55
Ergonomie en comfort
3Temperatuurregeling
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk en naar eigen wens
instellen.
De weergegeven waarde heeft betrekking op een
bepaald comfortniveau en niet op een exacte
temperatuur.
►
Druk
op een van de toetsen (1 ) (+ of - ) of beweeg
uw vinger in verticale richting over het scherm om de
waarde te verhogen of te verlagen.
Door Laag of Hoog te selecteren kunt u de
minimum- en maximumwaarden overschrijden.
We raden u aan om het verschil tussen de
instellingen links en rechts op maximaal 3 °C te
houden.
Temperatuursynchronisatie
De temperatuurinstelling aan de kant van de
bestuurder wordt toegepast op de kant van de
passagier.
►
Druk op toets
6-SYNC om de functie in of uit te
schakelen.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld als de
passagier de toetsen voor de temperatuurregeling
aan zijn/haar kant bedient.
Automatische airconditioning
Deze automatische stand zorgt voor een optimale
regeling van de temperatuur, luchtopbrengst en
luchtverdeling in het interieur, op basis van het
geselecteerde comfortniveau.
► Druk op toets 5-AUTO om de automatische
stand van het airconditioningssysteem in of uit te
schakelen.
Het lampje in de toets gaat branden als het
airconditioningssysteem automatisch werkt.
De intensiteit van de automatische airconditioning
kan worden geregeld door een van de volgende
instellingen te kiezen:
–
AUT
O ZACHT: voor een aangename en stille
werking door de luchtopbrengst te beperken.
–
AUT
O NORMAAL: voor het beste compromis
tussen een comfortabele temperatuur en een stille
werking (standaardinstelling).
–
AUT
O HARD: voor een dynamische en efficiënte
luchtverdeling.
Druk om de AUTO-stand te wijzigen herhaaldelijk op
toets 5-AUTO.
Gebruik instellingen AUTO NORMAAL en AUTO
HARD om ervoor te zorgen dat passagiers op de
achterbank zich comfortabel voelen.
Om de toevoer van koude lucht in de auto bij koud weer en een koude motor te
beperken neemt de luchtopbrengst geleidelijk toe
totdat de gewenste comfortwaarde is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij het instappen
veel lager of hoger is dan de ingestelde
comfortwaarde, heeft het geen zin om de
ingestelde waarde te wijzigen om de gewenste
temperatuur sneller te bereiken. Het systeem
corrigeert het temperatuurverschil automatisch
en zo snel mogelijk.
Handmatige instellingen
van de automatische
airconditioning
Het is mogelijk om een of meerdere van deze
functies handmatig in te stellen terwijl het systeem
de andere functies automatisch blijft regelen:
–
Regeling van de luchtopbrengst.
–
Regeling van de luchtverdeling.
Het controlelampje van de toets "
AUTO" gaat uit
wanneer een instelling is gewijzigd.
►
Druk nogmaals op toets
5-AUTO om de
automatische airconditioning opnieuw in te
schakelen.
Regeling van de luchtstroom
► Druk op een van de toetsen ( 2) (ventilator) of
beweeg uw vinger horizontaal over het scherm om
de luchtstroom te verhogen of te verlagen.
Het is ook mogelijk om rechtstreeks op een van de
waarden te drukken.
Het airconditioningssysteem uitschakelen
Als de luchtstroom tot een minimum is beperkt,
stopt de ventilatie.
" OFF" wordt naast de ventilator weergegeven.
Regeling van de luchtverdeling
► Druk op de toetsen 3 om de luchtstroomverdeling
in het interieur aan te passen.
56
Ergonomie en comfort
Voorruit en zijruiten
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters
Voetenruimte
Er wordt een animatie geactiveerd om de
aanwezigheid van geblazen lucht in de aangegeven
richting weer te geven.
U kunt de drie toetsen tegelijkertijd indrukken voor
een gelijkmatige luchtverdeling in het interieur.
Clean Cabin-functie
Omvat de functies AQS (Air Quality System) en
Clean Air.
►
Druk op toets
7 om de functie in / uit te
schakelen.
AQS-functie
Deze functie gebruikt een
buitenluchtvervuilingssensor en activeert
automatisch de luchtrecirculatie in het interieur
wanneer een bepaald vervuilingsniveau in de
buitenlucht wordt gedetecteerd.
Als de luchtkwaliteit weer voldoende is, wordt
de recirculatie van de interieurlucht automatisch
uitgeschakeld.
Deze functie is niet in staat om vervelende geurtjes
te detecteren.
