158
Rijden
De ingestelde snelheid
opslaan
Naast de Verkeersbordherkenning kan de
bestuurder de weergegeven snelheid als
snelheidsinstelling voor de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar gebruiken met behulp van de
toets voor het opslaan van instellingen voor de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer informatie over de snelheidsbegrenzer, de
snelheidsregelaar of de adaptieve
snelheidsregelaar.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar
2. De ingestelde snelheid opslaan
De verkeersbordherkenning is een
rijhulpsysteem; het kan zijn dat het systeem
niet altijd de juiste snelheidslimiet weergeeft.
De snelheidslimietborden langs of boven de weg
hebben altijd prioriteit boven de door het systeem
weergegeven snelheidslimieten.
Het systeem is bedoeld voor het detecteren van
borden die aan de regels van het Verdrag van
Wenen voor verkeersborden voldoen.
Inschakelen/uitschakelen
De instellingen kunnen via het configuratiemenu van de auto worden
gewijzigd.
Informatie op het
instrumentenpaneel
Head-up display
1. Weergave van de snelheidslimiet
Weergave van de snelheid
Het systeem is actief, maar detecteert geen
snelheidslimiet.
Zodra er informatie over de snelheidslimiet wordt
ontvangen, geeft het systeem de waarde weer.
De bestuurder kan, als hij dat wil, zijn
snelheid aanpassen op basis van de door
het systeem geleverde gegevens.
Werkingslimieten
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen van
kracht kunnen zijn:
–
Slecht weer (regen, sneeuw).
–
Luchtvervuiling.
–
T
rekken van een aanhanger.
–
Rijden met een noodreservewiel of
sneeuwkettingen.
–
Rijden met een band die met de
bandenreparatieset is gerepareerd.
–
Beginnende bestuurders.
Het systeem geeft de snelheidslimiet mogelijk niet
weer wanneer binnen een vooraf ingestelde tijd
geen bord met snelheidslimiet wordt gedetecteerd,
en in de volgende gevallen:
–
V
erkeersborden die afgeschermd, beschadigd of
vervormd zijn, of die niet aan de norm voldoen.
159
Rijden
6De ingestelde snelheid
opslaan
Naast de Verkeersbordherkenning kan de
bestuurder de weergegeven snelheid als
snelheidsinstelling voor de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar gebruiken met behulp van de
toets voor het opslaan van instellingen voor de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer informatie over de snelheidsbegrenzer, de
snelheidsregelaar of de adaptieve
snelheidsregelaar.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar
2. De ingestelde snelheid opslaan
Informatie op het instrumentenpaneel
Head-up display
3. Weergave van de snelheidslimiet.
4. Verzoek om de snelheid op te slaan.
5. Huidige ingestelde snelheid.
De ingestelde snelheid opslaan
► Schakel de snelheidsbegrenzer /
snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer /
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Bij de detectie van een verkeersbord met een
andere snelheidslimiet geeft het systeem de waarde
aan en knippert "MEM" enkele seconden; u kunt
deze snelheid vervolgens als nieuwe snelheid
opslaan.
Bij een verschil van minder dan 9 km/h
tussen de ingestelde snelheid en de door de
Verkeersbordherkenning weergegeven snelheid
wordt het symbool "MEM" niet weergegeven.
Afhankelijk van de omstandigheden kunnen
verschillende snelheden worden weergegeven.
►
Druk
één keer op toets 2 om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
Er wordt een bericht weergegeven om het verzoek
te bevestigen.
►
Druk toets
2 nogmaals in om te bevestigen en
deze snelheid als nieuwe snelheid op te slaan.
Het display keert terug naar de vorige weergave.
160
Rijden
Inschakelen / onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (pauze).
► Als de ingestelde snelheidslimiet (de recentste in
het systeem opgeslagen snelheid) geschikt is, druk
dan op toets 4-II om de snelheidsbegrenzer in te
schakelen.
► Druk nogmaals op 4-II om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken (pauze).
