176
Rijmodi (elektrisch)
De rijmodi worden met de volgende knop geselecteerd:
Door op de knop te drukken worden de modi weergegeven op het instrumentenpaneel en, afhankelijk van de uitvoering, op het scherm met TOYOTA Pro Touch met navigatiesysteem.U kunt geen modus selecteren als het controlelampje READY uit is.Als de melding verdwijnt, wordt de geselecteerde modus geactiveerd en wordt deze continu aangegeven op het instrumentenpaneel (behalve modus Normal).Telkens wanneer het contact AAN wordt gezet, wordt standaard de modus Normal geselecteerd.
Normal
Hierdoor worden de actieradius en de dynamische prestaties geoptimaliseerd.Trap het gaspedaal volledig in om een maximaal koppel en vermogen te verkrijgen.
Eco
Optimaliseert het energieverbruik door het vermogen van de verwarming en airconditioning
te beperken (zonder ze daadwerkelijk uit te schakelen) en het elektromotorkoppel en -vermogen te beperken.
Power
Biedt dezelfde voertuigprestaties wanneer volledig beladen (maximaal toelaatbaar voertuiggewicht) als wanneer de auto in de modus Normal staat en onbeladen is.
Stop & Start
De functie Stop & Start zet de motor tijdelijk uit (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen, enz.). De motor wordt automatisch weer gestart (START-stand) zodra de bestuurder te kennen geeft weer te gaan rijden.Deze functie, die vooral is ontwikkeld voor gebruik in de stad, zorgt voor een lager brandstofverbruik,
minder uitstoot van schadelijke stoffen en een lager geluidsniveau tijdens het wachten.Het systeem heeft geen invloed op de werking van de overige functies van de auto, met name het remsysteem.
WARNI NG
Rijden op een overstroomde wegSchakel het Stop & Start-systeem uit wanneer u op een overstroomde weg moet rijden.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer rijadviezen, met name over het rijden op overstroomde wegen.
177
Rijden
6
Uitschakelen/opnieuw inschakelen
Met audiosysteem
► U kunt het systeem uit- of inschakelen door op deze toets te drukken.Het lampje brandt als het systeem is uitgeschakeld.
Met touchscreen
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het configuratiemenu van de auto.
WARNI NG
Als u het systeem met de motor in de STOP-stand uitschakelt, wordt de motor direct opnieuw gestart.
NOTIC E
Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld zodra u de motor opnieuw start.
Werking
Primaire werkingsvoorwaarden
– Het bestuurdersportier moet zijn gesloten.– De schuifdeur moet zijn gesloten.– De veiligheidsgordel van de bestuurder moet zijn vastgemaakt.– De ladingstoestand van de accu moet voldoende zijn.
– De temperatuur van de motor moet binnen het normale werkingsbereik liggen.– De buitentemperatuur moet tussen 0°C en 35°C liggen.
De motor in de stand-bystand (STOP-
stand) zetten
De motor gaat automatisch over op de stand-bystand zodra de bestuurder de intentie aangeeft te willen stoppen.Handgeschakelde transmissie: als u bij een snelheid lager dan 20 km/h of bij stilstaande auto de selectiehendel in de neutraalstand zet en het koppelingspedaal loslaat.Automatische transmissie: als het rempedaal ingetrapt wordt gehouden of stand N is ingeschakeld, bij stilstaande auto.
Tijdteller
Een tijdteller houdt bij hoelang tijdens een rit stand-by is geactiveerd. De tijdteller wordt telkens wanneer u het contact opnieuw AAN zet weer op nul gezet.
Bijzonderheden:
De motor gaat niet over op stand-by als niet aan alle voorwaarden voor de werking is voldaan en in de volgende gevallen:– De auto staat op een steile helling (bergopwaarts of bergafwaarts).– De auto heeft sinds de laatste keer dat de motor is gestart (met de sleutel of met de knop “START/STOP”) niet sneller dan 10 km/h gereden.
– De motor moet blijven draaien om een comfortabele temperatuur in het passagierscompartiment te behouden.– De ontwaseming is ingeschakeld.In deze gevallen knippert dit lampje een paar seconden, waarna het uitgaat.
