• Als de AC-laadkabel wordt
aangesloten terwijl het
controlelampje READY brandt, stopt
het hybridesysteem automatisch en
kan er niet worden gereden.
WAARSCHUWING!
Wees voorzichtig tijdens het laden
Geadviseerd wordt de laadprocedure
niet uit te laten voeren door mensen
met geïmplanteerde pacemakers of
CRT-pacemakers. Vraag iemand anders
dat te doen.
• Kom niet in de buurt van de lader en
de AC-laadkabel tijdens het laden.
Het laden kan de werking van
dergelijke apparatuur beïnvloeden.
• Blijf niet in de auto tijdens het laden.
Het laden kan de werking van
dergelijke apparatuur beïnvloeden.
• Stap niet in de auto en haal ook niets
uit de bagageruimte. Het laden kan
de werking van dergelijke apparatuur
beïnvloeden.
Als de AC-laadkabel is aangesloten op
de auto
Bedien de selectiehendel niet.
In het onwaarschijnlijke geval dat de
AC-laadkabel beschadigd is geraakt,
kan de selectiehendel van stand P in
een andere stand worden gezet en kan
de auto in beweging komen, met een
ongeval tot gevolg.
Voorzorgsmaatregelen bij laden
Deze auto is ontworpen om geladen te
worden via een externe voedingsbron
met behulp van een AC-laadkabel die
exclusief is bedoeld voor standaard
wandcontactdozen.
De auto verschilt echter op de volgende
manieren sterk van standaard
huishoudelijke elektrische apparaten en
onjuist gebruik kan brand of elektrische
schokken veroorzaken, met mogelijk
dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.• Het laden moet plaatsvinden bij 8 -
10 ampère, onafgebroken gedurende
ongeveer 9 uur. (→Blz. 110)
• Het laden kan buiten plaatsvinden.
Om op de juiste manier te laden, dient u
onderstaande uitleg te lezen en de
procedure te volgen. Het laden moet
worden uitgevoerd door bestuurders die
over een geldig rijbewijs beschikken en
die de procedure van het laden
begrijpen.
• Laat geen kinderen zonder toezicht
gebruikmaken van de AC-laadkabel.
Houd de AC-laadkabel altijd buiten
bereik van kinderen.
• Volg als u de auto laadt met een lader
de instructies van de lader.
• Controleer de instelling van de
laadschemafunctie als een openbare
laadfaciliteit wordt gebruikt.
– Als het laadschema is geregistreerd,
schakel de functie dan tijdelijk uit of
zet “Charge Now” (nu opladen) aan.
(→Blz. 126)
– Als het laadschema is ingesteld op
“On” (aan), zal het laden niet
worden gestart, zelfs niet als de
AC-laadkabel is aangesloten. Verder
kunnen er laadkosten in rekening
worden gebracht door het
aansluiten van de AC-laadkabel.
Controleer voorafgaand aan het laden
het volgende
Controleer voor het laden altijd het
volgende.
• De parkeerrem is geactiveerd.
(→Blz. 255)
• Verlichting, zoals koplampen,
alarmknipperlichten en
interieurverlichting, is uitgeschakeld.
Als verlichting is ingeschakeld, is
daarvoor elektriciteit nodig waardoor
de laadtijd toeneemt.
• Het contact wordt UIT gezet.
(→Blz. 249)
2.2 Laden
115
2
Plug-in hybridesysteem
de laadstekker weergegeven op de
energiemonitor en wordt de stroom van
de elektriciteit tijdens het laden
weergegeven (→blz. 171).
Laden bij een openbaar laadstation
met autorisatiefunctie
Als tijdens het laden een portier wordt
ontgrendeld, wordt de laadstekker
ontgrendeld en wordt het laden
onderbroken. In dat geval wordt de
autorisatie van het laadstation
geannuleerd en kan het laden mogelijk
niet weer worden gestart. Sluit de
laadstekker weer aan en voer de
autorisatie voor het laadstation uit.
Beschermingsfunctie tegen
oververhitting AC-laadcontact (auto's
met 6,6 kW tractiebatterijlader)
Door de plaatsing van een thermosensor
in het AC-laadcontact wordt voorkomen
dat onderdelen smelten wanneer de
temperatuur stijgt ten gevolge van
verontreinigingen in de laadstekker. Als
een bepaalde temperatuurstijging wordt
gesignaleerd, stopt het laden
onmiddellijk en wordt er een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay. Nadat de
temperatuur is gedaald, wordt het laden
hervat door de procedure voor het
starten van het laden nogmaals uit te
voeren.