Instellen van de
snelheidslimiet
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
Als u de snelheidslimiet wilt aanpassen uitgaande
van de huidige snelheid van de auto:
► Voor stappen van +/- 1 km/h drukt u kort
herhaaldelijk op 2-SET- of 3-SET+.
► Voor stappen van +/- 5 km/h houdt u 2-SET- of
3-SET+ ingedrukt.
De snelheidslimiet wijzigen met behulp van de
geprogrammeerde snelheden via het touchscreen:
► Druk op de 5-MEM om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven.
► Druk op de toets op het touchscreen voor de
gewenste snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt de nieuwe ingestelde
snelheidslimiet.
Snelheidsbegrenzer
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen voor meer
informatie.
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden
ingeschakeld.
De minimale snelheid die ingesteld kan worden is
30
km/h.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over deze toets en
de adaptieve snelheidsregelaar.
Zie het betreffende hoofdstuk voor
meer informatie over het opslaan
van snelheden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de
snelheidslimietherkenning en in het bijzonder
het opslaan van de weergegeven snelheidslimiet.
Schakelaars op of rondom het
stuurwiel
1. ON (stand LIMIT) / OFF (stand0 )
2. Ingestelde snelheid verlagen
3. Ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsbegrenzer onderbreken / hervatten met
de eerder opgeslagen ingestelde snelheid
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen snelheidslimieten
met de functie Opslaan van de snelheden
of
Gebruik van de snelheid die wordt voorgesteld
door de functie Verkeersbordherkenning (MEM)
6. Weergeven en instellen van de opgeslagen
afstand tot de voorligger Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over het opslaan van snelheden of over het
Verkeersbordherkenning.
Informatie op het
instrumentenpaneel
Head-up display
7. Snelheidsbegrenzer ingeschakeld / onderbroken.
8. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
9. Ingestelde snelheid.
162
Rijden
Informatie op het
instrumentenpaneel
Head-up display
6. Snelheidsregelaar onderbroken/hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd
8. Ingestelde snelheid.
Inschakelen / onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand "CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (pauze).
ingedrukt houdt, kan de rijsnelheid plotseling
veranderen.
Op een steile afdaling kan de snelheidsregelaar
niet voorkomen dat de auto de ingestelde
snelheid overschrijdt. Rem indien nodig om de
rijsnelheid te verlagen.
Op een steile helling of bij het trekken van
een zware aanhanger kan het voorkomen dat
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of
vastgehouden.
Hoger dan de ingestelde snelheid U kunt tijdelijk harder rijden dan de
ingestelde snelheid door op het gaspedaal
te drukken (de geprogrammeerde snelheid
knippert).
Laat het gaspedaal los om terug te keren naar de
ingestelde snelheid (wanneer deze snelheid weer
wordt bereikt, stopt de weergave van de snelheid
met knipperen).
Werkingslimieten Gebruik het systeem nooit in de volgende
situaties:
–
In een stedelijk gebied met overstekende
voetgangers.
–
In druk verkeer
.
–
Op bochtige of steile wegen.
–
Op gladde of overstroomde wegen.
–
Bij slechte weersomstandigheden.
–
W
anneer het zicht voor de bestuurder slecht is.
–
Bij rijden op een racecircuit.
– Op een testbank.
– Bij het gebruik van sneeuwkettingen of
sneeuwsokken.
Snelheidsregelaar
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen en het
hoofdstuk Specifieke adviezen voor de
snelheidsregelaar.
Met behulp van dit systeem kan de bestuurder met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder het gaspedaal te gebruiken.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
De auto moet met een snelheid van ten minste
40
km/h rijden.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde versnelling
zijn ingeschakeld.
Bij een keuzeschakelaar moet stand
D of B zijn
geselecteerd.
Bij een auto met de functie Stop & Start blijft de snelheidsregelaar na het schakelen
actief, ongeacht het type versnellingsbak.
Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist.
Schakelaars op of rondom het
stuurwiel
1. ON (stand CRUISE) / OFF (stand0 )
2. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid / ingestelde snelheid verlagen
3. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid / ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsregelaar onderbreken / hervatten met
eerder opgeslagen snelheid
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen snelheidslimieten
met de functie Opslaan van de snelheden
of
Gebruik van de snelheid die wordt voorgesteld
door de functie Verkeersbordherkenning (MEM)
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over het opslaan van snelheden of over het
Verkeersbordherkenning.
