126
Rijden
5.Gebruik van de snelheid die wordt voorgesteld
door de functie Verkeersbordherkenning (MEM)
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over het Verkeersbordherkenning.
Informatie op het
instrumentenpaneel
6. Snelheidsregelaar onderbroken / hervat
7. Snelheidsregelaar geselecteerd
8. Ingestelde snelheid
9. Snelheid voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning
Inschakelen / onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand "CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (pauze).
►
Druk op toets
2-SET- of 3-SET+ om de
snelheidsregelaar in te schakelen en een snelheid
op te slaan als de auto de gewenste snelheid heeft
bereikt; de huidige snelheid van de auto wordt
opgeslagen als de ingestelde snelheid.
►
Laat het gaspedaal los.
► Druk nogmaals op toets 4-II om de werking van
de functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
►
Druk nogmaals op toets
4-II om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
De snelheidsregelaar kan ook tijdelijk worden onderbroken:
–
door het rempedaal in te trappen.
–
automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC) in werking treedt.
De ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar wijzigen
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Als u de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar wilt aanpassen op basis van de
huidige snelheid van de auto:
►
V
oor stappen van +/- 1 km/h drukt u kort
herhaaldelijk op
2-SET- of 3-SET+.
►
V
oor stappen van +/- 5 km/h houdt u 2-SET- of
3-SET+ ingedrukt.
Wanneer u 2-SET- of 3-SET+ ingedrukt
houdt, verandert de rijsnelheid snel.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid in die niet al te veel afwijkt van de actuele
rijsnelheid. Zo voorkomt u dat de auto
onverwacht gaat accelereren of vaart minderen.
U kunt de ingestelde snelheid aanpassen aan de
snelheid die door de functie Verkeersbordherkenning
op het instrumentenpaneel wordt weergegeven:
► Druk een keer op 5-MEM; er wordt een melding
weergegeven die het verzoek tot opslaan bevestigt.
►
Druk opnieuw op
5-MEM om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
De nieuw ingestelde waarde voor de snelheid wordt
op het instrumentenpaneel weergegeven.
Uitschakelen
► Draai de knop 1 in de stand "OFF": de
informatie van de snelheidsregelaar wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Bij een storing worden streepjes knipperend en
vervolgens permanent weergegeven in plaats van
de ingestelde snelheid.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Drive Assist Plus
Dit systeem past automatisch de snelheid aan en
corrigeert de koers van de auto, met behulp van de
Adaptieve cruise control met Stop&Go-functie in
combinatie met Lane Positioning Assist.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer
informatie over de Adaptieve snelheidsregelaar en
de Lane Positioning Assist.
Het systeem assisteert de bestuurder door
in te grijpen op de besturing, te accelereren
131
Rijden
6Het systeem herkent de rijstrookmarkeringen en
houdt de auto op de door de bestuurder gekozen
positie binnen de rijstrook.
Hiervoor gebruikt het systeem een camera die
boven aan de voorruit is geplaatst.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
hoofdwegen.
Werkingsvoorwaarden
– Adaptieve snelheidsregelaar actief.
– Rijstrook gemarkeerd met lijnen aan beide zijden.
–
ESP
in werkende staat.
–
ASR-systeem ingeschakeld.
–
Er wordt geen aanhanger gedetecteerd.
–
Er wordt geen noodreservewiel gebruikt.
–
De auto wordt niet blootgesteld aan een sterke
zijdelingse acceleratie.
–
Richtingaanwijzers uit bij activering van het
systeem.
Inschakelen / uitschakelen
► Druk op deze toets met Adaptieve cruise control
met Stop&Go-functie ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door:
– Het groen branden van het controlelampje in de
toets.
–
Het volgende symbool wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
De kleur van het symbool op het instrumentenpaneel
is afhankelijk van de werkingsstatus van het
systeem:
(grijs) Er is aan een of meerdere
werkingsvoorwaarden niet voldaan; het systeem is
gepauzeerd.
(groen) Er is aan alle werkingsvoorwaarden voldaan;
het systeem is actief.
(oranje) Storing in het systeem.
Als de bestuurder het systeem langere tijd niet wil
gebruiken, kan hij het systeem uitschakelen door
nogmaals op de toets te drukken.
Het controlelampje in de toets gaat uit en het
symbool op het instrumentenpaneel verdwijnt.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Snelheidsregelaar
De bestuurder moet het stuurwiel goed vasthouden.
