7.1 Belangrijke informatie.........384
7.1.1 Alarmknipperlichten........384
7.1.2 Als uw auto in geval van nood tot
stilstand moet worden
gebracht..............384
7.1.3 Als de onder water staat of het water
op de weg stijgt..........385
7.2 Stappen die genomen moeten worden in
noodgevallen..............385
7.2.1 Als uw auto moet worden
gesleept..............385
7.2.2 Als u denkt dat er iets mis is. . . .390
7.2.3 Als een waarschuwingslampje gaat
branden of een waarschuwingszoemer
klinkt...............390
7.2.4 Als er een waarschuwingsmelding
wordt weergegeven........398
7.2.5 Als uw auto een lekke band
heeft (auto's zonder een
reservewiel)............403
7.2.6 Als uw auto een lekke band heeft
(auto's met een reservewiel). . . .413
7.2.7 Als het hybridesysteem niet kan
worden gestart..........422
7.2.8 Als u uw sleutels verliest......423
7.2.9 Als de tankdopklep niet kan worden
geopend..............423
7.2.10 Als de elektronische sleutel niet
goed werkt............424
7.2.11 Als de 12V-accu is ontladen . . .426
7.2.12 Als uw auto oververhit raakt . . .430
7.2.13 Als de auto vast komt te zitten . .434
Bij problemen7
383
7.1 Belangrijke informatie
7.1.1 Alarmknipperlichten
De alarmknipperlichten worden gebruikt
om andere bestuurders te waarschuwen
wanneer de auto tot stilstand moet
worden gebracht, bijvoorbeeld bij pech.
Bedieningsinstructies
Druk op de schakelaar.
Alle richtingaanwijzers gaan knipperen.
Druk nogmaals op de schakelaar om ze
weer uit te schakelen.
Alarmknipperlichten
• Als de alarmknipperlichten gedurende
langere tijd worden gebruikt terwijl
het hybridesysteem niet in werking is
(terwijl het controlelampje READY
niet brandt) kan de 12V-accu
ontladen raken.
• Als een van de airbags wordt
geactiveerd of bij een harde aanrijding
van achteren worden de
alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld. De alarmknipperlichten
worden na ongeveer 20 minuten
automatisch uitgeschakeld. Druk
tweemaal op de schakelaar om de
alarmknipperlichten handmatig uit te
schakelen. (De alarmknipperlichten
worden mogelijk niet automatisch
ingeschakeld, afhankelijk van de
kracht en de omstandigheden van de
aanrijding.)
7.1.2 Als uw auto in geval van
nood tot stilstand moet worden
gebracht
Breng de auto alleen in noodgevallen,
bijvoorbeeld wanneer de auto niet op de
normale manier stilgezet kan worden, als
volgt tot stilstand:
De auto tot stilstand brengen
1. Trap het rempedaal met beide voeten
stevig in.
Rem niet “pompend”; hierdoor is meer
kracht nodig om de auto tot stilstand te
brengen.
2. Zet de selectiehendel in stand N.
Als de selectiehendel in stand N staat
3. Zet na het afremmen de auto stil op
een veilige plaats langs de weg.
4. Schakel het hybridesysteem uit.
Als de selectiehendel niet in stand N kan
worden gezet
3. Blijf het rempedaal met beide voeten
intrappen om de rijsnelheid van de auto
zo veel mogelijk af te remmen.
4. Om het hybridesysteem uit te
schakelen, houdt u de startknop langer
dan 2 seconden ingedrukt of drukt u deze
driemaal of vaker kort na elkaar in.
5. Breng de auto op een veilige plaats
langs de weg tot stilstand.
7.1 Belangrijke informatie
384
7.2.5 Als uw auto een lekke band
heeft (auto's zonder een
reservewiel)
Uw auto is niet uitgerust met een
reservewiel, maar wel met een
bandenreparatieset. Een lek dat wordt
veroorzaakt door een spijker of schroef
die door het loopvlak van de band steekt,
kan tijdelijk worden gerepareerd met de
bandenreparatieset. (De set bestaat uit
een fles met bandenreparatievloeistof.