NOTIC E
Nadat de motor door het systeem is gestart, is de STOP-stand niet beschikbaar zolang de auto nog niet sneller heeft gereden dan 8 km/h.
NOTIC E
Tijdens parkeermanoeuvres zal de STOP-stand enkele seconden nadat de transmissie uit de achteruitversnelling is gehaald of nadat aan het stuurwiel is gedraaid niet werken.
178
Motor opnieuw starten (START-stand)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart zodra de bestuurder de intentie aangeeft verder te willen rijden.Handgeschakelde transmissie: als het koppelingspedaal volledig wordt ingetrapt.Automatische transmissie:– Met de keuzeschakelaar in stand D of M: als het rempedaal wordt losgelaten.
– Met de keuzeschakelaar in stand N en het rempedaal losgelaten: met de keuzeschakelaar in stand D of M.– Met de keuzeschakelaar in stand P en het rempedaal ingetrapt: met de keuzeschakelaar in stand R, N, D of M.– Achteruitversnelling ingeschakeld.
Bijzonderheden
De motor wordt automatisch weer gestart als aan alle voorwaarden voor de werking is voldaan en in de volgende gevallen.– Handgeschakelde transmissie: als de snelheid van de auto hoger wordt dan 25 km/h of 3 km/h (afhankelijk van de motoruitvoering).– Automatische transmissie: als de snelheid van de auto hoger wordt dan 3 km/h.In dit geval knippert dit lampje een paar seconden, waarna het uitgaat.
Storingen
Afhankelijk van de uitrusting van de auto:Bij een storing in het systeem gaat dit lampje op het instrumentenpaneel knipperen.Het lampje van deze toets knippert en er wordt een melding weergegeven in combinatie met een geluidssignaal.Laat het systeem nakijken door een erkende
Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
De auto slaat af in de STOP-stand
Bij deze storing gaan alle lampjes op het instrumentenpaneel branden.Afhankelijk van de uitvoering kan daarnaast ook een waarschuwingsmelding verschijnen met het verzoek om de keuzeschakelaar in stand N te zetten en het rempedaal in te trappen.► Zet het contact UIT en start de motor opnieuw met de sleutel of met de knop “START/STOP”.
WARNI NG
12V-accuAuto's met het Stop & Start-systeem zijn voorzien van een speciale 12V-accu.Alle werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Bandenspannings-
waarschuwingssysteem
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.Het systeem vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren van de wielen met de referentiewaarden die elke keer nadat de banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel opnieuw moeten worden geïnitialiseerd.Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt gesignaleerd dat de spanning van een of meer banden te laag is.
WARNI NG
Het bandenspanningswaarschuwingssysteem ontslaat de bestuurder niet van de plicht om zelf alert te blijven.Ondanks de aanwezigheid van dit systeem moet u elke maand en voor elke lange rit de bandenspanning controleren (ook die van het reservewiel).Het rijden met een te lage bandenspanning leidt met name onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheden, lange ritten) tot:– een minder goede wegligging.
– een langere remweg.– een snellere slijtage van de banden.– een hoger brandstofverbruik.
190
Cruise control
WARNI NG
Zie de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen en Cruise control - specifieke adviezen.
Dit systeem zorgt ervoor dat de auto
automatisch de door de bestuurder ingestelde snelheid aanhoudt, zonder dat de bestuurder het gaspedaal hoeft in te trappen.De cruise control moet handmatig worden ingeschakeld.Daarvoor moet de auto met een snelheid van minstens 40 km/h rijden.Bij een auto met een handgeschakelde transmissie moet minimaal de derde versnelling zijn ingeschakeld.Bij een auto met een automatische transmissie moet stand D zijn geselecteerd of moet, in stand M, minimaal de tweede versnelling zijn ingeschakeld.Bij een elektrische auto moet stand D of B van de keuzeschakelaar zijn ingeschakeld.
NOTIC E
De cruise control blijft bij auto's met Stop & Start
actief na het schakelen, ongeacht het type transmissie.
NOTIC E
Bij het UIT zetten van het contact worden alle geprogrammeerde snelheden gewist.
