3
Inhoudsopgave
Elektrische parkeerrem 142
Hill Start Assist 145
Handgeschakelde 6-versnellingsbak 146
Schakelindicator 146
Automatische transmissie 147
Selectiehendel (elektrisch) 150
Rijstanden (elektrische auto) 151
Stop & Start 152
Bandenspanningscontrolesysteem 154
Rij- en parkeerhulpsystemen - Algemene adviezen 155
Snelheden opslaan 157
Verkeersbordherkenning 157
Snelheidsbegrenzer 160
Snelheidsregelaar - Specifieke adviezen 161
Snelheidsregelaar 162
Adaptieve snelheidsregelaar 164
Active Safety Brake met Waarschuwing bij kans op
aanrijding en Intelligente noodremassistentie
167
Lane Departure Warning 171
Systeem voor detecteren van onoplettendheid 171
Dodehoekbewaking 172
Parkeerhulp 174
Visiopark 1 175
7Praktische informatieCompatibiliteit van brandstoffen 180
Tanken 180
Tankbeveiliging diesel 181
Laadsysteem (elektrische auto) 182
Laden van de tractiebatterij (Elektrisch) 190
Eco-stand 193
Sneeuwkettingen 194
Trekhaak 194
Dakdragers / imperiaal 195
Motorkap 196
Onder de motorkap 197
Niveaus controleren 198
Controles 200
AdBlue® (BlueHDi) 202
Vrijloop 204
Onderhoudstips 205
8In geval van pechGevarendriehoek 208
Brandstoftank leeg (diesel) 208
Gereedschapskist 209
Bandenreparatieset 210
Reservewiel 213
Een lamp vervangen 217
Zekeringen 223
Accu van 12 V / Hulpaccu 223
De auto slepen 226
9Technische gegevensTechnische gegevens motoren en
aanhangergewichten 229
Dieselmotoren 230
Elektromotor 233
Afmetingen 235
Identificatie 237
10Bluetooth®-audiosysteemDe eerste stappen 238
Stuurkolomschakelaars 239
Menu's 239
Radio 240
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) 241
Media 242
Telefoon 245
Veelgestelde vragen 247
11Audiosysteem met touchscreenDe eerste stappen 250
Stuurkolomschakelaars 251
Menu's 252
Applicaties 253
Radio 253
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) 255
Media 256
Telefoon 257
Configuratie 260
Veelgestelde vragen 261
123D Connect-navigatieDe eerste stappen 264
Stuurkolomschakelaars 265
Menu's 265
Gesproken commando's 267
Navigatie 271
Online navigatie 273
Applicaties 275
Radio 278
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) 279
Media 280
Telefoon 281
Configuratie 284
Veelgestelde vragen 286
13Registratie van autogegevens en privacy
■
Trefwoordenregister
■
Bijlage
15
Instrumentenpaneel
1Het waarschuwingslampje moet uit gaan als de
motor draait.
Voer direct (3) uit.
Brandt permanent.Er is sprake van een kleine
motorstoring.
Zie (3).
Brandt permanent. Er is sprake van een ernstige
motorstoring.
Voer (1) en dan (2) uit.
Automatische functies uitgeschakeld
(elektrische parkeerrem)
Brandt permanent. De functies "automatisch inschakelen"
(bij het afzetten van de motor) en "automatisch
uitschakelen" (bij het wegrijden) zijn uitgeschakeld.
Als automatisch inschakelen / uitschakelen niet
meer mogelijk is:
►
Start de motor
.
►
Gebruik de hendel om de elektrische parkeerrem
in te schakelen.
►
Laat het rempedaal volledig los.
►
Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de richting
voor uitschakelen.
►
Laat de hendel los.
►
T
rap het rempedaal in en houd het ingetrapt.
►
T
rek de hendel 2 seconden in de richting voor
inschakelen.
►
Laat de hendel en het rempedaal los.
Storing (met elektrische parkeerrem)Permanent, in combinatie met de melding "Storing parkeerrem".