WAARSCHUWING!
Tijdens laden
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet, kunt u een ongeval
veroorzaken, waardoor dodelijk of
ernstig letsel kan ontstaan.
• Sluit de laadkabel aan op een
voedingsbron die geschikt is voor het
laden. (→Blz. 107)
• Controleer of de AC-laadkabel, de
stekker en de contactdoos vrij zijn
van verontreinigingen.
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Controleer vóór het laden of het
AC-laadcontact niet vervormd,
beschadigd of gecorrodeerd is en of
het laadcontact vrij is van
verontreinigingen zoals vuil, sneeuw
en ijs. Als er vuil of stof in zit,
verwijder dit dan volledig voordat u
de laadstekker erin steekt.
• Zorg ervoor dat het gedeelte rond de
aansluitingen vrij is van vuil en stof
voordat u de laadstekker in de lader
steekt. Als er vuil of stof in zit,
verwijder dit dan volledig voordat u
de laadstekker erin steekt.
• Zorg ervoor dat de aansluitingen van
het AC-laadcontact niet nat worden.
• Gebruik alleen contactdozen waarin
de stekker goed aangesloten kan
worden.
• Bundel de AC-laadkabel niet tijdens
het laden en wikkel hem niet op
omdat dit kan leiden tot
oververhitting.
• Raak de aansluitingen van de
laadstekker en het AC-laadcontact
niet aan met scherpe metalen
voorwerpen (naalden, enz.) of de
hand en veroorzaak geen kortsluiting
met vreemde voorwerpen.
• Als het laden buiten plaatsvindt,
controleer dan of de contactdoos
waterdicht is en voor gebruik
buitenshuis geschikt is. Zorg ervoor
dat de waterdichte kap helemaal
gesloten kan worden. Als de
waterdichte kap niet gesloten kan
worden, plaats dan een waterdichte
kap die wel gesloten kan worden.
• Volg de aanwijzingen van de lader om
te stoppen met laden bij het
laadstation.
• Als u tijdens het laden hitte, rook,
geuren, geluiden of andere
afwijkingen constateert, stop dan
onmiddellijk met laden.
• Steek de stekker niet in de
contactdoos als die is
ondergedompeld in water of sneeuw.
2.2 Laden
121
2
Plug-in hybridesysteem
2.2.11 Wanneer de normale procedure voor laden niet kan worden
uitgevoerd
Als het laden niet start, ook al is de normale procedure gevolgd, controleer dan elk van de
onderstaande items.
Als er een waarschuwingsmelding verschijnt op het multi-informatiedisplay, raadpleeg
dan ook blz. 140.
Wanneer de normale procedure voor laden niet kan worden uitgevoerd
Raadpleeg de volgende tabel en voer de desbetreffende correctieprocedure uit.
Het controlelampje Power op het CCID (Charging Circuit Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem) gaat niet branden, zelfs niet als de stekker is
aangesloten op een externe voedingsbron.
Waarschijnlijke oorzaak Correctieprocedure
De stekker is niet goed aangesloten op de
contactdoosControleer of de stekker goed is aangesloten
op de contactdoos.
De elektriciteit is uitgevallenVoer de laadprocedure nogmaals uit als er
weer elektriciteit beschikbaar is.
De op afstand bedienbare schakelaar is uitge-
schakeldSchakel de op afstand bedienbare schakelaar,
indien aanwezig, in.
De zekering in het gebouw is doorgeslagen en
de elektriciteit is uitgevallenControleer of de zekering in orde is en, als dat
het geval is, of de auto geladen kan worden
via een andere contactdoos.
Als laden mogelijk is, kan de eerste contact-
doos defect zijn. Neem contact op met de be-
heerder of een elektricien.
Kortsluiting tussen het CCID (Charging Circuit
Interrupting Device, onderbrekingsapparaat
laadsysteem) en de stekkerStop onmiddellijk met laden en neem contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar be-
horen gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Het waarschuwingslampje storing van het CCID (Charging Circuit Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem) knippert.
Waarschijnlijke oorzaak Correctieprocedure
Lekstroomdetectiefunctie of zelfdiagnose-
functie in werking en voeding onderbrokenAls de spanning te laag is, kan het waarschu-
wingslampje storing gaan knipperen als er
interferentie is. Voer een resetprocedure uit
en sluit aan op een geschikte voedingsbron.
