2.1.3 Tips voor rijden met een
batterij-elektrische auto
Anders dan bij conventionele auto's
neemt bij batterij-elektrische auto's het
elektriciteitsverbruik toe bij langdurig
rijden op autowegen en snelwegen of bij
een hoge gemiddelde rijsnelheid. De
maximale rijafstand neemt hierdoor af.
Als de resterende lading in de
tractiebatterij laag is, vertrouw dan niet
te veel op de weergegeven maximale
rijafstand en rijd niet te lang op
autowegen en snelwegen. Door met
gematigde snelheid te rijden kan het
elektriciteitsverbruik van de
tractiebatterij onder controle worden
gehouden.
De volgende rijtips dragen bij aan een
verlaging van het energieverbruik van de
batterij en een verhoging van de
actieradius.
Bediening transmissie
Zet de transmissie in stand D als u moet
wachten bij een verkeerslicht of als u in
druk verkeer rijdt. Selecteer stand P
wanneer de auto geparkeerd wordt. Als u
tijdens het rijden stand N selecteert, is er
geen positief effect op het
elektriciteitsverbruik. In stand N kan de
tractiebatterij niet worden geladen. Ook
bij gebruik van de airconditioning, enz.
wordt elektriciteit van de tractiebatterij
verbruikt. (→Blz. 203)
Files
Herhaaldelijk accelereren en decelereren
door verkeersopstoppingen, langdurig
wachten bij verkeerslichten en rijden op
steile hellingen veroorzaken een hoog
elektriciteitsverbruik. Raadpleeg vóór
vertrek de verkeersberichten om deze
situaties zo veel mogelijk te vermijden.
Laat bij verkeersopstoppingen het
rempedaal rustig los zodat de auto
zachtjes vooruitrijdt en vermijd
overmatig gebruik van het gaspedaal. Dit
helpt onnodig elektriciteitsverbruik te
beperken.Bij het remmen
Rem rustig en tijdig. Er kan meer
elektrische energie worden
geregenereerd tijdens het decelereren.
Rijden op autowegen of snelwegen
Rijd met een constante snelheid. Neem
als u ergens moet stoppen de tijd voor
het loslaten van het gaspedaal en trap
rustig het rempedaal in. Er kan meer
elektrische energie worden
geregenereerd tijdens het decelereren.
Airconditioning
• Maak alleen gebruik van de
airconditioning als dat nodig is. Dit
helpt het elektriciteitsverbruik te
beperken.
In de zomer: Gebruik bij hoge
temperaturen de recirculatiemodus.
Dit beperkt de belasting van de
airconditioning en vermindert ook het
elektriciteitsverbruik.
In de winter: Overmatig of onnodig
gebruik van de verwarming moet
worden vermeden. Het
elektriciteitsverbruik kan ook worden
verminderd door overmatig gebruik
van de verwarming te vermijden.
• Als de op afstand bedienbare
airconditioning (→blz. 365) wordt
gebruikt terwijl de AC-laadkabel is
aangesloten op de auto, wordt het
elektriciteitsverbruik na het wegrijden
verminderd doordat de
airconditioning vooral werkt op
elektriciteit van een externe
voedingsbron.
Controle van bandenspanning
Controleer de bandenspanning
regelmatig. Een onjuiste bandenspanning
kan leiden tot een hoog
elektriciteitsverbruik.
Winterbanden kunnen veel wrijving
veroorzaken en kunnen, als ze worden
gebruikt op droge wegen, dus ook een
2.1 EV-systeem
74
• Deze regeling stop 31 dagen nadat de
laadkabel is aangesloten, zelfs als hij
nog steeds is aangesloten op de auto.
• Als deze regeling in werking is, worden
de instellingen van het laadschema
genegeerd en start het laden
onmiddellijk.
Koeler tractiebatterij
Als de tractiebatterij heet is en de
AC-laadkabel is aangesloten op de auto,
koelt deze functie de tractiebatterij om
deze te beschermen.
De functie treedt mogelijk in werking als
continu wordt gereden met hoge
snelheden, zoals bij rijden op autowegen
of snelwegen, of tijdens DC-laden.
Gebruik van de “Mijn ruimte-modus”
tijdens DC-laden
→Blz. 109
Verwarming tractiebatterij
• De verwarming van de tractiebatterij
kan worden ingeschakeld als er niet
wordt geladen.