Als de snelheidsregelaar is geactiveerd, wordt het
symbool groen weergegeven: het systeem maakt
kleine stuurbewegingen om de auto in de door
de bestuurder gekozen positie op de rijstrook te
houden. Deze positie hoeft niet het midden van de
rijstrook te zijn.
U kunt voelen dat het stuurwiel beweegt.
De bestuurder kan op elk gewenst moment de
controle over de auto weer overnemen door aan
het stuurwiel te draaien, waardoor de functie wordt
gepauzeerd. De bestuurder stuurt de auto naar
de gewenste positie op de rijstrook. Wanneer de
bestuurder vindt dat de auto een geschikte positie
heeft, behoudt hij deze totdat de functie opnieuw
wordt geactiveerd. Het systeem neemt de controle
weer over door regulering vanuit de nieuwe positie.
Het systeem pauzeren/
onderbreken
De bestuurder moet meteen actie ondernemen als hij denkt dat de
verkeerssituatie of het wegoppervlak ingrijpen
vereist, door het stuurwiel te bewegen om de
werking van het systeem tijdelijk te onderbreken.
Wanneer door het intrappen van het rempedaal
de Adaptieve snelheidsregelaar wordt
onderbroken, wordt ook het systeem
onderbroken.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder het stuurwiel niet stevig genoeg vast houdt,
dan geeft het systeem een aantal
waarschuwingen die steeds dringender worden.
Als de bestuurder niet reageert, wordt het
systeem uitgeschakeld.
132
Rijden
Als de werking wordt onderbroken omdat het stuurwiel langere tijd niet stevig genoeg
wordt vastgehouden, moet u de functie weer
inschakelen door opnieuw op de toets te
drukken.
Automatische pauzering
– Ingrijpen van het ESP . –
Langere tijd geen detectie van een van
de rijstrookmarkeringen. In dit geval kan de
functie Active Lane Departure Warning de
controle overnemen totdat er weer aan de
werkingsvoorwaarden van het systeem wordt
voldaan.In reactie op de acties van de bestuurder:
onderbreking
– Inschakelen van de richtingaanwijzers. –
Overschrijden van de rijstrookmarkeringen.
–
T
e stevig vasthouden van het stuurwiel of
dynamische stuurmanoeuvre.
–
Intrappen van het rempedaal (met een pauze
tot gevolg totdat de snelheidsregelaar weer wordt
ingeschakeld) of het gaspedaal (onderbreking
zolang het pedaal wordt ingetrapt).
–
Onderbreken van
Adaptieve snelheidsregelaar.
– Uitschakelen van het ASR-systeem.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren b\
ij de belangrijkste rijsituaties.
De werkelijke volgorde van de weergave van deze waarschuwingen kan afwij\
ken.
Lampje van de knop
Rolknop
snelheidsregelaar Symbolen
DisplayAanwijzingen
Uit CRUISE
(grijs)
(grijs) Regelaar onderbroken.
Lane Positioning Assist niet ingeschakeld.
Uit CRUISE
(groen)
(grijs) Regelaar actief.
Lane Positioning Assist niet ingeschakeld.
134
Rijden
Lampje van de knopRolknop
snelheidsregelaar Symbolen
DisplayAanwijzingen
Groen CRUISE
(groen) / (grijs)
(grijs) Drive Assist Plus onderbroken.
Snelheidsregelaar en Lane Positioning Assist
zijn onderbroken.
Meldingen Rijsituaties
" Activeer de snelheidsregelaar om het Lane Positioning Assist te
gebruiken" Activering van de Lane Positioning Assist terwijl de snelheidsregelaar niet actief is.
" Omstandigheden niet geschikt - In afwachting van inschakeling" Activering van Lane Positioning Assist terwijl er niet aan alle voorwaarden is voldaan.
" Houd uw handen op het stuurwiel" Langere tijd rijden zonder het stuurwiel vast te houden of terwijl het s\
tuurwiel verkeerd
of onvoldoende stevig wordt vastgehouden.
" Houd het stuurwiel vast" Lane Positioning Assist wordt op dat moment of spoedig uitgeschakeld.
" Neem controle over de auto over" Gelijktijdig uitschakelen van de snelheidsregelaar en de Lane Positionin\
g Assist.
Werkingslimieten
Het systeem kan een waarschuwing geven
wanneer de auto op een lange, rechte weg
rijdt met een effen wegdek, zelfs als de
bestuurder denkt dat hij het stuurwiel goed
vasthoudt.