De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld als
de ruitensproeiers van de voorruit worden gebruikt of
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. De functie werkt niet als de buitentemperatuur lager
is dan 5 °C om te voorkomen dat de voorruit en
zijruiten beslaan.
Clean Air-functie
Deze functie gebruikt een
interieurluchtvervuilingssensor en detecteert fijnstof
(bijvoorbeeld sigarettenrook, schimmel of bacteriën).
Het regelen van de luchtrecirculatie in het interieur
zorgt ervoor dat de lucht in het interieur binnen
slechts een paar minuten wordt gezuiverd door de
lucht door een hoogwaardig interieurfilter te laten
stromen.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om het hoogwaardig
interieurfilter te laten vervangen wanneer de
luchtkwaliteit lijkt te zijn verminderd.
Airconditioning aan / uit
De airconditioning werkt in elk jaargetijde efficiënt,
maar alleen als de ruiten zijn gesloten:
–
Het systeem verlaagt 's zomers de temperatuur in
het interieur.
–
Het systeem zorgt er in de winter voor dat de
ruiten bij temperaturen hoger dan 3 °C sneller
worden ontwasemd.
►
Druk op toets
4-A/C om de airconditioning in of
uit te schakelen.
Wanneer de functie wordt ingeschakeld, wijzigt de
kleur van "A/C".
De airconditioning werkt niet als de luchtstroom is uitgeschakeld.
U kunt de luchtrecirculatie korte tijd inschakelen
om de lucht sneller af te koelen. Schakel daarna
de toevoer van buitenlucht weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, beslaan van
de ruiten).
Maximale stand van de
airconditioning
Deze functie stelt automatisch de temperatuur op
de laagste stand in, stuurt de luchtstroom naar de
middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters,
stelt de luchtopbrengst op maximaal in en schakelt,
indien nodig, de luchtrecirculatie in het interieur in.
► Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen (bevestigd door branden/doven
van het lampje).
Als de functie wordt uitgeschakeld, keert het
systeem terug naar de instellingen van vóór de
inschakeling.
Airconditioningssysteem uitschakelen
► Druk op toets 12-OFF.
Het controlelampje van de toets gaat branden
en alle andere controlelampjes van het
airconditioningssysteem gaan uit.
Alle functies van het airconditioningssysteem zijn nu
uitgeschakeld.
57
Ergonomie en comfort
3De temperatuur wordt niet meer geregeld. Door de
rijwind stroomt er nog wel wat lucht in de auto.
Luchtrecirculatie in het
interieur
De toevoer van buitenlucht voorkomt dat de voorruit
en zijruiten beslaan.
Wanneer de interieurlucht wordt gerecirculeerd,
wordt het interieur beschermd tegen luchtjes en
vervuilende stoffen van buitenaf en kan de gewenste
binnentemperatuur sneller worden bereikt.
► Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen (bevestigd door branden /
doven van het controlelampje).
De functie wordt automatisch ingeschakeld als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt
of de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Ontwasemen - ontdooien
voorruit en voorste zijruiten
Selecteer dit programma om de voor- en zijruiten
snel te ontwasemen of te ontdooien.
► Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen (bevestigd door branden/doven
van het lampje).
In deze stand worden de airconditioning, de
luchtopbrengst en de luchttoevoer automatisch
geregeld en wordt de ventilatie optimaal verdeeld
tussen de voorruit en zijruiten.
De luchtopbrengst kan handmatig worden
aangepast zonder deze stand uit te schakelen.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem is de STOP-stand niet beschikbaar zolang de
ontwaseming in werking is.
Onder winterse omstandigheden moet u sneeuw of ijs van de voorruit rond de
camera verwijderen voordat u wegrijdt.
Anders kan apparatuur die de camera gebruikt
mogelijk niet goed werken.
Voorruitverwarming
Bij koud weer verwarmt dit systeem de onderzijde
van de voorruit en het gedeelte langs de voorruitstijl
links.
Zonder dat u daarvoor de instellingen van de
airconditioning hoeft te wijzigen, zorgt deze functie
ervoor dat de ruitenwisserbladen sneller loskomen
van de voorruit als ze zijn vastgevroren en helpt
de functie een opeenhoping van sneeuw door de
werking van de ruitenwissers te voorkomen.
Inschakelen / uitschakelen
► Druk met draaiende motor op deze toets om de
functie in of uit te schakelen (bevestigd door een
controlelampje).
De functie wordt geactiveerd als de
buitentemperatuur daalt tot minder dan 0 °C en
automatisch uitgeschakeld wanneer de motor wordt
afgezet.
Achterruitverwarming
Het ontwasemen/ontdooien werkt alleen als de
motor draait.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ook ontwasemd/ontdooid.
► Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen (bevestigd door het branden /
doven van het controlelampje).
De achterruitverwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te
voorkomen.
Schakel de achterruitverwarming uit wanneer u deze niet meer nodig hebt;
77
Verlichting en zicht
4gesproeid. Dit verbetert het zicht en zorgt dat er
minder ruitensproeiervloeistof wordt gebruikt.
Bij een automatische airconditioning zorgt elke beweging van de
ruitensproeierbediening dat de luchtinlaat tijdelijk
wordt gesloten om te voorkomen dat er geurtjes
in het interieur komen.
Bedien de ruitensproeiers niet zolang het reservoir van de ruitensproeiervloeistof leeg
is; kans op beschadiging van de
ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als er geen
risico is van bevriezing van de vloeistof op de
voorruit; hierdoor zou het zicht namelijk kunnen
afnemen. Gebruik tijdens de winter producten die
geschikt zijn voor zeer lage temperaturen.
Vul nooit bij met water.
Ruitenwisser achter (SW)
► Draai aan de ring om het symbool van de
gewenste stand tegenover het merkteken te zetten.
Uit
Intervalstand ruitenwissers
Ruitensproeier / -wisser
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het
moment dat u de achteruitversnelling inschakelt,
treedt ook de ruitenwisser achter in werking.
Dit kan worden ingesteld in de app
Instellingen > Voertuig van het
touchscreen.
Wanneer er sneeuw of ijs op de achterruit ligt of als er een fietsendrager op de
trekhaak is gemonteerd, schakel dan de
automatische werking van de achterruitenwisser
uit via de app Instellingen
> Voertuig van het
touchscreen.
Ruitensproeier achter
► Draai de ring zo ver mogelijk en houd de ring in
deze stand.
De ruitensproeier en ruitenwisser werken zolang aan
de ring wordt gedraaid.
Na het sproeien wordt er nog een laatste
wisbeweging gemaakt.
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
De onderhoudsstand wordt gebruikt voor het
reinigen of vervangen van de wisserbladen. De
stand kan ook bij winters weer (ijs en sneeuw)
worden gebruikt om de ruitenwisserbladen los van
de voorruit te zetten.
Voor een goede werking van de ruitenwissers raden wij u het volgende aan:
–
er voorzichtig mee om te gaan.
–
ze regelmatig te reinigen met zeepsop.
–
gebruik de ruitenwissers niet om een stuk
karton tegen de voorruit te houden.
–
ze te vervangen zodra ze tekenen van slijtage
vertonen.
Voordat u een wisserblad van de voorruit
demonteert
Wanneer u de wisserhendel direct na het
uitschakelen van het contact bedient, gaan de
wisserbladen in een verticale positie staan.
►
U kunt vervolgens de gewenste procedure
uitvoeren of de ruitenwisserbladen vervangen.
111
Rijden
6Wanneer de melding verdwijnt, is de geselecteerde
stand geactiveerd en wordt deze op het
instrumentenpaneel weergegeven (behalve bij de
stand Normaal).
Met benzine-/dieselmotoren
Wanneer het contact wordt aangezet, wordt
standaard de rijstand Normaal geselecteerd.
Eco
Deze stand vermindert het energieverbruik door de
prestaties van de verwarming en de airconditioning
te verlagen zonder deze uit te schakelen.
Comfort
Voor comfortabeler rijden en een soepelere vering.
Normaal
Hiermee worden de standaardinstellingen hersteld.
In combinatie met Active Suspension Control biedt
deze stand het beste compromis tussen comfort en
weggedrag.
Sport
In deze stand is een meer dynamische rijstijl
mogelijk door aanpassing van de stuurbekrachtiging
en Active Suspension Control, de respons op het
gaspedaal, het schakelen (bij een auto met een
automatische transmissie) en de mogelijkheid om
de dynamische instellingen van de auto op het
instrumentenpaneel weer te geven.
Bij het selecteren van de Sport-modus wordt de
-functie uitgeschakeld.Stop & Start
Handmatig
Stand permanent Handmatig bij een auto met een
automatische transmissie.
Deze handmatige modus kan met toets
M van de
selectiehendel worden geopend.
Wordt gebruikt om handmatig te schakelen met de
schakelflippers aan de stuurkolom.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de automatische transmissie (EAT8).
Vrijloop-stand Afhankelijk van de uitvoering of motor kan
bij een auto met een EAT8-transmissie in stand
D (behalve in stand Sport) de vrijloop worden
geactiveerd door het gaspedaal geleidelijk
volledig los te laten. Hierdoor kan brandstof
worden bespaard.