• Als de verwarming van de
tractiebatterij in werking is, brandt de
laadindicator.
• Als de verwarming van de
tractiebatterij in werking is tijdens
laden, kan het laden langer duren dan
normaal.
• De resterende lading in de
tractiebatterij neemt af als de
verwarming van de tractiebatterij in
ingeschakeld. Het kan nodig zijn om
de tractiebatterij nogmaals te laden
om de resterende lading aan te vullen.
Koeler tractiebatterij
• AC-laden: De instellingen van de
koeler van de tractiebatterij kunnen
worden gewijzigd op het
multi-informatiedisplay. (→Blz. 82)
• De laadindicator brandt wanneer de
koeler van de tractiebatterij stand-by
staat of in werking is.• Als het laadniveau van de
tractiebatterij laag is, werkt de koeler
van de tractiebatterij mogelijk niet,
zelfs niet als de temperatuur van de
tractiebatterij hoog is.
• Als aan de volgende voorwaarden
wordt voldaan terwijl de koeler van de
tractiebatterij in werking is, wordt het
koelen gestopt.
– De motorkap wordt geopend
– Het contact wordt in stand ACC of
AAN gezet.
– De schakelstand wordt een andere
dan stand P
– De op afstand bedienbare
airconditioning is ingeschakeld
(→blz. 365)
– De resterende lading in de
tractiebatterij daalt tot onder een
bepaald niveau
• De koeler van de tractiebatterij
gebruikt de energie van de
tractiebatterij en een externe
voedingsbron.
– Als de koeler van de tractiebatterij
in werking is, neemt de lading van
de tractiebatterij toe en af binnen
een bepaald bereik en de lading zal
niet toenemen tijdens AC-laden.
– Als de koeler van de tractiebatterij
in werking is, ziet de lader dit als het
opladen van de batterij. Als deze
functie in werking is terwijl er een
lader die laadkosten berekent is
aangesloten op de auto, worden er
AC-laadkosten in rekening
gebracht.
Wijzigen van de instellingen van de
koeler van de tractiebatterij
De instellingen kunnen worden gewijzigd
via
op het multi-informatiedisplay.
Gebruik de bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om (→blz. 134) om
“Vehicle Settings” (voertuiginstellingen),
“Charging Settings” (laadinstellingen) of
“Battery Cooler” (batterijkoeler) te
selecteren en de instelling te wijzigen.
2.2 Laden
82
5.4.2 Toyota Safety Sense
Toyota Safety Sense bestaat uit de
ondersteunende systemen en draagt bij
aan een veilige en comfortabele
rijervaring:
WAARSCHUWING!
Toyota Safety Sense
Toyota Safety Sense werkt met als
uitgangspunt dat de bestuurder veilig
rijdt en is ontworpen om te helpen de
gevolgen van een aanrijding voor de
inzittenden te beperken en de
bestuurder te assisteren onder normale
rijomstandigheden. Vertrouw niet
blindelings op het systeem, aangezien
er een grens is aan de mate van
nauwkeurigheid bij de herkenning en
de ondersteunende mogelijkheden die
dit systeem kan bieden. Het is altijd de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de omgeving van de
auto in de gaten te houden en veilig te
rijden.
Voor een veilig gebruik
• Vertrouw niet uitsluitend op dit
systeem. Het is altijd de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de omgeving van de
auto in de gaten te houden en veilig
te rijden. Het systeem werkt mogelijk
niet in alle situaties en de geboden
begeleiding is beperkt. Te veel
vertrouwen op dit systeem kan
leiden tot een ongeval met dodelijk
of ernstig letsel tot gevolg.
• Probeer niet de werking van het
systeem te testen, omdat het
systeem dan mogelijk niet goed
werkt, hetgeen kan leiden tot een
ongeval.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als aandacht nodig is bij het
uitvoeren van rijhandelingen of er
een systeemstoring optreedt, wordt
er een waarschuwingsmelding of
waarschuwingszoemer geactiveerd.
Volg de instructies die worden
weergegeven als er een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven.
