De RCTA werkt wanneer
De RCTA werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
• Het contact staat AAN.
• De RCTA is ingeschakeld.
• Schakelstand R is geselecteerd.
• De rijsnelheid is lager dan ongeveer
15 km/h.
• De rijsnelheid van de naderende auto
ligt tussen ongeveer 8 km/h en
56 km/h.
Aanpassen van het zoemervolume
Het zoemervolume kan worden
aangepast op het
multi-informatiedisplay.
Het volume van de RCTA-zoemer kan
worden ingesteld via
van het
multi-informatiedisplay. (→Blz. 285)
Tijdelijk dempen van het geluid van
een zoemer
Als er een object wordt gesignaleerd,
wordt de toets voor tijdelijk dempen
weergegeven op het multimedia-
display. Selecteer
om het geluid
van de zoemer van de Toyota Parking
Assist-sensor, de RCTA en de RCD te
dempen.
In de volgende gevallen wordt het
dempen automatisch geannuleerd:
• Als de transmissie in een andere stand
wordt gezet.
• Als de rijsnelheid hoger wordt dan een
bepaalde snelheid.
• Als er een storing in een sensor
aanwezig is of het systeem tijdelijk
niet kan worden gebruikt.
• Als de actieve functie handmatig
wordt uitgeschakeld.
• Als het contact UIT wordt gezet.Situaties waarin het systeem geen
auto signaleert
De RCTA is niet ontworpen om de
volgende typen voertuigen en/of
objecten te signaleren:
• Auto's die direct van achteren naderen
• Voertuigen die achteruit inparkeren in
een parkeerruimte naast uw auto
• Voertuigen die niet kunnen worden
gesignaleerd door de sensoren als
gevolg van obstakels
• Vangrails, muren, bebording,
geparkeerde auto's en vergelijkbare
stilstaande objecten
*
• Kleine motorfietsen, fietsen,
voetgangers, enz.*
• Voertuigen die van de auto af
bewegen
• Voertuigen die naderen vanuit
parkeerruimtes naast uw auto
*
• De afstand tussen de sensor en de
naderende auto wordt te klein
*Afhankelijk van de omstandigheden
wordt er mogelijk een auto en/of object
gesignaleerd.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
Onder de volgende omstandigheden
signaleert de RCTA auto's mogelijk niet
correct:
• Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
290
• Wanneer de sensor of de omgeving
ervan op de achterbumper is bedekt
door modder, sneeuw of ijs of
wanneer er een sticker op is geplakt
• Bij het rijden op een nat wegdek als
gevolg van slecht weer, zoals zware
regenval, sneeuw, of mist
• Wanneer meerdere auto's naderen
met slechts weinig ruimte tussen elke
auto
• Wanneer een auto met hoge snelheid
nadert
• Als er uitrusting die een sensor kan
hinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager of
sneeuwploeg, is geplaatst
• Bij het achteruitrijden op een helling
met een grote verandering in het
hellingspercentage
• Bij het onder een scherpe hoek
achteruit uitrijden van een
parkeerplaats• Direct nadat de RCTA is ingeschakeld
• Direct nadat het EV-systeem is
gestart terwijl de RCTA is
ingeschakeld
• Als de sensoren een voertuig niet
kunnen signaleren als gevolg van
obstakels
• Bij het rijden met een aanhangwagen
• Bij een duidelijk verschil in hoogte
tussen uw auto en de auto die binnen
het detectiegebied komt
• Wanneer een sensor of de omgeving
van een sensor zeer heet of koud is
• Als de wielophanging is gewijzigd of
als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto
• Wanneer u achteruitrijdend een bocht
maakt
• Wanneer een voertuig een bocht
maakt in het detectiegebied
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
291
5
Rijden
Situaties waarin het systeem mogelijk
werkt, zelfs als er geen kans op een
aanrijding is
Onder de volgende omstandigheden is
de kans dat de RCTA onnodig een
voertuig en/of object signaleert groter:
• Wanneer de parkeerplaats uitkijkt op
een straat en er auto's over die straat
rijden
• Wanneer de afstand tussen uw auto
en metalen objecten, zoals een
vangrail, wand, verkeersbord of
geparkeerde auto, die mogelijk
elektrische golven richting de
achterzijde van de auto reflecteren,
kort is• Als er uitrusting die een sensor kan
hinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager of
sneeuwploeg, is geplaatst
• Wanneer een voertuig uw auto van
opzij passeert
• Wanneer een gesignaleerde
naderende auto een bocht maakt
• Als er zich ronddraaiende objecten,
zoals een ventilator van een
airco-unit, in de buurt van de auto
bevinden
• Als er water op de achterbumper spat
of gespoten wordt, bijvoorbeeld van
een sproeier
• In geval van bewegende objecten
(vlaggen, uitlaatgassen, grote
regendruppels of sneeuwvlokken,
plassen op het wegdek, enz.)
