten
Druk de hendel omhoog om het
gebruik van de snelheidsbegrenzer te
hervatten.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
In de volgende situaties overschrijdt de
rijsnelheid de ingestelde snelheid en
lichten de tekens op het display op:
• Wanneer u het gaspedaal volledig
intrapt
• Wanneer u bergaf rijdt (er klinkt ook
een zoemer)Automatische uitschakeling
snelheidsbegrenzer
De ingestelde snelheid wordt
automatisch geannuleerd in een van de
volgende situaties:
• De cruise control wordt ingeschakeld.
• Wanneer het VSC- en/of TRC-systeem
wordt uitgeschakeld door het
indrukken van de schakelaar VSC OFF.
Als “Check Speed Limiter System.”
(controleer snelheidsbegrenzer) op
het multi-informatiedisplay wordt
weergegeven
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand, zet het contact UIT en weer
AAN en stel vervolgens de
snelheidsbegrenzer in. Als de
snelheidsbegrenzer niet kan worden
ingesteld, is er mogelijk een storing
aanwezig in het systeem. Laat de auto
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige, ook al kan er normaal met
de auto worden gereden.
WAARSCHUWING!
Onbedoeld inschakelen van de
snelheidsbegrenzer voorkomen
Laat de snelheidsbegrenzer
uitgeschakeld wanneer deze niet in
gebruik is.
Situaties die niet geschikt zijn voor
gebruik van de snelheidsbegrenzer
Gebruik de snelheidsbegrenzer niet in
de volgende situaties. Als u dat wel
doet, kunt u de macht over het stuur
verliezen, waardoor ernstig letsel kan
ontstaan.
• Op gladde wegen, bijvoorbeeld
wegen die nat zijn of bedekt zijn met
ijs of sneeuw
• Op steile hellingen
• Bij het rijden met een aanhangwagen
of slepen
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
284

Meldingen en waarschuwingen
De waarschuwingslampjes en waarschuwingszoemers werken afhankelijk van de soort
melding. Als de melding aangeeft dat controle door een dealer noodzakelijk is, laat de auto
dan onmiddellijk nakijken door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Waarschuwings-
lampje systeemWaarschuwings-
zoemer*Waarschuwing
— Klinkt■Duidt op een belangrijke situatie, bijvoorbeeld
wanneer een rijsysteem defect is of wanneer er
gevaar ontstaat wanneer de herstelprocedure
niet wordt uitgevoerd
■Geeft een bepaalde situatie aan, bijvoorbeeld
wanneer er schade aan de auto is, of wanneer er
gevaar bestaat
Gaat branden of
knipperenKlinktDuidt op een belangrijke situatie, bijvoorbeeld wan-
neer de systemen die worden aangegeven op het
multi-informatiedisplay defect zijn.
— Klinkt niet■Geeft een bepaalde conditie aan, bijvoorbeeld een
storing in de elektronische onderdelen, de staat
van de onderdelen, of wanneer er onderhoud
vereist is
■Geeft een bepaalde situatie aan, bijvoorbeeld
wanneer een handeling onjuist is uitgevoerd, of
hoe een handeling op juiste wijze moet worden
uitgevoerd
*: Een zoemer klinkt voor het eerst en er verschijnt een melding op het
multi-informatiedisplay.
Waarschuwingsmeldingen
De hieronder uitgelegde
waarschuwingsmeldingen verschillen
mogelijk van de werkelijke meldingen
overeenkomstig de bedrijfscondities en
voertuigspecificaties.
Als er een melding wordt weergegeven
dat u naar uw erkende Toyota-dealer
moet gaan
Het systeem of onderdeel dat op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven, is defect.
Laat de auto onmiddellijk nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.Als er een melding over een bediening
wordt weergegeven
• Als er een melding over de bediening
van het gaspedaal of rempedaal wordt
weergegeven
Er wordt mogelijk een
waarschuwingsmelding over de
bediening van het rempedaal
weergegeven terwijl de
ondersteunende systemen zoals het
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
(indien aanwezig) of het Dynamic
Radar Cruise Control-systeem met
volledig snelheidsbereik (indien
aanwezig) in werking zijn. Als een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven, decelereer de auto dan
of volg de instructie op het
multi-informatiedisplay.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
447
7
Bij problemen

Als “Traction battery needs to be
protected. Refrain from the use of
position.” (Tractiebatterij moet worden
beschermd. Vermijd het gebruik van
stand N) wordt weergegeven
Deze melding kan worden weergegeven
als de selectiehendel in stand N staat.
Het batterijpakket (tractiebatterij) kan
niet worden geladen als de
selectiehendel in stand N staat. Zet de
selectiehendel daarom in stand P als de
auto stilstaat.
Als “Shift is in
Release Accelerator
Before Shifting” (Selectiehendel staat
in stand N. Laat vóór het schakelen het
gaspedaal los) wordt weergegeven
De melding wordt weergegeven wanneer
het gaspedaal wordt ingetrapt en de
selectiehendel in stand N staat.
Laat het gaspedaal los en zet de
selectiehendel in stand D of R.
Als “Shift to
Before Exiting Vehicle”
(Zet selectiehendel in stand P voordat
u de auto verlaat) wordt weergegeven
Deze melding wordt weergegeven
wanneer het bestuurdersportier wordt
geopend terwijl het contact niet UIT is
gezet en de selectiehendel in een andere
stand dan P staat. Zet de selectiehendel
in stand P.
Als “Auto Power OFF to Conserve
Battery” (Automatische uitschakeling
contact om batterij te sparen) wordt
weergegeven
Het contact is UIT gezet door de Auto
power off-functie.
Bedien de volgende keer dat u het
hybridesysteem start het
hybridesysteem gedurende ongeveer
5 minuten om de 12V-accu op te laden.Als “A New Key has been Registered.
Contact Your Dealer for Details.” (Er is
een nieuwe sleutel geregistreerd.
Neem voor meer informatie contact op
met uw dealer) wordt weergegeven
Deze melding wordt weergegeven elke
keer dat het bestuurdersportier wordt
geopend als de portieren van buitenaf
worden ontgrendeld gedurende
ongeveer een week nadat er een nieuwe
elektronische sleutel is geregistreerd.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige als de melding
wordt weergegeven, maar u geen nieuwe
elektronische sleutel hebt geregistreerd,
om te controleren of er een onbekende
elektronische sleutel (anders dan de
sleutels die u in uw bezit hebt) is
geregistreerd.
Als er een melding wordt weergegeven
dat er een storing in de camera voor
aanwezig is
De onderstaande systemen worden
mogelijk tijdelijk uitgeschakeld tot het in
de melding aangegeven probleem is
opgelost. (→Blz. 243, blz. 439)
• PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
*
• LTA (Lane Tracing Assist)*
• Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik*
• RSA (Road Sign Assist)*
• Automatic High Beam*
*
: Indien aanwezig
Als er een melding wordt weergegeven
dat er een storing in de radarsensor
aanwezig is
De onderstaande systemen worden
mogelijk tijdelijk uitgeschakeld tot het in
de melding aangegeven probleem is
opgelost. (→Blz. 243, blz. 439)
• PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
*
• LTA (Lane Tracing Assist)*
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
450