• Afhankelijk van geluid van buitenaf,
het volume van het audiosysteem,
enz. is de waarschuwingszoemer
mogelijk moeilijk te horen. Tevens is
het, afhankelijk van de
wegomstandigheden, mogelijk
moeilijk om de werking van het
systeem te herkennen.
Wanneer het nodig is om het systeem
uit te schakelen
Schakel in de volgende situaties het
systeem uit.
Als u dat niet doet, kan doordat het
systeem niet goed werkt een ongeval
ontstaan met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Wanneer de auto schuin staat door
een te zware belading of een lekke
band
• Tijdens het rijden met extreem hoge
snelheden
• Bij het slepen van een ander voertuig
• Wanneer de auto wordt vervoerd per
truck, boot, trein, enz.
• Wanneer de auto wordt opgetakeld
en de wielen vrij kunnen draaien
• Bij het controleren van de auto op
een rollenbank, bijvoorbeeld een
vermogensbank of een
snelheidsmetertester, of bij het
balanceren van de wielen op de auto
• Als sportief met de auto wordt
gereden of als op onverharde wegen
wordt gereden
• Wassen in een autowasstraat
• Als een sensor niet goed is uitgelijnd
of vervormd doordat de sensor of het
gebied eromheen is blootgesteld aan
hevige schokken
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
227
5
Rijden
• PIn aanvulling op het voorgaande
werkt de Emergency Steering Assist in
sommige situaties, zoals de
onderstaande, mogelijk niet:
– Als een signaleerbaar object zich te
dicht bij de auto bevindt
– Als er onvoldoende ruimte is voor
een uitwijkmanoeuvre of als er een
obstakel is in de uitwijkrichting
– Bij tegemoetkomend verkeer
Wijzigen van de instelling van het
Pre-Crash Safety-systeem
• Het Pre-Crash Safety-systeem kan
worden in- of uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen.
(→Blz. 489)
Het systeem wordt iedere keer
wanneer het contact AAN wordt gezet
ingeschakeld.
• Als het systeem wordt uitgeschakeld,
gaat het waarschuwingslampje PCS
branden en wordt er een melding
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
A“Pre-Collision System OFF”
(Pre-Crash Safety-systeem uit)• De instellingen van het Pre-Crash
Safety-systeem kunnen worden
gewijzigd via de persoonlijke
voorkeursinstellingen. (→Blz. 489)
• Als de timing van de Pre-Crash-
waarschuwing wordt gewijzigd, wordt
dienovereenkomstig ook de timing
van de Emergency Steering Assist
(uitgezonderd de actieve besturing)
gewijzigd. Wanneer “Later” wordt
geselecteerd, werkt de Emergency
Steering Assist (uitgezonderd de
actieve besturing) in de meeste
gevallen niet.
• Auto's met een bestuurderscamera:
Wanneer het systeem bepaalt dat de
bestuurder niet vooruit kijkt, zullen de
Pre-Crash-waarschuwing en de
Emergency Steering Assist qua timing
werken als bij de instelling “Earlier”
(eerder), ongeacht de instelling van de
gebruiker.
• Wanneer het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem is ingeschakeld, zal
de Pre-Crash-waarschuwing qua
timing werken als bij de instelling
“Earlier” (eerder), ongeacht de
instelling van de gebruiker.
5.4.5 LTA (Lane Tracing Assist)
LTA-functies
• Deze functie werkt op wegen met
duidelijke belijning als het Dynamic
Radar Cruise Control-systeem is
ingeschakeld. Met behulp van de
camera voor en de radarsensor
worden de rijstrookmarkeringen en
andere auto's in de omgeving
gesignaleerd en wordt het stuurwiel
bediend om de positie van de auto op
de rijstrook vast te houden.
Gebruik deze functie alleen op
snelwegen en autowegen.
Wanneer het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem niet in werking is,
werkt deze functie niet.
In gevallen waarin de
rijstrookmarkeringen niet (goed)
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
244
• Als het RSA-systeem een
verkeersbord voor verboden in te
rijden herkent en signaleert dat de
bestuurder het inrijverbod negeert op
basis van de kaartinformatie van het
navigatiesysteem, knippert het
verkeersbord voor verboden in te
rijden en klinkt er een zoemer. (Auto's
met navigatiesysteem)
Werkingsvoorwaarden van de
meldingsfuncties
• Meldingsfunctie
snelheidsoverschrijding
Deze functie werkt als aan de
volgende voorwaarde wordt voldaan:
– Er wordt een verkeersbord met een
snelheidslimiet herkend door het
systeem.
