39
Toegang
2
► Om alleen de cabine te ontgrendelen met de afstandsbediening op zak binnen het detectiegebied B, steekt u uw hand achter de portiergreep van het bestuurdersportier.► Trek vervolgens aan de handgreep om het portier te openen.
NOTIC E
De status van de vergrendeling van de
achterdeuren/achterklep blijft ongewijzigd.
► Om alleen de achterdeuren/achterklep te ontgrendelen met de afstandsbediening op zak binnen het detectiegebied A, B of C, steekt u uw hand achter de portiergreep van het bestuurdersportier, passagiersportier of de achterdeur/achterklep.► Trek vervolgens aan de handgreep om de achterdeur/achterklep te openen.
NOTIC E
Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels alleen uitgeklapt wanneer het portier wordt ontgrendeld en wordt het alarm uitgeschakeld.
Ontgrendelen
NOTIC E
Het ontgrendelen wordt aangegeven door het
gedurende enkele seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers.Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels uitgeklapt en wordt het alarm uitgeschakeld.
Met de sleutel
► Steek, om de auto volledig te ontgrendelen, de sleutel in het slot en draai deze naar de voorzijde van de auto.► Trek vervolgens aan de handgreep om het portier te openen.Indien uw auto is uitgerust met een alarm, wordt dit niet uitgeschakeld. Wanneer een portier wordt geopend, gaat het alarm af. Uit kunt het alarm uitschakelen door het contact AAN te zetten.
Gebruik van de
afstandsbediening
► Druk op deze toets om de auto te ontgrendelen.
Met de Smart entry-systeem
met startknop op zak
► U kunt de auto ontgrendelen terwijl u de afstandsbediening bij u hebt en u zich binnen het detectiegebied A bevindt door uw hand achter een van de portiergrepen (voorportieren, handmatig bedienbare schuifdeuren of achterdeuren) te steken.
► U kunt de auto ontgrendelen terwijl u de afstandsbediening bij u hebt en u zich binnen het detectiegebied A bevindt door uw hand achter een van de portiergrepen (voorportieren) te steken.
40
► Trek vervolgens aan de handgreep om het desbetreffende portier te openen.
Met achterdeuren/achterklep
► U kunt de auto ontgrendelen met de afstandsbediening binnen detectiebereik A door uw hand achter de handgreep van de achterdeur te plaatsen of de ontgrendelschakelaar van de achterklep in te drukken.
► Trek aan de handgreep van de achterdeur of beweeg de achterklep omhoog.
Met een te openen achterruit
► Druk terwijl u de Smart entry-systeem met startknop-afstandsbediening op zak hebt op de ontgrendelknop van de achterruit om de auto te ontgrendelen. De achterruit wordt gedeeltelijk geopend; til de ruit vervolgens op om hem volledig te openen.
Vergrendelen
WARNI NG
Zorg ervoor dat niets of niemand het correct sluiten van de ruiten in de weg staat.Let bij het bedienen van de ruiten vooral op kinderen.
NOTIC E
Als uw auto niet is uitgerust met een alarm, wordt het vergrendelen aangegeven door de richtingaanwijzers die gedurende ongeveer twee seconden gaan branden.Tegelijkertijd worden, afhankelijk van uw uitvoering, de buitenspiegels ingeklapt.
Met de sleutel
► Steek, om de auto te vergrendelen, de sleutel in het slot en draai deze naar de achterzijde van
de auto.
Met de afstandsbediening
► Druk op deze toets om de auto te vergrendelen.
41
Toegang
2
NOTIC E
Door de toets ingedrukt te houden, worden de ruiten gesloten, mits uw auto dusdanig is uitgerust. Als u de toets loslaat, stopt de ruit.
Met de Smart entry-systeem
met startknop op zak
► Druk, als de afstandsbediening zich binnen het detectiegebied A bevindt, op de merktekens van een van de voor- of achterportiergrepen om de auto te vergrendelen.