Het is normaal dat het motortoerental daalt
(toerenteller geeft het stationaire toerental aan,
minder geluid van de motor).
Bij motoren van plug-in
hybrideauto's
Wanneer het contact wordt aangezet, wordt
standaard de rijstand Electric geselecteerd.
Electric
In deze stand rijdt de auto 100% elektrisch. De
maximumsnelheid is ongeveer 135 km/h.
Als de stand Electric bij het starten van de
auto door de omstandigheden niet kan worden
geactiveerd of gehandhaafd, wordt de melding
" Elektrische stand momenteel niet beschikbaar"
op het instrumentenpaneel weergegeven. De auto
gaat automatisch over op de stand Hybride.
Activeringsvoorwaarden
–
De laadtoestand van de tractiebatterij is
voldoende. Het wordt daarom aanbevolen om
de auto na elke rit op te laden. De stand Electric
is beschikbaar zolang de laadtoestand van de
tractiebatterij voldoende is.
–
Buitentemperatuur tussen ongeveer -5°C en
45°C.
Handmatig de stand verlaten
►
T
rap het gaspedaal volledig in, of
►
Selecteer een andere stand.
Wanneer u de auto langere tijd niet hebt gebruikt (meerdere maanden), kan het
voorkomen dat de benzinemotor wordt gestart,
zelfs als de tractiebatterij is opgeladen.
Afhankelijk van de uitrusting wordt de stand Electric gecombineerd met de stand
Normaal van de Active Suspension
Control-functie.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over Active Suspension Control.
Wanneer de verbrandingsmotor meerdere keren wordt gestart zonder dat de
temperatuur voldoende stijgt, kan het zijn dat de
stand Electric tijdelijk niet beschikbaar is
(natuurlijk fenomeen van verdunning van
brandstof in de olie). De melding "Elektrische
155
Praktische informatie
7– Bij een incident moet u altijd bij de brandweer
en nooddiensten melden dat de auto is voorzien
van een tractiebatterij.
–
Raak vloeistoffen die uit de tractiebatterij
lekken nooit aan.
–
Adem gassen die uit de tractiebatterij komen
niet in, want deze zijn giftig.
–
Blijf niet in de buurt van de auto staan bij
een incident of ongeval, want de gassen die
vrijkomen zijn ontvlambaar en kunnen brand
veroorzaken.
Dit label mag alleen door de brandweer en onderhoudsdiensten worden gebruikt bij
werkzaamheden aan de auto.
Andere personen mogen het apparaat op dit
label niet aanraken.
Bij een aanrijding of beschadiging aan de onderzijde van de auto
In deze gevallen kan het elektrische circuit of de
tractiebatterij ernstig beschadigd raken.
Zet het voertuig zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats en zet het contact af.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bij het wassen van de auto Controleer voordat u de auto gaat wassen
altijd of de laadklep goed is gesloten.
Was de auto niet tijdens het opladen van de
tractiebatterij.
Wassen met hogedrukspuit Het is nadrukkelijk verboden om met een
hogedrukreiniger de motorruimte of de onderzijde
van de carrosserie te reinigen, omdat er anders
schade aan elektrische componenten kan
ontstaan.
Gebruik een druk van maximaal 80 bar wanneer
u de carrosserie wast.
Zorg dat er geen water of stof in de laadaansluiting of laadstekker komt - kans
op elektrocutie of brand!
U mag de laadstekker of -kabel nooit met natte
handen aansluiten of loskoppelen - kans op
elektrocutie!
Tractiebatterij
In de Li-ion-tractiebatterij (lithiumion) wordt de
elektrische energie voor het aandrijven van de auto
opgeslagen.
Deze bevindt zich onder de achterbank.
De actieradius van de tractiebatterij is afhankelijk
van de rijstijl, de route, het gebruik van de
verwarmings- en airconditioningssystemen, en
de veroudering van de componenten van de
tractiebatterij.
De veroudering van de tractiebatterij is afhankelijk van diverse factoren, zoals de
klimaatomstandigheden en de afgelegde afstand.
PEUGEOT raadt het volgende aan om de actieradius van uw auto en de
duurzaamheid van de tractiebatterij te
handhaven:
–
Laad de tractiebatterij van uw elektrische auto
niet elke dag volledig op (laad de tractiebatterij zo
vaak mogelijk tot maximaal 80% op).
–
Laat de batterij nooit helemaal leeglopen.
–
Zet de auto niet weg als de auto langere tijd
niet zal worden gebruikt (langer dan 12 uur)
terwijl het laadniveau van de tractiebatterij laag
of hoog is. Een goed laadniveau ligt tussen 20
en 40%.
–
Laad de auto niet te vaak door snelladen op.