• Meldingsfunctie inrijverbod
Deze functie werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
– Het systeem herkent gelijktijdig
twee of meer verkeersborden die
een inrijverbod aangeven.
– De auto rijdt tussen door het
systeem herkende verkeersborden
die een inrijverbod aangeven door.
– De auto is uitgerust met een
ingebouwd navigatiesysteem.
Soorten ondersteunde verkeersborden
• De volgende soorten verkeersborden
kunnen worden weergegeven.
Niet-officiële of recentelijk
geïntroduceerde verkeersborden
worden mogelijk niet weergegeven.
• Verkeersborden snelheidslimiet
*
Snelheidslimiet
begint/zone maxi-
mumsnelheid be-
gint
Snelheidslimiet
eindigt/zone maxi-
mumsnelheid
eindigt
*Er wordt geen informatie over de
snelheidslimietweergegeven
wanneer er geen verkeersbord met een
snelheidslimiet of daaraan gerelateerde
informatie beschikbaar is.
• Aan snelheidslimiet gerelateerde
informatie
*1, 2
Snelweg
Afrit snelweg
Autoweg
Einde autoweg
Begin bebouwde
kom
Einde bebouwde
kom
Begin erf
Einde erf
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
254
• Afhankelijk van de specificaties van de
auto kunnen de verkeersborden
overlappend worden weergegeven.
Voorbeeld overlap-
pende weergave
Wijzigen van de RSA-instellingen
Via de persoonlijke voorkeursinstellingen
kunnen de volgende instellingen van de
RSA worden gewijzigd. (→Blz. 490)
5.4.8 Dynamic Radar Cruise
Control
Het Dynamic Radar Cruise Control-
systeem registreert of er voertuigen voor
u rijden, berekent de afstand tussen uw
auto en de voorligger en handhaaft een
geschikte afstand tussen uw auto en de
voorligger. De gewenste tussenafstand
kan met de afstandsschakelaar worden
ingesteld.
Gebruik het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem alleen op snelwegen en
autowegen.
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Vertrouw niet blindelings
op dit systeem en let goed op de
omgeving om te zorgen dat u veilig
rijdt.
• Het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem biedt
ondersteuning bij het rijden om de
bestuurder te ontlasten. Er zijn
echter grenzen aan de geboden
ondersteuning. Lees de volgende
aanwijzingen aandachtig door.
Vertrouw niet blindelings op dit
systeem en rijd altijd voorzichtig.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt:→blz. 261
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Stel de geschikte snelheid in op basis
van de snelheidslimiet, de
verkeersintensiteit, de wegcondities,
de weersomstandigheden, enz. De
bestuurder moet de ingestelde
snelheid controleren.
• Zelfs als het systeem correct
functioneert, kan de conditie van de
voorligger die het systeem signaleert
afwijken van waarnemingen van de
bestuurder. De bestuurder moet
daarom nog steeds goed opletten,
gevaar inschatten en de veiligheid
waarborgen. Te veel vertrouwen op
dit systeem kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
Voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot de ondersteunende
systemen
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht,
aangezien er grenzen zijn aan de door
het systeem geboden ondersteuning.
Wanneer u uitsluitend op het systeem
vertrouwt, kan dat leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Details over de ondersteuning die
wordt geboden voor het zicht van de
bestuurder Het Dynamic Radar
Cruise Control-systeem dient alleen
ter ondersteuning van de bestuurder
bij het bepalen van de afstand tussen
de eigen auto en een bepaalde
voorligger. Het systeem is niet
bedoeld om onvoorzichtig of
roekeloos rijgedrag te
rechtvaardigen en kan ook niet
helpen tijdens het rijden bij slecht
zicht. De bestuurder moet de
omgeving van de auto in de gaten
houden, ook als de auto stilstaat.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
256
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Details over de ondersteuning diewordt geboden bij de beoordeling
door de bestuurder Het Dynamic
Radar Cruise Control-systeem
bepaalt of de afstand tussen de eigen
auto en een bepaalde voorligger
binnen een vastgelegd bereik ligt.