• Wanneer de afstand tussen uw auto
en een vangrail, muur, enz. die het
detectiegebied binnenkomt kort is
• Roosters en goten
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
292
• Wanneer een sensor of de omgeving
van een sensor zeer heet of koud is
• Als de wielophanging is gewijzigd of
als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto
5.4.16 RCD (Rear Camera
Detection)*
*Indien aanwezig
Wanneer de auto achteruitrijdt, kan de
Rear Camera Detection-functie
voetgangers signaleren in het
detectiegebied achter de auto. Als een
voetganger wordt gesignaleerd, klinkt er
een zoemer en wordt er een icoon
weergegeven op het multimedia-display
om de bestuurder over de voetganger te
informeren.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
De herkennings- en
regelmogelijkheden voor dit systeem
zijn beperkt.
De bestuurder moet voorzichtig rijden
door altijd zijn verantwoordelijkheid te
nemen zonder te veel op het systeem te
vertrouwen en inzicht te hebben in de
situaties om hem heen.
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Neem het volgende in acht, want
anders kunnen er gevaarlijke situaties
ontstaan die tot een ongeval kunnen
leiden.
• Reinig de camera altijd zonder hem
te beschadigen.
• Plaats geen op de markt verkrijgbare
elektronische onderdelen (zoals een
verlichte kentekenplaat en
mistlampen) in de buurt van de
camera.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Stel de omgeving van de camera niet
bloot aan sterke schokken. Laat de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de
omgeving is blootgesteld aan sterke
schokken.
• Neem de camera niet uit elkaar,
breng er geen wijzigingen in aan en
spuit hem niet.
• Bevestig geen accessoires of stickers
op de camera.
• Plaats geen op de markt verkrijgbare
beschermingsonderdelen
(bumperbekleding, enz.) op de
achterbumper.
• Zorg ervoor dat de banden altijd de
juiste spanning hebben.
• Zorg ervoor dat de achterklep geheel
is gesloten.
RCD-functie wordt uitgeschakeld
In de volgende situaties wordt het
systeem uitgeschakeld. De RCD-functie
werkt mogelijk niet goed waardoor het
gevaar bestaat dat er een ongeval
gebeurt.
• De hierboven genoemde punten zijn
niet in acht genomen.
• Er zijn andere dan originele
Toyota-onderdelen gebruikt voor de
wielophanging.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
293
5
Rijden
Tijdelijk dempen van het geluid van
een zoemer
Als er een object wordt gesignaleerd,
wordt de toets voor tijdelijk dempen
weergegeven op het multimedia-
display. Selecteer
om de zoemer
van de Toyota Parking Assist-sensor, de
RCTA en de RCD te dempen.
In de volgende gevallen wordt het
dempen automatisch geannuleerd:
• Als de transmissie in een andere stand
wordt gezet.
• Als de rijsnelheid hoger wordt dan een
bepaalde snelheid.
• Als er een storing in een sensor
aanwezig is of het systeem tijdelijk
niet kan worden gebruikt.
• Als de actieve functie handmatig
wordt uitgeschakeld.
• Als het contact UIT wordt gezet.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
• Sommige voetgangers, zoals
onderstaande, worden mogelijk niet
gesignaleerd door de Rear Camera
Detection-functie, waardoor de
functie niet goed werkt:
– Voetgangers die voorover buigen of
hurken
– Voetgangers die liggen
– Voetgangers die rennen
– Voetgangers die plotseling binnen
het detectiegebied komen
– Personen op een fiets, skateboard
of een ander klein vervoermiddel
– Voetgangers die ruimvallende
kleding, zoals een regenjas of een
lange rok, dragen waardoor hun
silhouet vaag wordt
– Voetgangers van wie het lichaam
gedeeltelijk verborgen is achter een
object, zoals een winkelwagen of
paraplu
– Voetgangers die niet te zien zijn
door donkerte, bijvoorbeeld 's
nachts• In bepaalde situaties, zoals
onderstaande, worden voetgangers
mogelijk niet gesignaleerd door de
Rear Camera Detection-functie,
waardoor de functie niet goed werkt:
– Bij achteruitrijden in slecht weer
(regen, sneeuw, mist, enz.)