De auto kan niet stil blijven staan terwijl de motor
draait.
Als de parkeerrem niet handmatig kan worden in- en
uitgeschakeld, dan is de hendel van de elektrische
parkeerrem defect.
De automatische functies moeten te allen tijde
worden gebruikt: ze worden automatisch weer
geactiveerd bij een storing in de hendel.
Voer (2) uit.
Permanent, in combinatie met de melding "Storing
parkeerrem".
De elektrische parkeerrem is defect; de handmatige
en elektrische functies werken mogelijk niet meer.
Om de auto bij stilstand op zijn plaats te houden:
►
Schakel de elektrische parkeerrem in en houd
deze 7 tot 15 seconden ingeschakeld, totdat het
controlelampje op het instrumentenpaneel gaat
branden.
Als deze procedure niet werkt, beveilig uw auto dan
op de volgende wijze tegen wegrollen:
►
Parkeer de auto op een vlakke ondergrond.
►
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak: schakel een versnelling in.
►
Bij auto's met een automatische transmissie of
selectiehendel (elektrisch): selecteer P en plaats het
meegeleverde wielblok tegen een van de wielen.
Zie (2).
RemmenBrandt permanent. Er is een kleine storing in het remsysteem
gedetecteerd.
Rijd voorzichtig.
Voer (3) uit.
Waarschuwing bij kans op aanrijding / Active
Safety Brake
Knippert. Het systeem activeert en remt de auto kort af
om de snelheid te verlagen.
Zie het deel Rijden voor meer informatie.
Brandt permanent, in combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
Waarschuwing bij kans op aanrijding/Active
Safety Brake
Brandt permanent, in combinatie met een melding.
Het systeem is uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) /
antispinregeling (ASR)
Knippert. De regeling van het DSC- / ASR-systeem
wordt ingeschakeld bij minder grip of afwijken van
de rijbaan.
Brandt permanent. Een storing in het DSC- / ASR-systeem.
Voer (3) uit.
150
Rijden
N.Neutraal
Voor het verplaatsen van de auto met afgezet
contact en om de auto in de vrijloop te laten
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
D. Drive (rijden) (automatische versnelling vooruit)
B. Brake (regeneratief remmen)
Regeneratief remmen (de toets gaat branden om
aan te geven dat deze functie is ingeschakeld).
Informatie op het
instrumentenpaneel
Wanneer het contact wordt aangezet, wordt
de status van de keuzeschakelaar op het
instrumentenpaneel weergegeven:
P : Parkeerstand.
R : Achteruitversnelling.
N : Neutraalstand.
D : Drive (rijden) (automatische versnelling vooruit).
B : Brake (regeneratief remmen ingeschakeld).
Werking
► Beweeg de keuzeschakelaar of de
selectiehendel een of twee keer naar voren (N of R)
of naar achteren (N of D), indien nodig tot voorbij het
weerstandspunt.
Als u bijvoorbeeld van P naar R wilt schakelen (met
uw voet op het rempedaal), duwt u de schakelaar
of hendel twee keer naar voren zonder het
aangetrokken; zo niet, trek de parkeerrem dan
handmatig aan.
De betreffende controlelampjes van de
selectiehendel of de keuzeschakelaar
van de transmissie en de hendel van de
elektrische parkeerrem, en de lampjes op het
instrumentenpaneel moeten branden.
U kunt bij het selecteren van stand P een
zwaar punt voelen.
Als stand P niet is geselecteerd, klinkt bij het
openen van het bestuurdersportier of ongeveer
45 seconden na het afzetten van het contact een
geluidssignaal en verschijnt er een melding op
het display.
►
Zet de transmissie in stand
P; het
geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.
Als u op een steile helling staat met een zwaar beladen auto, trap dan het
rempedaal in, selecteer stand P , trek de
parkeerrem aan, tenzij deze in de automatische
stand staat (bij een elektrische parkeerrem), en
laat het rempedaal los.