163
Rijden
6Informatie op het
instrumentenpaneel
Head-up display
6. Snelheidsregelaar onderbroken/hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd
8. Ingestelde snelheid.
Inschakelen / onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand "CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (pauze).
► Druk op toets 2-SET- of 3-SET+ om de
snelheidsregelaar in te schakelen en een snelheid
op te slaan als de auto de gewenste snelheid heeft
bereikt; de huidige snelheid van de auto wordt
opgeslagen als de ingestelde snelheid.
►
Laat het gaspedaal los.
►
Druk nogmaals op toets
4-II om de werking van
de functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
►
Druk nogmaals op toets
4-II om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
De snelheidsregelaar kan ook tijdelijk worden onderbroken:
–
door het rempedaal in te trappen.
–
door bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak het koppelingspedaal in te
trappen (afhankelijk van de motor).
–
automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC) in werking treedt.
De ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar wijzigen
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Als u de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar wilt aanpassen op basis van de
huidige snelheid van de auto:
►
V
oor stappen van +/- 1 km/h drukt u kort
herhaaldelijk op
2-SET- of 3-SET+.
►
V
oor stappen van +/- 5 km/h houdt u 2-SET- of
3-SET+ ingedrukt.
Wanneer u 2-SET- of 3-SET+ ingedrukt
houdt, verandert de rijsnelheid snel.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid in die niet al te veel afwijkt van de actuele
rijsnelheid. Zo voorkomt u dat de auto
onverwacht gaat accelereren of vaart minderen.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp van de
geprogrammeerde snelheden en het touchscreen:
►
Druk op de
5-MEM om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven.
►
Druk op de toets op het touchscreen voor de
gewenste snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
U kunt de ingestelde snelheid aanpassen aan de
snelheid die door de functie Verkeersbordherkenning
op het instrumentenpaneel wordt weergegeven:
►
Druk een keer op
5-MEM; er wordt een melding
weergegeven die het verzoek tot opslaan bevestigt.
►
Druk opnieuw op
5-MEM om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
De nieuw ingestelde waarde voor de snelheid wordt
op het instrumentenpaneel weergegeven.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
Waar noodzakelijk (bijvoorbeeld bij een inhaalmanoeuvre) kunt u de ingestelde
snelheid overschrijden door het gaspedaal in te
trappen.
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk uitgeschakeld en
de weergegeven ingestelde snelheid knippert.
164
Rijden
5.Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen snelheidslimieten
met de functie Opslaan van de snelheden
of
Gebruik van de snelheid die wordt voorgesteld
door de functie Verkeersbordherkenning
(MEM-display)
6. Weergeven en instellen van de afstandsinstelling
tot de voorligger
Gebruik
Het systeem activeren (onderbroken)
De adaptieve snelheidsregelaar moet worden
geselecteerd in het menu "Rijverlichting/Auto".
► Draai knop 1 omlaag in de stand CRUISE terwijl
de motor draait. De snelheidsregelaar is klaar voor
gebruik.
De snelheidsregelaar inschakelen en een
snelheid selecteren
De rijsnelheid moet tussen 40 en 150 km/h liggen.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde of vierde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij een auto met een automatische transmissie moet
stand D zijn geselecteerd of minimaal de tweede
versnelling in stand M zijn ingeschakeld.
Bij een keuzeschakelaar moet stand D of B zijn
geselecteerd.
Als de ingestelde snelheid hoger is dan 150 km/h, gaat de adaptieve
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangehouden.
Wanneer de auto weer met de geprogrammeerde
snelheid rijdt, neemt de snelheidsregelaar weer
over en stopt de geprogrammeerde snelheid met
knipperen.
Op een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt.
U moet dan mogelijk het rempedaal intrappen
om de rijsnelheid te beperken. De werking van
de snelheidsregelaar wordt dan automatisch
onderbroken.