–
Zorg dat de auto niet langer dan 24 uur wordt
blootgesteld aan temperaturen lager dan -30 °C
en hoger dan +60 °C.
–
Laad de auto niet op bij temperaturen onder
nul (behalve als de auto langer dan 20
minuten
heeft gereden) of hoger dan +30 °C.
–
Gebruik de tractiebatterij van de auto niet om
energie te genereren.
–
Gebruik geen generator om de tractiebatterij
van de auto op te laden.
Bij schade aan de tractiebatterij Het is ten strengste verboden om zelf
werkzaamheden aan de auto uit te voeren.
170
Praktische informatie
Spaarfase
Dit systeem regelt het gebruik van bepaalde functies
van de auto afhankelijk van de laadtoestand van de
accu.
Tijdens het rijden kunnen enkele functies, zoals
de airconditioning en achterruitverwarming,
tijdelijk worden uitgeschakeld in verband met de
laadtoestand van de accu.
Deze functies worden automatisch weer
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit
toelaat.
Motorkap
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
de Actieve motorkap.
Stop & Start
Voordat u werkzaamheden onder de
motorkap uitvoert, moet u het contact afzetten
om te voorkomen dat de motor automatisch weer
wordt gestart.
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die
in de bladen van de koelventilator of in bepaalde
bewegende componenten kunnen komen - kans
op verstikking en ernstig letsel!
Plug-in hybrides Voordat er werkzaamheden onder de
motorkap worden uitgevoerd, moet u eerst
het contact uitzetten en de laadstekker eruit
trekken als deze is aangesloten. Verder moet
u controleren of het controlelampje READY op
het instrumentenpaneel niet brandt en moet u 4
minuten wachten – kans op ernstig letsel!
Door de plaats van de hendel kan de motorkap niet worden geopend zolang het
voorportier links is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met het bedienen van de veiligheidshaak (kans op
brandwonden). Gebruik de beschermde zone.
Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet
tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
Koelen van de motor als deze wordt afgezet
De koelventilator van de motor kan starten
nadat de motor is afgezet.
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding
die in de propeller van de ventilator kunnen
komen!
Openen
► In het interieur : trek de hendel links onder het
dashboard naar u toe.
► Aan de buitenzijde : beweeg de hendel omhoog
en til de motorkap op.
Twee gasdempers openen de motorkap en houden
deze omhoog.
Sluiten
► Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot vallen.
►
Controleer of hij vergrendeld is.
173
Praktische informatie
7Type vloeistof
De vloeistof moet worden bijgevuld met een kant-en-
klaar mengsel.
In de winter (bij temperaturen onder nul) moet
er een vloeistof met antivries (geschikt voor de
temperatuur) worden gebruikt om de componenten
van het systeem (pomp, tank, kanalen, verstuivers)
te beschermen.
Vul het reservoir nooit bij met kraanwater (kans op bevriezing, kalkafzetting enz.).
Dieselbrandstofadditief
(dieseluitvoering met
roetfilter)
Wanneer het minimumpeil in het additiefreservoir van het roetfilter is bereikt,
gaat dit waarschuwingslampje permanent branden,
in combinatie met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding.
Bijvullen
Dit additief moet snel worden bijgevuld.
Ga naar een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
AdBlue® (BlueHDi)
Er verschijnt een waarschuwing zodra het
reserveniveau is bereikt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de indicatoren en met name de indicatoren
voor de AdBlue-actieradius.
Vul het AdBlue-reservoir bij om te voorkomen dat de
motor om wettelijke redenen niet meer kan worden
gestart.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over AdBlue
® (BlueHDi) en met name de toevoer
van AdBlue.
Controles
Zie voor het controleren van deze onderdelen het
onderhoudsschema van de fabrikant voor uw motor,
tenzij anders aangegeven.
Laat de controles eventueel uitvoeren door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Voor een optimale werking van belangrijke
onderdelen zoals het remsysteem selecteert en
biedt PEUGEOT specifieke producten aan.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij. Controleer wel regelmatig of de
accupoolklemmen goed vastzitten (bij uitvoeringen
zonder snelsluiting voor de accupoolklemmen) en of
de aansluitingen schoon zijn.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie en de te nemen
voorzorgsmaatregelen voordat u
werkzaamheden aan de 12V-accu uitvoert.
Uitvoeringen met Stop & Start zijn voorzien van een 12 V-loodaccu met speciale
technologie en specificaties.
Deze accu mag uitsluitend worden vervangen
door een PEUGEOT-dealer of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Interieurfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moet het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
Luchtfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moet het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen ook het oliefilter vervangen.