
WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Cruise control*
– Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik*
– LTA (Lane Tracing Assist)*
– PCS (Pre-Crash Safety-systeem)*
– BSM (Blind Spot Monitor)*
*
: Indien aanwezig
Rijsnelheid bij het rijden met een
aanhangwagen
Overschrijd de maximum snelheid voor
het rijden met een aanhangwagen niet.
Voor het afrijden van een lange helling
Minder snelheid en schakel terug.
Schakel bij het afdalen van een lange of
steile helling echter niet plotseling
terug.
Werking van het rempedaal
Trap het rempedaal niet veelvuldig of
gedurende een langere periode achtereen
in. Anders kan het remsysteem oververhit
raken of kan de remwerking teruglopen.
OPMERKING
Sluit de aanhangwagenverlichting op
de juiste wijze aan
Onjuiste aansluiting van de
aanhangwagenverlichting kan schade
toebrengen aan het elektrische systeem
van uw auto en een storing veroorzaken.
4.2 Rijprocedures
4.2.1 Startknop
Als u de volgende handelingen uitvoert
terwijl u een elektronische sleutel bij u
hebt, wordt het hybridesysteem gestart
of de stand van het contact veranderd.
Starten van het hybridesysteem
1. Controleer of de parkeerrem is
geactiveerd.
2. Controleer of de selectiehendel in
stand P staat.
3. Trap het rempedaal stevig in.
en een melding worden op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
Als dit niet wordt weergegeven, kan
het hybridesysteem niet worden
gestart.
4. Druk kort en krachtig op de startknop.
Eén keer kort en stevig indrukken van
de startknop is voldoende om deze te
bedienen. U hoeft de startknop niet
ingedrukt te houden.
Als het controlelampje READY gaat
branden, werkt het hybridesysteem
normaal.
Houd het rempedaal ingetrapt tot het
controlelampje READY brandt.
Het hybridesysteem kan vanuit iedere
stand van het contact worden gestart.
5. Controleer of het controlelampje
READY brandt.
Als het controlelampje READY eerst
knippert en vervolgens blijft branden
en de zoemer klinkt, dan start het
hybridesysteem normaal.
Wanneer het controlelampje READY
uit is, kunt u niet wegrijden.
Als het controlelampje READY brandt,
kunt u wegrijden, zelfs als de
verbrandingsmotor niet draait. (De
benzinemotor start of stopt
automatisch in overeenstemming met
de toestand van de auto.)
4.1 Voordat u gaat rijden
204

Selecteren van een rijmodus
→Blz. 283
Wanneer er wordt gereden met
ingeschakelde cruise control of
Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik (indien
aanwezig)
Ook wanneer de volgende handelingen
worden uitgevoerd met als doel op de
motor af te remmen, wordt er niet op de
motor afgeremd omdat de cruise control
of Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik niet wordt
uitgeschakeld.
• Als tijdens het rijden in stand D de
sportmodus wordt ingeschakeld.
(→Blz. 283)
Beperken plotseling wegrijden
(wegrijregeling)
→Blz. 193
Schakelblokkeersysteem
Het schakelblokkeersysteem is een
systeem dat voorkomt dat de
selectiehendel tijdens het starten per
ongeluk in een andere stand gezet
wordt. De selectiehendel kan alleen uit
stand P worden gezet wanneer het
contact AAN staat en het rempedaal
wordt ingetrapt.
Als de selectiehendel niet in een
andere stand dan P kan worden gezet
Controleer eerst of het rempedaal is
ingetrapt.
Als de selectiehendel niet in een andere stand
gezet kan worden terwijl u het rem- pedaal
ingetrapt hebt en u de knop van de selectie-
hendelknop indrukt, kan er een probleem
aanwezig zijn in het schakelblokkeersys-
teem. Laat de auto onmid- dellijk nakijken
door een erkende Toyota- dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Met de volgende procedure kan in
noodgevallen de blokkering van de
selectiehendel ongedaan worden gemaakt.
Uitschakelen van de schakelblokkering:
1. Activeer de parkeerrem.
2. Zet het contact UIT.
3. Trap het rempedaal in.
4. Verwijder het deksel. Verwijder het
afdekplaatje met een
sleufkopschroevendraaier. Omwikkel
het uiteinde van de schroevendraaier
met een doek om schade aan het
afdekplaatje te voorkomen.
5. Druk de deblokkeerschakelaar in
terwijl u de knop van de
selectiehendelknop indrukt. De
selectiehendel kan worden verplaatst
als de schakelaar ingedrukt is.
Remwerking van de motor
Wanneer schakelstand B geselecteerd is,
wordt er op de motor afgeremd als u het
gaspedaal loslaat.
4.2 Rijprocedures
211
4
Rijden