(→Blz. 97)
Als het laden niet start, stop dan onmiddellijk
met laden en neem contact op met een er-
kende Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
2.2 Laden
137
2
Plug-in hybridesysteem
De laadindicator van de laadaansluiting gaat niet branden, ook al is de laadstekker
aangesloten.
Waarschijnlijke oorzaak Correctieprocedure
De stekker zit niet goed in de contactdoosControleer of de stekker goed is aangesloten
op de contactdoos.
De laadstekker is niet goed aangesloten op
het AC-laadcontactControleer de aansluitstatus van de laadstek-
ker.
■Plaats de laadstekker bij het aansluiten
goed.
■Controleer na het aansluiten van de
laadstekker of de laadindicator van de
laadaansluiting gaat branden.
Als de laadindicator van de laadaansluiting
niet gaat branden, zelfs niet wanneer de
laadstekker goed is aangesloten, kan er
sprake zijn van een storing in het systeem.
Stop onmiddellijk met laden en neem contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Het batterijpakket (tractiebatterij) is al volle-
dig geladenAls het batterijpakket (tractiebatterij) volle-
dig geladen is, wordt de laadprocedure niet
uitgevoerd.
De lader werkt nietNeem contact op met de beheerder als er een
probleem is met de lader.
De laadindicator van de laadaansluiting knippert en de laadprocedure kan niet worden
uitgevoerd.
Waarschijnlijke oorzaak Correctieprocedure
Als de laadindicator van de laadaansluiting
knippert
*: er is een laadschema geregistreerdWacht tot het ingestelde tijdstip als u wilt
laden volgens het laadschema.
Stel “Charge Now” (nu opladen) in op “On”
(aan) om te beginnen met laden. (→Blz. 131)
Als de laadindicator van de laadaansluiting
snel knippert
*: Er is een storing opgetreden in
een externe voedingsbron of de autoStart het hybridesysteem en volg de instruc-
ties in de melding op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 137)
*Raadpleeg blz. 91 voor informatie over het branden en knipperen van de laadindicator
van de laadaansluiting.
Als de laadschemafunctie niet normaal werkt
Raadpleeg de volgende tabel en voer de desbetreffende correctieprocedure uit.
Kan niet laden op het gewenste tijdstip
Waarschijnlijke oorzaak Correctieprocedure
De klok van de auto is niet juist ingesteldControleer de klokinstelling en stel hem in op
de juiste tijd. (→Blz. 156)
De voertuigkalender is niet juist ingesteld.Controleer de kalenderinstelling en stel de
juiste datum in. (→Blz. 163)
2.2 Laden
138
Waarschijnlijke oorzaak Correctieprocedure
De AC-laadkabel is niet aangesloten op de
autoSluit de AC-laadkabel aan alvorens het laad-
schema te gebruiken.
Onjuiste laadmodus geselecteerdControleer de instelling van de laadmodus.
(→Blz. 125)
Als de laadmodus is ingesteld op “Start”, be-
gint het laden op het ingestelde tijdstip, maar
als “Departure” (vertrek) is ingesteld, is het
laden voltooid op het ingestelde tijdstip. (De
starttijd voor het laden wordt automatisch
geregeld door het systeem.)
Het laden begint, ook al is er een laadschema geregistreerd
Waarschijnlijke oorzaak Correctieprocedure
“Charge Now” (nu opladen) is ingesteld op
“On” (aan)Stel “Charge Now” (nu opladen) in op “Off”
(uit) om te laden overeenkomstig het laad-
schema. (→Blz. 131)
laadschema is ingesteld op “Off” (uit)Controleer of laadschema niet is ingesteld op
“Off” (uit). (→Blz. 131)
De laadmodus is ingesteld op “Departure”
(vertrek) en de geplande vertrektijd ligt dicht
bij het huidige tijdstipAls het systeem vaststelt dat er geen tijd is
om het laden te voltooien op de geplande ver-
trektijd, begint het met laden. Controleer de
laadschema's.
De AC-laadkabel was verwijderd en opnieuw
aangesloten terwijl de laadindicator van de
laadaansluiting knipperdeAls de AC-laadkabel was verwijderd en op-
nieuw aangesloten terwijl de laadindicator
knipperde, wordt het laadschema geannu-
leerd (→blz. 120).