Controleer voordat u uitstapt altijd of stand P is geselecteerd.
Storing
Met het contact aan wordt er een melding op het
instrumentenpaneel weergegeven om een storing in
de transmissie aan te geven.
De transmissie werkt dan met een noodprogramma
en de 3e versnelling blijft ingeschakeld. Tijdens het
schakelen van P naar R en van N naar R is het
mogelijk dat u een behoorlijke schok voelt (deze
heeft geen gevolgen voor de transmissie).
Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
De transmissie kan beschadigd raken: – W anneer het gaspedaal en het rempedaal
tegelijkertijd worden ingetrapt.
–
W
anneer er een probleem met de accu is
waardoor de keuzeschakelaar geforceerd vanuit
stand P naar een andere stand wordt bewogen.
Het aanduwen om de motor te starten is bij
een auto met een automatische transmissie
niet toegestaan.
Selectiehendel (elektrisch)
(Elektrisch)
De keuzeschakelaar is een impulsselectieschakelaar
met een functie voor regeneratief remmen.
Via de keuzeschakelaar van de transmissie of de
keuzeschakelaar wordt de aandrijving geregeld op
basis van de rijstijl, het wegprofiel en de belading
van de auto.
Als het regeneratief remmen is geactiveerd, wordt
ook het afremmen op de motor geregeld als het
gaspedaal wordt losgelaten.
P. Parkeerstand
Toets voor het parkeren van de auto: de
voorwielen zijn geblokkeerd (de toets gaat
branden om aan te geven dat deze stand is
geactiveerd).
R. Achteruitversnelling
Voor het inschakelen van de achteruitversnelling,
met het rempedaal ingetrapt.
151
Rijden
6N.Neutraal
Voor het verplaatsen van de auto met afgezet
contact en om de auto in de vrijloop te laten
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
D. Drive (rijden) (automatische versnelling vooruit)
B. Brake (regeneratief remmen)
Regeneratief remmen (de toets gaat branden om
aan te geven dat deze functie is ingeschakeld).
Informatie op het
instrumentenpaneel
Wanneer het contact wordt aangezet, wordt
de status van de keuzeschakelaar op het
instrumentenpaneel weergegeven:
P : Parkeerstand.
R : Achteruitversnelling.
N : Neutraalstand.
D : Drive (rijden) (automatische versnelling vooruit).
B : Brake (regeneratief remmen ingeschakeld).
Werking
► Beweeg de keuzeschakelaar of de
selectiehendel een of twee keer naar voren (N of R)
of naar achteren (N of D), indien nodig tot voorbij het
weerstandspunt.
Als u bijvoorbeeld van
P naar
R wilt schakelen (met
uw voet op het rempedaal), duwt u de schakelaar
of hendel twee keer naar voren zonder het
weerstandspunt te passeren of één keer naar voren
tot voorbij het weerstandspunt.
Regeneratief remmen
Met de Brake-functie en bij gas loslaten.
De Brake-functie bootst het afremmen op de
motor na en laat de auto afremmen zonder dat de
bestuurder het rempedaal hoeft in te trappen. De
auto remt sneller af als de bestuurder het gaspedaal
loslaat.
De energie die wordt teruggewonnen wanneer het
gaspedaal wordt losgelaten, wordt dan gebruikt om
de tractiebatterij bij te laden, waardoor de actieradius
van de auto toeneemt.
De auto remt af, maar de remlichten gaan niet branden.
►
Druk in stand
D op toets B om de functie te
activeren / deactiveren (de toets gaat branden
wanneer de functie wordt geactiveerd).
D op het instrumentenpaneel wordt vervangen door
B .
De status van de functie wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
In bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij een volledig opgeladen tractiebatterij of
extreme temperaturen) kan de mate van
regeneratief remmen tijdelijk worden beperkt
waardoor de auto minder sterk afremt.
De bestuurder moet goed op het verkeer letten
en waar nodig altijd onmiddellijk het rempedaal
kunnen intrappen.