– Wanneer de camera achter is bedekt
(er zit vuil, sneeuw, ijs, enz. op) of als
er krassen op zitten
– Wanneer een zeer fel licht,
bijvoorbeeld de zon of de
koplampen van een ander voertuig,
rechtstreeks in de camera achter
schijnt
– Wanneer er achteruit wordt
gereden op een plek waar de
helderheid van het omgevingslicht
plotseling verandert, zoals bij het
in- of uitrijden van een garage of
ondergrondse parkeergarage
– Wanneer er achteruit wordt
gereden in het duister, zoals in de
schemering of in een ondergrondse
parkeergarage
– Als de positie en richting van de
camera afwijken
– Als er een trekhaak gemonteerd is
– Als er waterdruppels over de
cameralens lopen
– Als de wagenhoogte extreem
veranderd is (neus omhoog, neus
omlaag)
– Als er sneeuwkettingen of een
bandenreparatieset worden
gebruikt
– Als de ruitensproeier achter in
werking is
– Als de wielophanging is gewijzigd of
als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd.
– Als een elektronisch onderdeel,
zoals een kentekenplaat met
achtergrondverlichting of een
mistachterlicht, in de buurt van de
camera achter is geplaatst
– Als er een bumperbeschermer, zoals
een extra beschermstrip, is
geplaatst op de achterbumper
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
295
5
Rijden
Bewegende voertuigen achter de auto
(indien aanwezig)
→Blz. 302
Voetgangers achter de auto (indien
aanwezig)
→Blz. 302
Stilstaande objecten rond de auto (auto's
met Advanced Park)
→Blz. 306
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
Vertrouw niet blindelings op het
systeem, omdat dit kan leiden tot een
ongeval.
Controleer altijd de omgeving van uw
auto tijdens het rijden.
Afhankelijk van de auto en de conditie
van de weg, de weersomstandigheden,
enz. werkt het systeem mogelijk niet.
De signaleringsmogelijkheden van
sensoren en radars zijn beperkt.
Controleer altijd de omgeving van uw
auto tijdens het rijden.
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Rijd altijd voorzichtig en
houd rekening met de omgeving. Het
Parking Support Brake-systeem is
ontworpen om te helpen de ernst
van een aanrijding te verminderen.
Onder sommige omstandigheden is
het echter mogelijk dat het systeem
niet werkt.
• Het Parking Support Brake-systeem
is niet ontworpen om de auto
volledig tot stilstand te brengen.
Bovendien is het, zelfs wanneer het
systeem de auto tot stilstand heeft
gebracht, noodzakelijk om
onmiddellijk het rempedaal in te
trappen, omdat de remregeling na
ongeveer 2 seconden wordt
uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Het is extreem gevaarlijk om de
werking van het systeem te
controleren door opzettelijk met de
auto in de richting van een muur, enz.
te rijden. Doe dit nooit.
Wanneer moet de Parking Support
Brake uitgeschakeld worden
Schakel in de onderstaande situaties de
Parking Support Brake uit, omdat het
systeem anders mogelijk zelfs werkt als
er geen kans op een aanrijding is.
• Bij een controle van de auto op een
rollenbank o.i.d.