Breng de auto altijd eerst geheel tot stilstand en houd het rempedaal ingetrapt voordat u
schakelt tussen stand P en D.
*: Om de selectiehendel vanuit stand P in een andere stand te zetten, moet u het
rempedaal intrappen voordat u de ontgrendelknop van de schakelblokkering indrukt. Als
de ontgrendelknop van de schakelblokkering eerst wordt ingedrukt, wordt de
schakelblokkering niet gedeblokkeerd.
Doel van de schakelstanden
Schakel-
standDoel of functie
PParkeren van de auto/
inschakelen van het hybri-
desysteem
R Achteruit
NNeutraalstand (Toestand
waarbij het vermogen niet
wordt overgebracht)
D Normaal rijden
*1
SRijden in stand S*2
(→Blz. 214)
*1: Zet de selectiehendel onder normale
rijomstandigheden in stand D voor een zo
laag mogelijk brandstofverbruik en een zo
laag mogelijke geluidsproductie.
*2:Door in stand S een schakelbereik te
selecteren, kunt u de mate van accelereren
en afremmen op de motor beïnvloeden.
Selecteren van een rijmodus
→Blz. 283
Selecteren van het schakelbereik in
stand S
Zet de selectiehendel in stand S. Het
schakelbereik kan worden geselecteerd
met de selectiehendel.
1Opschakelen
2Terugschakelen
Het geselecteerde schakelbereik,
S1 t/m S6, wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Het standaard schakelbereik in stand
Sis4.
Schakelbereiken en hun functies (stand
S)
• U kunt kiezen uit 6 niveaus voor de
mate van accelereren en afremmen op
de motor.
• Bij een kleiner schakelbereik wordt er
sterker geaccelereerd en op de motor
afgeremd dan bij een groter
schakelbereik en ook neemt het
toerental toe.
Wanneer er wordt gereden met
ingeschakelde cruise control of
Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik (indien
aanwezig)
Ook wanneer de volgende handelingen
worden uitgevoerd met als doel op de
motor af te remmen, wordt er niet op de
motor afgeremd omdat de cruise control
of Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik niet wordt
uitgeschakeld.
• Als er tijdens het rijden in stand S
wordt teruggeschakeld naar 5 of 4.
• Als tijdens het rijden in stand D de
sportmodus wordt ingeschakeld.
(→Blz. 283)
Beperken plotseling wegrijden
(wegrijregeling)
→Blz. 193
1
2
4.2 Rijprocedures
213
4
Rijden

4.5 Gebruik van de
ondersteunende systemen
4.5.1 Toyota Safety Sense*
*: Indien aanwezig
Toyota Safety Sense bestaat uit de
volgende ondersteunende systemen en
draagt bij aan een veilige en
comfortabele rijervaring:
Ondersteunend systeem
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
→Blz. 245
LTA (Lane Tracing Assist)
→Blz. 256
AHB (Automatic High Beam)
→Blz. 223
RSA (Road Sign Assist)
→Blz. 266
Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik
→Blz. 270
WAARSCHUWING!
Toyota Safety Sense
Toyota Safety Sense is ontworpen om
te werken met als uitgangspunt dat de
bestuurder voorzichtig rijdt om te
helpen de gevolgen van een aanrijding
voor de inzittenden en de auto te
beperken of de bestuurder te
assisteren onder normale
rijomstandigheden.
Vertrouw niet blindelings op het systeem,
aangezien er een grens is aan de mate van
nauwkeurigheid bij de herkenning en de
ondersteunende mogelijkheden die dit
systeem kan bieden. Het is altijd de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
om de omgeving van de auto in de gaten
te houden en veilig te rijden.
Sensoren
Twee soorten sensoren, die zich achter de
grille en de voorruit bevinden, signaleren
informatie die nodig is voor de werking
van de ondersteunende systemen
1Radarsensor
2Camera voor
WAARSCHUWING!
Voorkomen van storingen in de
radarsensor
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet, werkt de
radarsensor mogelijk niet goed,
hetgeen kan leiden tot een ongeval met
dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
• Houd de radarsensor en de afdekking
van de radarsensor altijd schoon.
1Radarsensor
2Afdekking radarsensor
Reinig de voorzijde van de radarsensor
of de voor- of achterzijde van afdekking
van de radarsensor als ze vuil zijn of als
er waterdruppels, sneeuw, enz. op
zit(ten).
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
232