Schakelaar aan de
stuurkolom
1.AAN (stand CRUISE)/UIT (stand 0)
2.Inschakelen van de cruise control waarbij de actuele snelheid de ingestelde snelheid wordt / verlagen van de ingestelde snelheid
3.De actuele rijsnelheid instellen als de aan te houden snelheid / verhogen van de ingestelde snelheid
4.Onderbreken/hervatten van de cruise control met de eerder opgeslagen snelheid
5.Afhankelijk van de uitvoering:De met de functie “Opslaan van snelheden” opgeslagen snelheden weergevenofGebruiken van de door de Snelheidslimietherkenning en advies voorgestelde snelheid (weergave MEM)
Zie de desbetreffende hoofdstukken voor meer
informatie over het opslaan van snelheden of over de Snelheidslimietherkenning en advies.
Informatie op het
instrumentenpaneel
209
Praktische informatie
7
Compatibiliteit van
brandstoffen
Diesel die voldoet aan de normen EN590, EN16734 en EN16709 en die is gemengd met methylestervetzuren in percentages van resp. maximaal 7%, 10%, 20% en 30%.
Als de brandstof B20 of B30 wordt gebruikt, ook al is het slechts incidenteel, moeten de bijzondere onderhoudsvoorschriften (voor “zware rijomstandigheden”) worden nageleefd.
Paraffinehoudende dieselbrandstof die voldoet aan de norm EN15940.
WARNI NG
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie, enz.) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofsysteem).
NOTIC E
Alleen het gebruik van dieselbrandstofadditieven die voldoen aan de norm B715000 is toegestaan.
Diesel bij lage temperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan paraffine in zomerdiesel vlokvorming en storingen in de motor veroorzaken. Bij deze temperaturen is het raadzaam winterdiesel te tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te houden.Bij temperaturen beneden -15°C is het beter om de auto binnen te parkeren (verwarmde garage) om problemen bij het starten te voorkomen.
Rijden in het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor beschadigen.In bepaalde landen kan het nodig zijn een specifieke brandstofsoort te gebruiken (specifiek octaangetal, specifieke commerciële benaming, enz.) om de goede werking van de motor te garanderen.Neem voor meer informatie contact op met uw dealer.
Tanken
Inhoud brandstoftank: ongeveer 69 liter.Reservehoeveelheid: ongeveer 6 liter.
Laag brandstofniveau
Wanneer het minimumbrandstofniveau is bereikt, gaat een van deze waarschuwingslampjes branden
op het instrumentenpaneel, in combinatie met de weergave van een melding en een geluidssignaal. Als het lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 8 liter brandstof in de tank.Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over als de brandstof opraakt (diesel).
NOTIC E
Een kleine pijl naast het waarschuwingslampje geeft aan aan welke kant van de auto de tankdopklep zich bevindt.
WARNI NG
Stop & StartTank nooit als de motor in de STOP-stand staat.
Zet in dat geval altijd het contact UIT.
216
Standaard laden, Mode 2
Contactdoos thuis(thuis laden - wisselstroom (AC))
Modus 2 met een standaard contactdoos: 10 A maximale laadstroom.
Modus 2 met een Green'Up stopcontact: 16 A maximale laadstroom.Neem contact op met een professionele installateur om dit type contactdoos te laten installeren.
Specifieke kabel voor thuis laden - Mode 2 (AC)
Identificatielabel C op de laadstekker (zijde auto)
WARNI NG
Specifieke kabel voor thuis laden (Mode 2)Zorg ervoor dat de kabel niet beschadigd raakt.Gebruik hem in geval van schade niet en neem contact op met een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige om hem te vervangen.
Regeleenheid (modus 2)
POWERGroen: elektrische verbinding tot stand gebracht; laden kan starten.CHARGEKnippert groen: bezig met laden of temperatuurinstelling geactiveerd.Brandt permanent groen: laden voltooid.FAULTRood: storing; laden niet toegestaan of moet onmiddellijk gestopt worden. Controleer of alles goed is aangesloten en of er geen storing in het elektrische systeem zit.Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige als het controlelampje niet uitgaat.
Als de laadkabel in een contactdoos thuis wordt gestoken, gaan alle controlelampjes kort branden.