Verwijder de AC-laadkabel tijdelijk en sluit
hem weer aan.
De “Mijn ruimte-modus” of de op afstand be-
dienbare airconditioning was in werkingAls de “Mijn ruimte-modus” of de op afstand
bedienbare airconditioning wordt ingescha-
keld, start het systeem met laden, ook al is er
een laadschema geregistreerd. Stop de “Mijn
ruimte-modus” of de op afstand bedienbare
airconditioning en sluit vervolgens de AC-
laadkabel opnieuw aan om te laden met be-
hulp van het laadschema.
De “Battery Heater” (batterijverwarming)
(→blz. 111) is in werkingAls de laadmodus is ingesteld op “Departure”
(vertrek), kan de “Battery Heater” (batterij-
verwarming) in werking treden voordat het
laden begint. Controleer de status van de
laadindicator van de laadaansluiting.
(→Blz. 91)
De buitentemperatuur is laag en de opwarm-
regeling van het batterijpakket (tractiebatte-
rij) (→blz. 111) is in werking (alleen Groen-
land)Als de opwarmregeling van het batterijpakket
(tractiebatterij) in werking is, worden de laad-
schema's genegeerd en wordt met laden be-
gonnen. Ga door met laden om het batte-
rijpakket (tractiebatterij) te beschermen.
2.2 Laden
139
2
Plug-in hybridesysteem
Het laden stopt eerder dan het tijdstip dat is ingesteld bij “Departure” (vertrek)
Waarschijnlijke oorzaak Correctieprocedure
Het tijdstip waarop het laden stopt, komt niet
overeen met het geschatte eindtijdstip door
de conditie van de voedingsbron of de buiten-
temperatuurAls er plotselinge veranderingen in tempera-
tuur of veranderingen in de conditie van de
voedingsbron optreden tijdens het laden, kan
het laden eerder beëindigd worden dan het
tijdstip dat berekend is door het systeem.
Het laden is niet voltooid, hoewel het tijdstip is ingesteld op “Departure” (vertrek)
Waarschijnlijke oorzaak Correctieprocedure
“Climate Prep” (aircovoorbereiding) is inge-
steld op “On” (aan)Als “Climate Prep” (aircovoorbereiding) is
ingesteld op “On” (aan), werkt de airconditio-
ning tot aan het vertrektijdstip.
Daarom kan het laden wellicht niet voltooid
zijn op het ingestelde tijdstip vanwege de
laadcondities.
Ga door met laden om het batterijpakket
(tractiebatterij) volledig te laden.
Het tijdstip waarop het laden stopt, komt niet
overeen met het geschatte eindtijdstip door
de conditie van de voedingsbron of de buiten-
temperatuurAls er plotselinge veranderingen in tempera-
tuur of veranderingen in de conditie van de
voedingsbron optreden tijdens het laden, kan
het laden beëindigd worden op een ander
tijdstip dan het tijdstip dat berekend is door
het systeem.
Het laden start niet, hoewel het tijdstip dat is ingesteld in “Start” is bereikt
Waarschijnlijke oorzaak Correctieprocedure
De AC-laadkabel is aangesloten na het instel-
len van het tijdstipSluit de AC-laadkabel aan vóór het instellen
van het tijdstip in “Start”.
Als er een laadgerelateerde melding wordt weergegeven
Als een portier wordt geopend en het contact UIT staat, wordt na het laden een melding
weergegeven op het multi-informatiedisplay.
Volg, als dit gebeurt, de instructies op het scherm.
2.2 Laden
140
FHybride eco-gebied (HV-modus)
Laat zien dat er niet vaak gebruik
wordt gemaakt van het vermogen van
de benzinemotor.
De benzinemotor wordt automatisch
gestopt en opnieuw gestart onder
verschillende omstandigheden.
*Met “regenereren” wordt in deze
handleiding het omzetten van
bewegingsenergie van de auto in
elektrische energie bedoeld.
In de volgende situatie werkt de
hybridesysteemindicator niet.
• Het controlelampje READY brandt
niet.
• De selectiehendel staat in een andere
stand dan D of S.
Weergave buitentemperatuur
• Onder de volgende omstandigheden
wordt mogelijk niet de juiste
buitentemperatuur weergegeven of
duurt het langer voordat de weergave
wordt gewijzigd.