– Regio A: Wanneer er onvoldoende
ruimte is waar de auto veilig en
onbelemmerd in kan rijden
– Regio A: Wanneer er tegenliggers
zijn
– Regio A: Wanneer de VSC-functie in
werking is
• In bepaalde situaties, zoals
onderstaande, wordt er mogelijk
onvoldoende remkracht of
stuurkracht(regio A) gegenereerd,
waardoor het systeem niet goed
werkt:
– Als de remfuncties niet optimaal
kunnen functioneren, bijvoorbeeld
doordat onderdelen van het
remsysteem extreem koud of warm,
of nat zijn
– Als de auto niet goed wordt
onderhouden (extreem versleten
remdelen of banden, onjuiste
bandenspanning, enz.)
– Als er met de auto gereden wordt op
grind of een andere gladde
ondergrond
– Bij diepe spoorvorming in het
wegdek
– Als op een helling wordt gereden
– Bij het rijden over wegen met
hellingen links of rechts
Als de VSC is uitgeschakeld
• Als de VSC wordt uitgeschakeld
(→blz. 349), worden ook de Pre-Crash
Brake Assist-functie en de Pre-Crash
Brake-functie uitgeschakeld.
• Het waarschuwingslampje PCS gaat
branden en “VSC Turned OFF.
Pre-Collision Brake System
Unavailable.” (VSC uitgeschakeld,
Pre-Crash Brake-systeem niet
beschikbaar) wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay.4.5.3 LTA (Lane Tracing Assist)*
*: Indien aanwezig
Overzicht van functies
Als wordt gereden op een weg met duideli-
jke witte (gele) rijstrookmarkeringen, waar-
schuwt het LTA-systeem de bestuurder
wanneer de auto de huidige rijstrook of
koers dreigt te verlaten
*. Het systeem kan
ook het stuurwiel enigszins bedienen om te
helpen voorkomen dat de rijstrook of koers
wordt verlaten
*. Wanneer de Dynamic Radar
Cruise Control met volledig snelheidsbereik
is ingeschakeld, bedient dit systeem het
stuurwiel ook om de auto goed op de
rijstrook te houden.
Het LTA-systeem herkent witte (gele)
rijstrookmarkeringen of de rijbaan*met
behulp van de camera voor. Het
detecteert ook voorliggers met behulp
van de camera voor en de radar.
*:De grens tussen asfalt en de kant van de
weg, zoals gras, grond of een stoeprand
WAARSCHUWING!
Voordat u het LTA-systeem gebruikt
• Vertrouw niet uitsluitend op het
LTA-systeem. Het LTA-systeem is
geen systeem dat de auto
automatisch bestuurt of de
hoeveelheid aandacht die moet
worden besteed aan het gebied vóór
de auto beperkt. De bestuurder dient
altijd volledige verantwoordelijkheid
te nemen voor een veilig rijgedrag
door de omgeving steeds goed in de
gaten te houden en het stuurwiel te
bedienen om de rijrichting van de
auto te corrigeren.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
255
4
Rijden

Lane Centering-functie
Deze functie is gekoppeld aan het
Dynamic Radar Cruise Control-systeem
met volledig snelheidsbereik en levert de
benodigde assistentie door het stuurwiel
te bedienen om de auto op zijn huidige
rijstrook te houden.
Als het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem met volledig
snelheidsbereik niet werkt, werkt de Lane
Centering-functie niet.
In gevallen waarin de witte (gele)
rijstrookmarkeringen niet (goed) zichtbaar
zijn, bijvoorbeeld wanneer u in een file staat,
treedt deze functie in werking om te helpen
een voorligger te volgen door de positie van
die voorligger in de gaten te houden.
Instellingen LTA-systeem
De Lane Centering-functie aan-/uitzetten
Druk op de toets LTA.
De Lane Centering-functie wordt telkens
wanneer de toets wordt ingedrukt
aan/uit gezet.
De actuele instelling wordt weergegeven
op het multi-informatiedisplay.Lane Centering-functie aan
Lane Centering-functie uit
LTA-systeem uitschakelen
Houd de toets LTA ingedrukt.
Het controlelampje LTA dooft wanneer de
LTA wordt uitgeschakeld.
Druk nogmaals op de toets om het
systeem weer in te schakelen.
De LTA wordt ingeschakeld telkens
wanneer het contact AAN wordt gezet.
De Lane Centering-functie blijft echter
de status (aan/uit) houden die de functie
had voordat het contact UIT werd gezet.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
260