• Wanneer de auto op een schip,
vrachtwagen of ander
transportmiddel wordt geladen
• Als de wielophanging is gewijzigd of
als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto
• Als er uitrusting die een sensor kan
hinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager
of sneeuwploeg, is geplaatst
• Als gebruik wordt gemaakt van een
wasstraat
• Als de auto niet stabiel functioneert,
zoals na een ongeval of tijdens een
storing
• Als sportief met de auto wordt
gereden of als op onverharde wegen
wordt gereden
• Als de banden niet de juiste
bandenspanning hebben
• Als de banden zeer versleten zijn
• Wanneer er sneeuwkettingen
worden gebruikt, een compact
reservewiel is gemonteerd of een
bandenreparatieset is gebruikt
Voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot de wielophanging
Wijzig de wielophanging van de auto
niet. Als de hoogte of de hellingshoek
van de auto wordt gewijzigd, kunnen de
sensoren signaleerbare objecten
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
297
5
Rijden
ERemregeling wordt geactiveerd (het
systeem bepaalt dat de kans op een
aanrijding met een gesignaleerd
object zeer groot is)
Als de Parking Support Brake in
werking is getreden
Als de auto is stilgezet door de werking
van de Parking Support Brake, wordt de
Parking Support Brake uitgeschakeld en
gaat het controlelampje Driving
Assist-informatie branden. Als de Parking
Support Brake onnodig in werking treedt,
kan de remregeling worden geannuleerd
door het rempedaal in te trappen of door
ongeveer 2 seconden te wachten totdat
deze automatisch wordt geannuleerd.
Vervolgens kunt u verder rijden door het
gaspedaal in te trappen.
Opnieuw inschakelen van de Parking
Support Brake
Wanneer de Parking Support Brake is
uitgeschakeld door de werking ervan,
kunt u zelf het systeem weer inschakelen
(→blz. 298) of het contact UIT en
vervolgens weer AAN zetten.
Bovendien wordt het systeem
automatisch weer ingeschakeld en gaat
het controlelampje Driving
Assist-informatie uit, als aan een van
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
• Stand P is geselecteerd
• Het obstakel bevindt zich niet langer
in de rijrichting van de auto.
• De rijrichting van de auto wijzigt
*
*
Behalve wanneer “voetgangers achter
de auto” in werking was.
Zoemer Toyota Parking Assist-sensor
Als, ongeacht of de zoemer van de
Toyota Parking Assist-sensor is
ingeschakeld of niet, de PKSB (Parking
Support Brake-systeem) is ingeschakeld
en de sensoren voor en achter een
stilstaand object signaleren en de
remregeling wordt uitgevoerd, klinkt dezoemer van de Toyota Parking
Assist-sensor om de geschatte afstand
tot het obstakel aan te geven.
Als een accuklem is losgenomen en
weer is aangesloten
Het systeem moet worden
geïnitialiseerd. Rijd om het systeem te
initialiseren gedurende ten minste
5 seconden recht vooruit met een
snelheid van ongeveer 35 km/h of
hoger.
5.4.18 Stilstaande objecten voor
en achter de auto*
*Indien aanwezig
Als de sensoren een stilstaand object,
zoals een muur, signaleren in de
rijrichting van de auto en het systeem
oordeelt dat zich een aanrijding voor kan
doen doordat de auto plotseling naar
voren beweegt doordat het gaspedaal per
ongeluk wordt ingetrapt, wanneer de
auto de verkeerde kant op rijdt doordat
de verkeerde schakelstand wordt
geselecteerd of tijdens het parkeren of
het rijden met een lage snelheid, werkt
het systeem om de gevolgen van een
aanrijding met het gesignaleerde
stilstaande object zo veel mogelijk te
beperken.
Voorbeelden van het in werking treden
van de functie
Deze functie werkt in situaties zoals
hieronder aangegeven wanneer in de
rijrichting van de auto een object wordt
gesignaleerd.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
300
Er wordt langzaam gereden en het
rempedaal wordt niet of te laat ingetrapt
Wanneer het gaspedaal diep wordt
ingetrapt
Wanneer de auto de verkeerde kant op
rijdt doordat de verkeerde schakelstand
is geselecteerd
Soorten sensoren
→Blz. 279
WAARSCHUWING!
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
→Blz. 280
Als het PKSB-systeem (Parking
Support Brake) onnodig wordt
geactiveerd, bijvoorbeeld op een
spoorwegovergang
→Blz. 300
Opmerkingen bij het wassen van de
auto
→Blz. 280
Het systeem werkt wanneer
De functie werkt als het controlelampje
Driving Assist-informatie niet brandt
(→blz. 128, blz. 445) en aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
• Begrenzingsregeling EV-systeem
– De Parking Support Brake is
ingeschakeld.
– De rijsnelheid is ongeveer 15 km/h
of lager.
– Er bevindt zich een stilstaand object
in de rijrichting van de auto, op een
afstand van ongeveer 2 tot 4 m.
– De Parking Support Brake stelt vast
dat er harder dan normaal moet
worden geremd om een aanrijding
te voorkomen.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
301
5
Rijden