– Wanneer de auto stilstaat (inclusief
wanneer “Mijn ruimte-modus”
wordt gebruikt) of met lage
snelheid rijdt (lager dan 20 km/h)
– Wanneer de buitentemperatuur
plotseling verandert (bijvoorbeeld
bij het in- of uitrijden van een
garage of tunnel)
• Wanneer -- of E wordt weergegeven,
zit er mogelijk een storing in het
systeem. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Geeft de buitentemperatuur aan
binnen het bereik -40°C tot 50°C.
• Wanneer de buitentemperatuur
ongeveer 3°C of lager is, gaat het
controlelampje
gedurende
10 seconden knipperen en blijft
daarna branden.LCD-scherm
→Blz. 157
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijvoorbeeld de
weergave van het instrumentenpaneel)
kunnen worden gewijzigd op het scherm
van het multi-informatiedisplay.
(→Blz. 163)
WAARSCHUWING!
Informatiedisplay bij lage
temperaturen
Laat het interieur van de auto op
temperatuur komen alvorens het
informatiedisplay te gebruiken. Bij
extreem lage temperaturen kan het
display trager reageren en worden
wijzigingen mogelijk met enige
vertraging weergegeven.
Zo kan er bijvoorbeeld een vertraging
ontstaan tussen het schakelen door de
bestuurder en de weergave van de
ingeschakelde versnelling op het
display. Deze vertraging kan de
bestuurder doen besluiten nogmaals
terug te schakelen, waardoor er snel en
te sterk op de motor wordt afgeremd en
er een aanrijding kan ontstaan,
mogelijk met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
OPMERKING
Voorkomen van schade aan de motor
en onderdelen ervan
• Als “Engine Coolant Temp High Stop
in a Safe Place See Owner’s Manual”
(Temp. motorkoelvloeistof hoog. Stop
op een veilige plaats. Zie handleiding)
op het multi-informatiedisplay wordt
weergegeven, is de motor mogelijk
oververhit. Breng in dat geval de auto
zo snel mogelijk op een veilige plaats
tot stilstand en controleer de motor
nadat deze volledig is afgekoeld.
(→Blz. 506)
3.1 Instrumentenpaneel
155
3
Voertuigstatusinformatie en controlelampjes
gebruikt als
referentiewerkingsgebied voor het
gebruiken van het gaspedaal
overeenkomstig de
rijomstandigheden, zoals bij
wegrijden en rijden met constante
snelheid.
Het display voor begeleiding
milieubewust bedienen gaspedaal
verandert overeenkomstig de
rijomstandigheden, zoals bij
wegrijden en rijden met constante
snelheid.
Het is gemakkelijker om
milieuvriendelijk te rijden door te
rijden overeenkomstig het display dat
de bedieningen van het gaspedaal
toont en binnen het
referentiewerkingsbereik te blijven.
“Eco Score”
De rijstatus voor de volgende 3 situaties
wordt geëvalueerd op 5 niveaus: soepel
accelereren bij wegrijden (“Start”), rijden
zonder plotseling accelereren (“Cruise”
(Constant)) en soepel stoppen (“Stop”).
Elke keer dat de auto tot stilstand wordt
gebracht, wordt een score weergegeven
op basis van een perfecte score van
100 punten.
AScore
B“Start”
C“Cruise” (constant)
D“Stop”
De 3 situaties worden tijdens het
rijden met de iconen weergegeven.Lezen van het staafdisplay:
Score Staafdisplay
Niet be-
oordeeld
Laag
Hoog
Na het wegrijden wordt de “Eco Score”
pas weergegeven als de rijsnelheid hoger
wordt dan ongeveer 20 km/h.
Telkens als de auto wegrijdt, wordt de
“Eco Score” gereset en wordt een nieuwe
evaluatie gestart.
Als het hybridesysteem stopt, wordt de
huidige totaalscore weergegeven.
*
*
De score wordt alleen weergegeven
wanneer “Eco Score” wordt geselecteerd
voor “Closing Display” (afsluitend
scherm). (→Blz. 163)
EV-verhouding/EV-rijverhouding
AVerstreken tijd sinds starten
Weergave van de verstreken tijd sinds
het starten van het hybridesysteem.
*
BEV-rijverhouding sinds starten
Weergave van het percentage dat
elektrisch is gereden sinds het
starten van het hybridesysteem.
*
*
Telkens als het hybridesysteem stopt,
wordt dit gereset.
3.1 Instrumentenpaneel
160