In de volgende situaties werkt het systeem mogelijk
niet of voert het onjuiste stuurcorrecties uit:
–
slecht zicht (onvoldoende wegverlichting,
sneeuwval, regen, mist). –
Bij verblinding (verlichting van een tegenligger
,
laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, afwisseling van schaduw
en licht).
–
W
anneer het gedeelte van de voorruit vóór de
camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een sticker is.
–
W
anneer rijstrookmarkeringen zijn beschadigd,
deels niet zichtbaar zijn door sneeuw of modder, of
bij meerdere rijstrookmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegdekovergangen).
–
Bij het rijden in een scherpe bocht.
– Bij het rijden op bochtige wegen.
– aanwezigheid van een voeg in het wegdek.
Kans op ongewenst activeren
Het systeem moet in de volgende gevallen worden uitgeschakeld:
–
rijden met een "noodreservewiel";
–
bij het trekken van een aanhanger of
vervoeren van fietsen op een fietsendrager,
vooral bij een niet aangesloten of niet
goedgekeurde aanhanger;
–
slechte weersomstandigheden;
224
Index
12V-accu 169, 173, 190, 190–194
A
Aanhanger 85, 165
Aanhangergewichten
198–201
Aanraakgevoelige leeslampjes
62
Aansluiting 12 V
59, 67
Aansteker
59
ABS
84
Accessoires
80, 168
Accessoires, elektrisch
80
Accu laden
190, 192, 194
Achterbank
51
Achterklep
37
Achterlichten
189
Achterruitverwarming
57
Achteruitrijcamera
117, 146–148
Achteruitrijlicht
189
Actieradius AdBlue®
20, 173
Actieve motorkap
90
Actieve vering
11 0
Active Safety Brake
135, 137
Active Suspension Control
11 0
Adaptieve cruise control met Stop-functie
122
Adaptieve LED-technologie
30
Adaptieve snelheidsregelaar
126–127
Adaptieve verlichting
73
AdBlue®
20, 175
AdBlue® bijvullen
176
AdBlue®-reservoir
176
Afmetingen 203
Afstandsbediening
27–32
Afstellen van de koplamphoogte
70
Afzetten van de motor
103
Airbags
88–90, 93
Airbags vóór
88–90, 93
Airconditioning
53–54, 56
Alarmknipperlichten
80, 180
Alarmsysteem
34–35
Allesdragers
167–168
Antiblokkeersysteem (ABS)
84
Antidiefstalsysteem/Startblokkering
29
Antispinregeling (ASR) ~ Antislipregeling
84
Apps
24
Armleuning achter
63
Armleuning vóór
61
Audioversterker
61
Autogegevens
10, 221
Automatische airconditioning ~ Airconditioning,
automatische
57
Automatische airconditioning met gescheiden
regeling
54
Automatische ruitenwissers
78–79
Automatische transmissie ~ Versnellingsbak,
automatische
107–110, 174, 190
Automatisch inschakelen verlichting
71
Automatisch noodremsysteem
135, 137
B
Bagageafdekking 64–65
Bagagenet voor hoge belading 66
Bagageruimte
37–39, 68
Banden
174, 204
Banden oppompen
174, 204
Bandenreparatieset
180–182
Bandenspanning
174, 182, 184, 204
Bandenspanningscontrole (met set)
182, 184
Bandenspanning te laag (detectie)
11 5
Batterij afstandsbediening ~ Afstandsbediening,
batterij
33
Batterij afstandsbediening vervangen ~
Afstandsbediening, batterij vervangen
33
Bekerhouder
59
Beladen
167–168
Benzinemotor
112, 171, 199
Bergingsauto of trailer (slepen)
196
Bijvullen AdBlue®
173, 176
Binnenspiegel
51
BlueHDi
20, 173, 180
Bluetooth (handsfree set)
213
Bluetooth (telefoon)
213–214
Bluetooth-verbinding
213–214
Boordcomputer
22–23
Boordgereedschap
68, 180–182
Brandstof
8, 152
Brandstofadditief
173–174
Brandstofniveaumeter
152
Brandstoftank
152–153, 152–154
Brandstof tanken
152–153
Brandstoftank leeg (diesel)
180
Brandstofverbruik
8, 21
Brandstofvulklep ~ Brandstoftankklep
152–153