De bandenreparatievloeistof kan slechts
één keer worden gebruikt voor de
tijdelijke reparatie van één band, waarbij
de spijker of schroef in het loopvlak moet
blijven zitten.) Afhankelijk van de
beschadiging van de lekke band kan hij
mogelijk niet gerepareerd worden met de
bandenreparatieset. (→Blz. 403) Laat na
de noodreparatie met de
bandenreparatieset de band repareren of
vervangen door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
WAARSCHUWING!
Als uw auto een lekke band heeft
Rijd niet door met een lekke band.
Zelfs als er over een korte afstand met
een lekke band wordt doorgereden,
kunnen band en velg zodanig
beschadigd worden dat reparatie niet
meer mogelijk is en kan er een ongeval
ontstaan.
Door het rijden met een lekke band kan
er op de wang rondom een groef
ontstaan.
In zo'n geval kan de band bij het gebruik
van een reparatieset exploderen.
Voordat u de band repareert
• Breng de auto tot stilstand op een
veilige plaats en een stevige, vlakke
ondergrond.
• Activeer de parkeerrem.
• Zet de selectiehendel in stand P.• Schakel de inbraaksensor en
hellingsensor uit (indien aanwezig)
(→blz. 76)
• Schakel het hybridesysteem uit.
• Schakel de alarmknipperlichten in.
(→Blz. 384)
• Auto's met elektrisch bedienbare
achterklep: Schakel de elektrisch
bedienbare achterklep uit.
(→Blz. 124)
• Controleer de mate waarin de band
beschadigd is.
Een band mag alleen met de
bandenreparatieset worden
gerepareerd indien de beschadiging te
wijten is aan perforatie van het loopvlak
door een spijker of schroef.
• Haal de spijker of schroef niet uit de
band. Door het verwijderen van de
spijker of de schroef kan het gat
groter worden waardoor de band niet
meer tijdelijk gerepareerd kan
worden.
• Rijd de auto naar voren tot het gat,
voor zover zichtbaar, zich boven aan
de band bevindt om lekkage van
bandenreparatievloeistof te
voorkomen.
Een lekke band die niet kan worden
gerepareerd met de
bandenreparatieset
In de volgende gevallen is reparatie van
de band met behulp van de
bandenreparatieset niet mogelijk. Neem
contact op met een erkende
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
403
7
Bij problemen
OPMERKING(Vervolgd)
• Als er brandstofdruppels op de
reparatieset terechtkomen, kan de set
beschadigd raken. Zorg dat de set niet
met brandstof in aanraking kan
komen.
• Berg de reparatieset op, zodat de set
beschermd is tegen vuil en vocht.
• Berg de reparatieset op in de
bagageruimte, buiten bereik van
kinderen.
• Demonteer de reparatieset niet en
breng geen wijzigingen aan. Stel
onderdelen als de
bandenspanningsmeter niet bloot aan
schokken. Hierdoor kunnen storingen
optreden.
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en
-zenders
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Vervang na het gebruik van
bandenreparatievloeistof de
bandenspanningssensor en -zender
wanneer de band wordt gerepareerd of
vervangen. (→Blz. 353)
7.2.6 Als uw auto een lekke band
heeft (auto's met een
reservewiel)
Uw auto is voorzien van een reservewiel.
De lekke band kan worden vervangen
door het reservewiel. Meer informatie
over banden:→blz. 351
WAARSCHUWING!
Als uw auto een lekke band heeft
Rijd niet door met een lekke band.
Zelfs als er over een korte afstand met
een lekke band wordt doorgereden,
kunnen band en velg zodanig
beschadigd worden dat reparatie niet
meer mogelijk is en kan er een ongeval
ontstaan.