Druk op de toets 4 om het systeem opnieuw te
activeren bij een rijsnelheid hoger dan 40
km/h.
Uitschakelen
► Draai de knop 1 in de stand 0 : de informatie over
de snelheidsregelaar wordt niet meer weergegeven.
Storing
Bij een storing worden streepjes knipperend en
vervolgens permanent weergegeven in plaats van
de ingestelde snelheid.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Adaptieve snelheidsregelaar
Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen en het hoofdstuk
Snelheidsregelaar - specifieke adviezen.
Met behulp van dit systeem wordt automatisch de door de bestuurder
ingestelde snelheid aangehouden
(snelheidsinstelling), terwijl voldoende afstand tot de
voorligger wordt gehouden. Dit systeem regelt het
accelereren en decelereren van de auto automatisch
door alleen op de motor af te remmen (hetzelfde
effect als bij het indrukken van de mintoets "-").
Hiervoor is de auto voorzien van een radar in de
voorbumper.
Dit systeem is vooral bedoeld voor gebruik op hoofdwegen en snelwegen. Het werkt
alleen bij bewegende voertuigen die in dezelfde
richting als uw auto rijden.
Als de bestuurder een richtingaanwijzer inschakelt bij het inhalen van een langzamer
voertuig, staat de snelheidsregelaar tijdelijk toe
dat u de voorligger dichter nadert om het inhalen
te vergemakkelijken; de ingestelde snelheid
wordt hierbij niet overschreden.
Sommige voertuigen op de weg worden mogelijk niet goed gedetecteerd of verkeerd
geïnterpreteerd door de radar (bijvoorbeeld een
vrachtwagen), wat kan leiden tot een slechte
inschatting van de afstand en het onjuist
versnellen of afremmen van de auto.
Schakelaars op en rondom het
stuurwiel
1. ON (stand CRUISE) / OFF (stand0 )
2. Activeren van de snelheidsregelaar met de
actuele rijsnelheid/verlagen van de ingestelde
snelheid
3. Activeren van de snelheidsregelaar met de
actuele rijsnelheid/verhogen van de ingestelde
snelheid
4. Snelheidsregelaar onderbreken / hervatten met
eerder opgeslagen snelheid
165
Rijden
65.Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen snelheidslimieten
met de functie Opslaan van de snelheden
of
Gebruik van de snelheid die wordt voorgesteld
door de functie Verkeersbordherkenning
(MEM-display)
6. Weergeven en instellen van de afstandsinstelling
tot de voorligger
Gebruik
Het systeem activeren (onderbroken)
De adaptieve snelheidsregelaar moet worden
geselecteerd in het menu "Rijverlichting/Auto".
►
Draai knop
1 omlaag in de stand CRUISE terwijl
de motor draait. De snelheidsregelaar is klaar voor
gebruik.
De snelheidsregelaar inschakelen en een
snelheid selecteren
De rijsnelheid moet tussen 40 en 150 km/h liggen.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde of vierde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij een auto met een automatische transmissie moet
stand D
zijn geselecteerd of minimaal de tweede
versnelling in stand M zijn ingeschakeld.
Bij een keuzeschakelaar moet stand
D of B zijn
geselecteerd.
Als de ingestelde snelheid hoger is dan 150 km/h, gaat de adaptieve
snelheidsregelaar automatisch over op de
conventionele snelheidsregelingsmodus (zonder
automatische regeling van de afstand tot de
voorligger).
►
Druk op toetsen
2- SET- of 3-SET+: de huidige
snelheid wordt de ingestelde snelheid (minimaal
40
km/h) en de snelheidsregelaar wordt meteen
ingeschakeld.
►
Druk op
3 voor het verhogen of 2
voor het
verlagen van de ingestelde snelheid (in stappen van
5 km/h als de toets ingedrukt wordt gehouden).
Wanneer u toets 2-SET- of 3-SET+
ingedrukt houdt, verandert de rijsnelheid
snel.