– Deze functie herkent witte (gele)
rijstrookmarkeringen of de positie
van een voorligger (behalve bij
kleine voorliggers, zoals een
motorfiets).
– De Dynamic Radar Cruise Control
met volledig snelheidsbereik werkt
in de afstandsregelmodus.
– De breedte van de rijstrook is
ongeveer3-4m.
– De richtingaanwijzerschakelaar
wordt niet bediend.
– Er wordt niet gereden in een
scherpe bocht.
– Er worden geen systeemstoringen
gesignaleerd. (→Blz. 264)
– Er wordt niet in een vastgestelde
mate of sneller geaccelereerd of
gedecelereerd.
– Het stuurwiel wordt niet bediend
met een stuurkracht die geschikt is
voor het veranderen van rijstrook.
– Het ABS, de VSC, de TRC en het PCS
werken niet.
– De TRC of VSC is niet uitgeschakeld.
– De waarschuwing handen van het
stuurwiel wordt niet weergegeven.
(→Blz. 263)
– De auto rijdt in het midden van een
rijstrook.
– Stuurassistentiefunctie is niet in
werking.
Tijdelijk uitschakelen van functies
• Als niet langer aan de
werkingsvoorwaarden wordt voldaan,
wordt een functie mogelijk tijdelijk
uitgeschakeld. Als echter weer aan de
werkingsvoorwaarden wordt voldaan,
wordt de werking van de functie
automatisch hervat. (→Blz. 262)
• Als niet langer aan de
werkingsvoorwaarden (→blz. 262)
wordt voldaan terwijl de Lane
Centering-functie in werking is, klinkt
er mogelijk een zoemer om aan te
geven dat de functie tijdelijk is
uitgeschakeld.Stuurassistentiefunctie/Lane
Centering-functie
• Afhankelijk van de rijsnelheid, de
situatie rondom het verlaten van de
rijstrook, de wegomstandigheden,
enz. merkt de bestuurder mogelijk
niet dat de functie in werking is of
werkt de functie mogelijk helemaal
niet.
• De bediening van het stuurwiel door
de bestuurder krijgt prioriteit t.o.v. de
stuurregeling van de functie.
• Probeer niet zelf de werking van de
stuurassistentiefunctie te testen.
Werking Lane Departure Alert
• De waarschuwingszoemer is mogelijk
slecht te horen door geluiden van
buiten, afspelen van muziek, enz.
• Als de rand van de rijbaan
*niet
duidelijk of niet recht is, werkt de Lane
Departure Alert-functie mogelijk niet.
• Auto's met BSM: Het systeem kan
mogelijk niet vaststellen of er een
gevaar bestaat voor een aanrijding
met een voertuig op een
aangrenzende rijstrook.
•
Probeer niet zelf de werking van de Lane
Departure Alert-functie te testen.
*:De grens tussen asfalt en de kant van de
weg, zoals gras, grond of een stoeprand
Waarschuwing handen van het stuurwiel
In de volgende situaties wordt op het
multi-informatiedisplay een
waarschuwingsmelding weergegeven om
de bestuurder aan te sporen het stuurwiel
vast te houden.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
263
4
Rijden

• De voorzijde van de auto staat
omhoog of omlaag door de belading
van de auto.
• De helderheid van het omgevingslicht
is niet voldoende of verandert
plotseling.
• Wanneer een verkeersbord voor
trucks, enz. wordt herkend.
• Er wordt met de auto in een land
gereden waar het verkeer aan de
andere kant rijdt.
• De kaartgegevens van het
navigatiesysteem zijn verouderd.
(auto's met navigatiesysteem)
• Het navigatiesysteem werkt niet.
(auto's met navigatiesysteem)
•
De snelheidsinformatie die op het
instrumentenpaneel wordt weergegeven
verschilt mogelijk van de informatie die
wordt weergegeven op het
navigatiesysteem (indien aanwezig) als
gevolg van de gebruikte kaartgegevens van
het navigatiesysteem.
Weergave verkeersbord
snelheidslimiet
Als het contact de laatste keer UIT werd
gezet terwijl er een verkeersbord met de
maximaal toegestane snelheid op het
multi-informatiedisplay werd
weergegeven, wordt datzelfde
verkeersbord weer weergegeven
wanneer het contact AAN wordt gezet.
Als “RSA Malfunction Visit Your
Dealer” (Storing in RSA. Ga naar uw
dealer) wordt weergegeven
Er is mogelijk een storing in het systeem
aanwezig. Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 507)
4.5.5 Dynamic Radar Cruise
Control met volledig
snelheidsbereik
*
*: Indien aanwezig
Overzicht van functies
Wanneer de afstandsregelmodus is
ingeschakeld, accelereert, decelereert en
stopt de auto automatisch
overeenkomstig de veranderingen in
snelheid van de voorligger, zelfs wanneer
het gaspedaal niet wordt ingetrapt. In de
constante-snelheidsregelmodus rijdt de
auto met een constante snelheid.
Gebruik de Dynamic Radar Cruise Control
met volledig snelheidsbereik op
autowegen en snelwegen.
• Afstandsregelmodus (→blz. 272)
• Constante-snelheidsregelmodus
(→blz. 275)
Systeemonderdelen
1Multi-informatiedisplay
2Controlelampjes
3Ingestelde snelheid
4Afstandsschakelaar
5Cruise control-schakelaar
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
269
4
Rijden