Voor het opkrikken van de auto
• Breng de auto tot stilstand op een
veilige plaats en een stevige, vlakke
ondergrond.
• Activeer de parkeerrem.
• Zet de selectiehendel in stand P.
• Schakel de inbraaksensor en
hellingsensor uit (indien aanwezig)
(→blz. 76)
• Schakel het hybridesysteem uit.
• Schakel de alarmknipperlichten in.
(→Blz. 384)
• Auto's met elektrisch bedienbare
achterklep: Schakel de elektrisch
bedienbare achterklep uit.
(→Blz. 133)
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
413
7
Bij problemen
2. Openen van de ruiten en het
panoramadak*1(draaien en
vasthouden)*2
*1
Indien aanwezig
*2Deze instellingen moeten aan de
persoonlijke voorkeur worden aangepast
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING!
Bij het gebruik van de mechanische
sleutel en het bedienen van de
elektrisch bedienbare ruiten of het
panoramadak (indien aanwezig)
Bedien de elektrisch bedienbare ruiten
of het panoramadak nadat u hebt
gecontroleerd of er geen risico is dat
een passagier met een lichaamsdeel
bekneld kan raken tussen de ruiten of
het panoramadak. Laat tevens de
mechanische sleutel niet bedienen
door kinderen. Het kan gebeuren dat
een lichaamsdeel van een kind of een
andere passagier klem komt te zitten
tussen de elektrisch bedienbare ruiten
of het panoramadak.
Starten van het hybridesysteem
1. Zorg ervoor dat de selectiehendel in
stand P staat en trap het rempedaal
in.
2. Houd de zijde van de elektronische
sleutel met het Toyota-logo tegen de
startknop.
Wanneer de elektronische sleutel
wordt gesignaleerd, klinkt er een
zoemer en wordt het contact AAN
gezet.
Wanneer het Smart entry-systeem
met startknop is uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen,
wordt het contact in stand ACC gezet.3. Trap het rempedaal stevig in en
controleer of
op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven.
4. Druk kort en krachtig op de startknop.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige als het
hybridesysteem nog steeds niet kan
worden gestart.
Uitschakelen van het hybridesysteem
Zet de selectiehendel in stand P, activeer
de parkeerrem en druk op de startknop
zoals u normaal doet bij het uitschakelen
van het hybridesysteem.
Vervangen van de sleutelbatterij
Omdat deze procedure een
noodmaatregel is, wordt geadviseerd de
batterij van de elektronische sleutel zo
snel mogelijk te laten vervangen als deze
ontladen is. (→Blz. 369)
Alarm (indien aanwezig)
Het alarmsysteem wordt niet
ingeschakeld als de mechanische sleutel
wordt gebruikt om de portieren te
vergrendelen.
Het alarm kan worden geactiveerd als een
portier met de mechanische sleutel wordt
ontgrendeld terwijl het alarmsysteem is
ingeschakeld. (→Blz. 74)
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
425
7
Bij problemen
Wijzigen van de standen van het
contact
Laat het rempedaal los en druk tijdens
stap3 hierboven op de startknop. Het
hybridesysteem wordt niet
ingeschakeld en de stand verandert
iedere keer dat de knop wordt
ingedrukt. (→Blz. 183)
7.2.11 Als de 12V-accu is
ontladen
Als de 12V-accu van de auto ontladen is,
kan het hybridesysteem met behulp van
de onderstaande procedures worden
gestart. U kunt ook contact opnemen met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Starten van het hybridesysteem
Als u de beschikking hebt over een set
startkabels en een tweede voertuig met
een 12V-accu, kunt u uw auto starten met
behulp van de onderstaande
hulpstartprocedure.
1. Auto's met alarm (→blz. 74)
Controleer of u de elektronische
sleutel bij u hebt.