De snelheidsregeling onderbreken/hervatten
► Druk op 4-II of trap het rempedaal in. Wanneer
u de snelheidsregeling wilt onderbreken, kunt u ook
het volgende doen: •
Schakel van stand
D naar N ,
•
Houd het koppelingspedaal langer dan 10
seconden ingetrapt.
•
Druk op de hendel van de elektrische
parkeerrem.
►
Druk op
4-II om de snelheidsregelaar weer in te
schakelen. De snelheidsregelaar kan automatisch
zijn onderbroken: •
Als een grenswaarde voor de afstand tot de
voorligger wordt bereikt.
•
Als de afstand tussen uw auto en de voorligger
te klein wordt.
• Als de auto of de voorligger te langzaam gaat
rijden.
•
Als het ESC is geactiveerd.
Wanneer de bestuurder de snelheidsregelaar weer probeert in te
schakelen nadat deze is onderbroken, dan wordt
de melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt" kort weergegeven
zolang het niet mogelijk is om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (niet
voldaan aan de veiligheidsvoorwaarden).
Met de functie Verkeersbordherkenning of
de functie voor het opslaan van op
het instrumentenpaneel weergegeven
snelheidslimieten om de ingestelde snelheid
aan te passen.
► Druk op 5 -MEM om de snelheid te accepteren
die het systeem op het instrumentenpaneel of
touchscreen heeft voorgesteld en druk daarna nog
een keer op de toets om te bevestigen.
Om plotseling accelereren of decelereren van de auto te voorkomen is het raadzaam
een snelheid te selecteren die dicht bij de actuele
snelheid van uw auto ligt.
De afstand tot de voorligger wijzigen
► Druk op 6 om de drempelwaarden van de
afstandsinstelling ("Ver", "Normaal" of "Dichtb.")
weer te geven en druk nog een keer op de toets om
een drempelwaarde te selecteren.
166
Rijden
Na enkele seconden wordt de instelling
geaccepteerd en in het geheugen opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
De ingestelde snelheid tijdelijk overschrijden
► Trap het gaspedaal in. De afstandsregeling en
de snelheidsregeling zijn gedeactiveerd zolang
u blijft accelereren. De snelheid knippert op het
instrumentenpaneel.
Het systeem uitschakelen
► Draai knop 1 omhoog naar stand 0 (OFF).
Informatie op het
instrumentenpaneel
Head-up display
7. Snelheidsregelaar onderbroken/hervat.
8. Snelheidsregelaar geselecteerd of bijstelfase van
de wagensnelheid.
9. Ingestelde snelheid.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het head-up display.
Meldingen en
waarschuwingen
De weergave van deze meldingen of waarschuwingen is niet sequentieel.
“Cruise control onderbroken” of “Cruise control afgebroken” na een korte acceleratie
door de bestuurder.
“Snelheidsregelaar actief”, geen auto gedetecteerd.
“Snelheidsregelaar actief”, auto gedetecteerd.
“Snelheidsregelaar actief en snelheid aangepast”, detectie van een voertuig dat
zich te dicht vóór de auto bevindt of waarvan de
snelheid lager ligt.
“Snelheidsregelaar actief en snelheid aangepast”, binnenkort automatische
deactivering nadat een regelgevingslimiet is bereikt.
“Snelheidsregelaar onderbroken”, automatische deactivering nadat
snelheidslimietaanpassing is overschreden en geen
reactie van de bestuurder.
Werkingslimieten
Het regelingsbereik is beperkt tot een verschil
van maximaal 30 km/h tussen de ingestelde
snelheid en de snelheid van de voorligger.
Als het verschil groter is, wordt de werking van
het systeem onderbroken als de afstand tot de
voorligger te klein wordt.
De adaptieve snelheidsregelaar vermindert de
rijsnelheid uitsluitend door af te remmen op de
motor. Daardoor neemt de snelheid langzaam
af, zoals dat ook gebeurt bij het loslaten van het
gaspedaal.
De werking van het systeem wordt automatisch
onderbroken:
–
als de voorligger te sterk of te plotseling afremt en
u zelf niet remt,
–
als een voertuig invoegt tussen uw auto en uw
voorligger,