Met het rempedaal
Wanneer het rempedaal wordt ingetrapt, wint het
intelligente remsysteem automatisch een deel van
de energie terug, die vervolgens wordt gebruikt om
de tractiebatterij op te laden.
Deze energieterugwinning zorgt ook dat de
remblokken minder worden gebruikt en dus de
slijtage wordt beperkt.
Het intrappen van het rempedaal kan anders aanvoelen dan bij een auto zonder
regeneratief remsysteem.
Rijstanden (elektrische
auto)
De rijstanden kunnen met de volgende schakelaar
worden geselecteerd:
167
Rijden
6– als het systeem de snelheid niet voldoende kan
verminderen om een veilige afstand te bewaren,
zoals in een steile afdaling.
Gevallen die niet door de radar worden
gedetecteerd:
–
Stilstaande voertuigen (file, autopech enz.).
–
T
egemoetkomende voertuigen.
In de volgende situaties moet de bestuurder de
snelheidsregeling onderbreken:
– Bij het rijden achter een smal voertuig.
– Voertuigen die niet in het midden van de rijstrook
rijden.
– Voertuigen die een bocht in rijden.
– Voertuigen die plotseling van rijstrook wisselen.
Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk de
controle moet overnemen:
–
Er voegt plotseling een voertuig in tussen uw auto
en de voorligger.
–
De voorligger remt zeer sterk af.
De adaptieve snelheidsregelaar werkt zowel overdag als 's nachts, ook bij mist en matige
regen.
De functie remt de auto niet af via het remsysteem, maar alleen op de motor.
Het bereik van de adaptieve snelheidsregeling is
beperkt: de snelheid wordt niet meer aangepast
als het verschil tussen de ingestelde snelheid
van uw auto en de snelheid van de voorligger te
groot wordt.
Als het verschil tussen de ingestelde snelheid van uw auto en de snelheid van uw
voorligger te groot wordt, kan het systeem de
snelheid van uw auto niet meer aanpassen: de
regelaar wordt automatisch uitgeschakeld.
Storing
Bij een storing in de adaptieve snelheidsregelaar
wordt u gewaarschuwd door een geluidssignaal en
de melding "Storing functies hulp bij het rijden".
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Active Safety Brake met Waarschuwing bij kans op
aanrijding en Intelligente
noodremassistentie
Raadpleeg voor meer informatie de
algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem:
– W aarschuwt de bestuurder wanneer er een risico
bestaat op een aanrijding met de voorligger.
–
V
ermindert de snelheid van de auto om een
aanrijding te voorkomen of de ernst van de
aanrijding te beperken.
Bij een snelheid lager dan 30 km/h kan het
automatische noodremsysteem de auto tot
volledige stilstand vertragen.
Anders (bij uitvoeringen met alleen een camera)
kan de snelheid worden verlaagd tot maximaal
25 km/h.
Bij uitvoeringen met camera en radar kan
de snelheidsverlaging wordt uitgebreid naar
168
Rijden
Waarschuwing bij kans op
aanrijding
Deze functie waarschuwt de bestuurder bij een risico
van een aanrijding met de voorligger, of met een
voetganger of fietser.
Activeringsdrempel voor de waarschuwing wijzigen
Deze drempelwaarde voor activering bepaalt de
gevoeligheid waarmee de functie voor het risico van
een aanrijding waarschuwt.
De drempelwaarde wordt in het
configuratiemenu van de auto via het
audiosysteem of touchscreen ingesteld.
► Kies een van de drie mogelijke drempelwaarden:
" Ve r ", "Normaal" of "Dichtb.".
De drempelwaarde die als laatste is geselecteerd,
wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde
risico op een aanrijding en de door de
bestuurder geselecteerde activeringsdrempel
voor de waarschuwing, kunnen meerdere
waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en op
het instrumentenpaneel worden weergegeven.