Als u de startkabels aansluit, kan het
alarm afgaan of kunnen de portieren
worden vergrendeld, afhankelijk van
de situatie. (→Blz. 76)2. Open de motorkap (→blz. 342) en het
deksel van de zekeringenkast.
Druk de klauwen
AenBin om de
borging helemaal ongedaan te maken
en verwijder het deksel.
3. Open het deksel van de speciale
hulpstartaansluiting.
4. Sluit de positieve startkabelklem aan
op
Avan uw auto en sluit de klem
aan de andere zijde van de positieve
startkabel aan op
Bvan de tweede
auto. Sluit vervolgens de negatieve
kabelklem aan op
Cvan de tweede
auto en sluit de klem aan de andere
zijde van de negatieve startkabel aan
op
D.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
426
Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen
Sommige voorkeursinstellingen zijn van invloed op de instellingen van andere functies.
Neem voor meer informatie contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
AAuto's met navigatiesysteem of multimediasysteem: Instellingen die u met het
scherm van het navigatiesysteem of multimediasysteem kunt wijzigen
BInstellingen die u met behulp van het multi-informatiedisplay kunt wijzigen
CInstellingen die door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige kunnen worden gewijzigd
Definitie van symbolen: O = beschikbaar, – = niet beschikbaar
Alarm
*(→blz. 74)
FunctieStandaardinstel-
lingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Aanpassen van de gevoelig-
heid van de inbraaksensor
wanneer een ruit is geopend
*Standaard Bijna leeg – – O
Schakelt het alarm uit wan-
neer de portieren worden
ontgrendeld met de mecha-
nische sleutelUit Aan – – O
*Indien aanwezig
Meters, tellers en multi-informatiedisplay (→blz. 86, blz. 90, blz. 95)
Functie*1Standaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Klok (instellen tijd) — — O O*2–
Klok (displaytype)
*312-uurs weer-
gave24-uurs weer-
gaveOO*2–
Taal
*3“English” (En-
gels)Behalve Engels*4–O–
Eenheden
*3km (l/100 km)km (km/liter)
–O–
mijlen (MPG)*5
Weergave snelheidsmeter*6Analoog Digitaal – O –
EV-controlelampje Aan Uit – O –
“ECO Guidance” (ECO advies) Aan Uit – O –
“Fuel Economy”
(brandstofverbruik)“Total Average”
(totaalgem.)“Trip Average”
(reisgemid.)
–O–
“Tank Average”
(gem. verbr.)
Audiosysteemgekoppeld dis-
play
*5Aan Uit – O –
Energiemonitor Aan Uit – O –
Display AWD-systeem
*7Aan Uit – O –
Type rij-informatie Trip (rit) Total (totaal) – O –
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
446
Portiervergrendeling (→blz. 115, blz. 424)
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Ontgrendelen met de mecha-
nische sleutelAlle portieren in
één keer ont-
grendelenStap 1: bestuur-
dersportier ont-
grendelen, stap 2:
alle portieren
ontgrendelen––O
Functie koppeling van rijsnel-
heid aan portiervergrende-
lingAan Uit O – O
Functie koppeling van stand
selectiehendel aan portier-
vergrendelingUit Aan O – O
Functie koppeling van stand
selectiehendel aan portier-
ontgrendelingUit Aan O – O
Functie koppeling portieront-
grendeling aan bestuur-
dersportierAan Uit O – O
Smart entry-systeem met startknop*1en afstandsbediening (→blz. 114, blz. 134)
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Werkingssignaal (alarmknip-
perlichten)*2Aan Uit O – O
Zoemervolume
*25Uit
O–O
1-7
Tijd tot na het ontgrendelen,
zonder dat een portier wordt
geopend, de portieren auto-
matisch weer worden ver-
grendeld30 seconden60 seconden
O–O
120 seconden
Waarschuwingszoemer ge-
opend portier (tijdens het
vergrendelen)Aan Uit – – O
*1Indien aanwezig
*2Sommige uitvoeringen
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
448