Het systeem kan geen andere
beoordelingen maken. Het is daarom
strikt noodzakelijk dat u zelf alert
blijft en inschat of een situatie
mogelijk gevaarlijk is.
• Details over de ondersteuning die wordt geboden bij de handelingen
van de bestuurder Het Dynamic
Radar Cruise Control-systeem heeft
geen functies om aanrijdingen met
een voorligger te voorkomen of
vermijden. Daarom dient u wanneer
er gevaar dreigt direct de controle
over de auto te nemen en juist te
handelen om de veiligheid te
garanderen.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Situaties waarin het Dynamic Radar
Cruise Control-systeem beter niet
gebruikt kan worden
Gebruik het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem in de volgende
situaties niet. Aangezien het systeem
dan niet goed werkt, kan het gebruik
ervan leiden tot een ongeval met
dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
• Op wegen met voetgangers, fietsers,enz.
• Als wordt gereden op een oprit of afrit van een autosnelweg of
autoweg
• Als de naderingswaarschuwing vaak klinkt
• Situaties waarin de sensoren mogelijk niet goed werken:
→blz. 231
• Situaties waarin de rijstrook mogelijk niet wordt gesignaleerd: →blz. 233
Basisfuncties
ARijden met een constante snelheid:
Wanneer er geen voorliggers zijn
De auto rijdt met de snelheid die door
de bestuurder is ingesteld.
Als de ingestelde snelheid wordt
overschreden tijdens een afdaling zal
de ingestelde snelheid gaan
knipperen en klinkt er een zoemer.BDecelereren en rijden met de
volgregeling: Wanneer een voorligger
wordt gesignaleerd die langzamer
rijdt dan de ingestelde rijsnelheid
Als er een voorligger wordt
gesignaleerd, verlaagt het systeem
automatisch de snelheid van uw auto.
Als de snelheid nog meer moet
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
257
5
Rijden
Wanneer de op dat moment ingestelde
snelheid lager is dan de herkende
snelheidslimiet
Houd de toets “+” ingedrukt.
Wanneer de op dat moment ingestelde
snelheid hoger is dan de herkende
snelheidslimiet
Houd de toets “-” ingedrukt.
De Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist werkt mogelijk niet
goed wanneer
Het Dynamic Radar Cruise Control-
systeem met Road Sign Assist werkt
mogelijk niet goed in situaties waarbij de
RSA niet goed werkt of verkeersborden
niet goed signaleert (→blz. 253). Houd
daarom, wanneer u deze functie gebruikt,
ook zelf de werkelijke snelheidslimiet in
het oog.
In de volgende situaties wordt de
ingestelde snelheid mogelijk niet
gewijzigd in de herkende snelheidslimiet
door het ingedrukt houden van de toets
“+” of “-”:• Als er geen informatie over de
snelheidslimiet beschikbaar is
• Wanneer de herkende snelheidslimiet
gelijk is aan de ingestelde snelheid
• Wanneer de herkende snelheidslimiet
buiten het snelheidsbereik van het
Dynamic Radar Cruise Control-
systeem ligt
Wijzigen van de instellingen van de
Dynamic Radar Cruise Control
De instellingen van de Dynamic Radar
Cruise Control kunnen worden gewijzigd
via de persoonlijke voorkeursinstellingen.
(→Blz. 489)
5.4.9 Cruise control
De auto kan de ingestelde snelheid
aanhouden zonder dat het gaspedaal
wordt ingetrapt.
Gebruik de cruise control alleen op
snelwegen en autowegen.
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Vertrouw daarom niet
uitsluitend op dit systeem. Het is
altijd de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de omgeving van de
auto in de gaten te houden en veilig
te rijden.
• Stel de geschikte snelheid in op basis
van de snelheidslimiet, de
verkeersintensiteit, de wegcondities,
de weersomstandigheden, enz. De
bestuurder moet de ingestelde
snelheid controleren.
Situaties waarin de cruise control
beter niet gebruikt kan worden
Gebruik de cruise control in de
volgende situaties niet. Aangezien het
systeem dan niet goed werkt, kan het
gebruik ervan leiden tot een ongeval
met dodelijk of ernstig letsel tot
gevolg.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
263
5
Rijden