Het systeem houdt rekening met de dynamica van
de auto, het verschil in snelheid met uw eigen auto
en het voorwerp waar de auto tegenaan zou kunnen
rijden en de werking van de auto (bijvoorbeeld
werking op de pedalen en het stuurwiel) om de
waarschuwing op het juiste moment te geven.
50 km/h, als beide sensoren de dreiging kunnen
waarnemen.
Het systeem houdt tevens rekening met motorfietsen.
Het kan ook bij dieren reageren. Dieren (vooral
dieren kleiner dan 0,5 m) en voorwerpen op de
weg worden niet altijd gedetecteerd.
Dit systeem heeft drie functies:
–
W
aarschuwing bij kans op aanrijding.
–
Intelligente noodremassistentie (iEBA).
–
Active Safety Brake (automatisch
noodremsysteem).
De auto is voorzien van een camera bovenaan de
voorruit en, afhankelijk van de uitvoering, een radar
in de voorbumper.
Ondanks dit systeem moet de bestuurder altijd blijven opletten.
Dit systeem is ontwikkeld om de bestuurder te
ondersteunen en de veiligheid te verbeteren.
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder
om de verkeersomstandigheden continu in de
gaten te houden, in overeenstemming met de
geldende rijvoorschriften.
Zodra het systeem een mogelijke aanrijding waarneemt, bereidt het systeem het
remcircuit voor. U kunt hierbij wat geluid horen en
de snelheid van de auto kan iets afnemen.
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
De auto rijdt voorwaarts zonder aanhanger.
Het remsysteem is in werking.
Veiligheidsgordels bevestigd voor alle passagiers.
Stabiele snelheid op wegen met geen of weinig
bochten.
Dit waarschuwingslampje gaat op het instrumentenpaneel branden zonder
aanvullende melding, om aan te geven dat het
automatische remsysteem niet beschikbaar is.
Dit is normaal en betekent dat er aan een
voorwaarde niet is voldaan en waarvoor u geen
contact hoeft op te nemen met een werkplaats.
In situaties met het contact aan waarbij automatisch
remmen een risico vormt, raden wij aan om het
systeem via het configuratiemenu van de auto uit te
schakelen, bijvoorbeeld:
–
Het slepen van een aanhanger (vooral een
aanhanger zonder eigen remsysteem).
– Bij lange voorwerpen op dakdragers of een
imperiaal.
–
Rijden met sneeuwkettingen.
–
In een autowasstraat.
–
Er wordt onderhoud uitgevoerd (zoals het
verwisselen van een band of werkzaamheden in de
motorruimte).
–
De auto is op een rollenbank in een werkplaats
geplaatst.
–
De auto wordt gesleept.
–
Na vervorming van de voorbumper
.
–
Na een schok op de voorruit ter hoogte van de
detectiecamera.
Wanneer de detectie wordt beperkt of tijdelijk niet beschikbaar is vanwege
omstandigheden, dan wordt er geen indicatie
voor de bestuurder weergegeven (omdat de
bestuurder niets hoeft te doen).
Het kan gevaarlijk zijn om door te rijden als de remlichten niet goed werken.
De bestuurder mag de auto niet te zwaar belasten (binnen de limieten van het
maximaal toegestane voertuiggewicht en
hoogtelimieten voor belasting voor de dakrails).
169
Rijden
6Waarschuwing bij kans op
aanrijding
Deze functie waarschuwt de bestuurder bij een risico
van een aanrijding met de voorligger, of met een
voetganger of fietser.
Activeringsdrempel voor de waarschuwing wijzigen
Deze drempelwaarde voor activering bepaalt de
gevoeligheid waarmee de functie voor het risico van
een aanrijding waarschuwt.
De drempelwaarde wordt in het
configuratiemenu van de auto via het
audiosysteem of touchscreen ingesteld.
►
Kies een van de drie mogelijke drempelwaarden:
" Ve r ", "Normaal" of "Dichtb.".