228
Motorkap
WARNI NG
Stop & StartZet omwille van uw veiligheid het contact altijd uit alvorens werkzaamheden onder de motorkap uit te voeren om letsel als gevolg van het automatisch inschakelen van de START-stand
te voorkomen.
WARNI NG
ElektromotorHoud rekening met voorwerpen of kleding die in de bladen van de koelventilator of in bepaalde bewegende onderdelen terecht kunnen komen: risico van verstikking en ernstig letsel!Zet alvorens werkzaamheden onder de motorkap uit te voeren het contact UIT, controleer of het controlelampje READY op het instrumentenpaneel uit is en neem de laadstekker los als deze is aangesloten.
NOTIC E
Door de plaats van de hendel kan de motorkap niet worden geopend zolang het linker voorportier is gesloten.
WARNI NG
Wees bij warme motor voorzichtig met het bedienen van de veiligheidshaak en de motorkapsteun (kans op brandwonden). Gebruik de beschermde zone.Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet tegen de hendel aan stoot.Open de motorkap niet als het hard waait.
WARNI NG
Koelen van de motor wanneer de auto stilstaatDe koelventilator wordt mogelijk ingeschakeld nadat de motor is uitgezet.Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die tussen de bladen van de koelventilator kunnen komen.
Openen
► Open het portier/de deur.
► Trek de ontgrendelingshendel 1 aan de onderzijde van de portiersponning naar u toe.► Breng de veiligheidshaak 2 omhoog en til de motorkap op.► Neem de motorkapsteun 3 uit de houder en bevestig hem in de uitsparing om de motorkap geopend te houden.
Sluiten
► Houd de motorkap tegen en trek de steun uit de uitsparing.► Bevestig de motorkapsteun in de houder.► Laat de motorkap zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen.► Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed is vergrendeld.
WARNI NG
In verband met de aanwezigheid van elektrische componenten in de motorruimte verdient het aanbeveling om blootstelling aan water (regen, wassen, enz.) te beperken.
232
WARNI NG
Vul het reservoir nooit bij met kraanwater (kans op bevriezing, kalkafzetting, enz.).
Dieselbrandstofadditief
(dieselmotor met roetfilter)
of Het minimumniveau van het
additief wordt aangegeven door het permanent branden van dit waarschuwingslampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding met betrekking tot een te laag additiefniveau voor het roetfilter.
Bijvullen
Dit additief moet op zeer korte termijn bijgevuld worden.Ga naar een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
AdBlue (dieselmotoren)
Wanneer het reserveniveau is bereikt, wordt een waarschuwing geactiveerd.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over de indicatoren en met name de AdBlue-actieradiusindicatoren.Om te voorkomen dat de auto conform de voorschriften niet meer kan worden gestart, moet u het AdBlue-reservoir bijvullen.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over AdBlue en met name het bijvullen van AdBlue.
Controles
Controleer, tenzij anders aangegeven, deze onderdelen overeenkomstig het onderhoudsschema van de fabrikant en uw motor.
Laat ze anders controleren door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
WARNI NG
Gebruik uitsluitend producten die worden aanbevolen door TOYOTA of producten van een vergelijkbare kwaliteit en met vergelijkbare specificaties.Om de werking van belangrijke onderdelen als die van het remsysteem te optimaliseren, heeft TOYOTA een selectie van zeer specifieke producten in haar aanbod.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.Niettemin is het raadzaam om regelmatig te
controleren of de accupoolklemmen goed vastzitten (bij uitvoeringen zonder snelsluiting voor de accupoolklemmen) en of de aansluitingen schoon zijn.
NOTIC E
Raadpleeg voordat u werkzaamheden uitvoert aan de 12V-accu het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
WARNI NG
Uitvoeringen met het Stop & Start-systeem zijn voorzien van een speciale 12V-loodzuuraccu.Laat hem altijd vervangen door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Interieurfilter
Als de omgeving en het gebruik (bijv. veel stof, veel stadsverkeer) daartoe aanleiding geven, moet het filter twee keer zo vaak worden vervangen.
NOTIC E
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning negatief beïnvloeden en onaangename geuren veroorzaken.