De drempelwaarde die als laatste is geselecteerd,
wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde
risico op een aanrijding en de door de
bestuurder geselecteerde activeringsdrempel
voor de waarschuwing, kunnen meerdere
waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en op
het instrumentenpaneel worden weergegeven.
Het systeem houdt rekening met de dynamica van
de auto, het verschil in snelheid met uw eigen auto
en het voorwerp waar de auto tegenaan zou kunnen
rijden en de werking van de auto (bijvoorbeeld
werking op de pedalen en het stuurwiel) om de
waarschuwing op het juiste moment te geven.
(oranje) Niveau 1: waarschuwing door middel van
alleen visuele signalen die aangeeft dat de afstand
tot de voorligger zeer klein is.
De melding "Voertuig dichtbij" wordt weergegeven.
(rood) Niveau 2: waarschuwing door middel van
visuele signalen en geluidssignalen die aangeeft dat
een aanrijding dreigt.
De melding "Remmen!" wordt weergegeven.
Wanneer een voertuig te snel wordt genaderd, kan er meteen een waarschuwing
van niveau 2 worden gegeven.
Belangrijk: de waarschuwing van niveau
1 is afhankelijk van de geselecteerde
activeringsdrempel. Deze reageert alleen op
bewegende voertuigen. De functie wordt bij
lagere snelheden automatisch uitgeschakeld.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen voor aanrijdingen niet, te laat of op het verkeerde
moment worden gegeven.
Daarom moet u altijd de controle over de auto
behouden zodat u op elk moment kunt ingrijpen
om een aanrijding te voorkomen.
Intelligente
noodremassistentie (iEBA)
Deze functie zorgt ervoor dat de auto verder
vertraagt als de bestuurder niet hard genoeg remt
om een aanrijding te voorkomen. Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het
rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
Deze functie wordt ook het automatische
noodremsysteem genoemd en grijpt na de
waarschuwing met geluidssignaal in als de
bestuurder het rempedaal niet snel genoeg intrapt.
Het systeem is bedoeld om de snelheid van
de aanrijding te beperken of een aanrijding te
voorkomen wanneer de bestuurder niet ingrijpt.
217
In geval van pech
8Monteren van het wiel
► Monteer het wiel op de naaf.
► Draai de bouten met de hand vast.
►
W
anneer het wiel is voorzien van een slotbout,
moet u deze handvast aandraaien met wielsleutel
1 voorzien van dop 4 .
►
Draai de overige wielbouten met alleen
wielsleutel
1
handvast.
► Laat de auto weer volledig zakken.
► V ouw krik 2 op en verwijder deze.
► Wanneer het wiel is voorzien van een slotbout,
moet u deze vastdraaien met wielsleutel 1 voorzien
van dop 4 .
►
Draai de overige wielbouten met alleen
wielsleutel
1
vast.
►
Berg het gereedschap op in de
gereedschapskist.
Een reservewiel met stalen velg of noodreservewiel monteren
Als de auto is voorzien van lichtmetalen velgen,
raken de ringen (A ) de stalen velg of het
noodreservewiel niet. Het wiel wordt door het
conische contactvlak (B ) van elke bout op zijn
plek gehouden.
Na het verwisselen van een wiel Berg het wiel met de lekke band op in de
reservewielhouder.
Ga meteen naar een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band controleren. Na inspectie kan
de monteur u vertellen of de band kan worden
gerepareerd of moet worden vervangen.
Bepaalde rijhulpsystemen moeten worden uitgeschakeld, bijvoorbeeld de Active Safety
Brake.
Als uw auto is uitgerust met een bandenspanningscontrolesysteem,
controleer dan de spanning van de banden en
reset het systeem.
Zie het betreffende hoofdstuk
voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
Bandenspanningscontrolesysteem Het stalen reservewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor.
Wiel met naafdop Monteren: plaats de naafdop met de
inkeping tegenover het ventiel en druk de rand
ervan vervolgens rondom met de hand vast.
Een lamp vervangen
Onder bepaalde weersomstandigheden (zoals een lage temperatuur of vocht) kan er