► Druk, als de afstandsbediening zich binnen het detectiegebied A bevindt, op de merktekens van een van de voorportiergrepen om de auto te vergrendelen.
Met achterdeuren
► U kunt de auto vergrendelen met de afstandsbediening binnen het detectiebereik A door de linker vergrendeltoets in te drukken.
NOTIC E
Als uw auto is uitgerust met een alarm, kunnen de ruiten worden gesloten door de vergrendeltoets ingedrukt te houden. Als u de toets loslaat, stopt de ruit.
WARNI NG
Als u met vergrendelde portieren rijdt, kan het voor de hulpdiensten in een noodgeval moeilijker zijn om zich toegang tot de auto te verschaffen.Verlaat om veiligheidsredenen de auto nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de afstandsbediening mee te nemen.
Als een portier niet goed is gesloten (behalve de rechter achterdeur (bij uitvoeringen met achterdeuren)):– gaat, bij stilstaande auto en draaiende motor, dit waarschuwingslampje branden in combinatie met een waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven, – brandt tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) dit waarschuwingslampje in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding die gedurende enkele seconden wordt weergegeven.
Supervergrendeling
WARNI NG
Dankzij supervergrendeling kunnen de portieren niet worden bediend, noch van buitenaf noch van binnenuit.De toets voor handmatige centrale vergrendeling wordt dan ook buiten werking gesteld.De claxon kan nog wel worden bediend.Zorg er daarom voor dat er niemand in de auto achterblijft wanneer deze met de supervergrendeling wordt vergrendeld.
43
Toegang
2
► Draai de sleutel binnen 5 seconden nogmaals naar de achterzijde om de supervergrendeling in te schakelen.
NOTIC E
Als de auto is uitgerust met een alarm, wordt dit niet ingeschakeld bij het vergrendelen met de sleutel.Als het alarm is ingeschakeld, klinkt de sirene
als het portier wordt geopend. Zet het contact AAN om het te stoppen.
NOTIC E
Als de auto wordt ontgrendeld met de sleutel in het portierslot nadat deze is vergrendeld met de afstandsbediening of het Smart entry-systeem met startknop-systeem, worden alle portieren en de achterklep ontgrendeld.Als de auto wordt ontgrendeld met de sleutel in het slot nadat deze met de sleutel is vergrendeld, worden alleen de portieren (voorportieren en schuifdeur(en)) ontgrendeld. De achterdeuren en de achterklep worden niet ontgrendeld. Deze kunnen worden ontgrendeld nadat het contact AAN is gezet.
Centrale vergrendeling werkt
niet
Gebruik deze procedures in de volgende gevallen:– Storing in centrale vergrendeling.– Accu losgenomen of ontladen.
W ARNI NG
Bij een storing in de centrale vergrendeling moet
de accu worden losgenomen om te garanderen dat de auto volledig wordt vergrendeld.
Vergrendelingsgedeelte van de auto
(voorpassagiersportier/schuifdeur/
achterdeuren)
► Controleer bij een schuifdeur of achterdeuren, als uw auto hiermee is uitgerust, of het elektrische kinderslot niet is geactiveerd.► Open het portier/de deur.
Voorportier
Schuifdeur
Achterdeuren
► Verwijder het afdekkapje op de rand van het portier/de deur.► Steek de geïntegreerde sleutel in de grendel (zonder te forceren) en draai de sleutel.► Verwijder de sleutel en plaats het afdekkapje. ► Sluit het portier/de deur en controleer vanaf de buitenkant of de auto correct wordt vergrendeld.
Ontgrendelen van een deel van de auto
(voorpassagiersportier/schuifdeur/
achterdeuren)
► Gebruik de binnenportiergreep.of► Bij achterdeuren, steek de geïntegreerde sleutel in het (linker) portierslot en draai hem.
NOTIC E
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over het kinderslot op een schuifdeur of achterdeuren.
51
Toegang
2
WARNI NG
Bevestig nooit lading op de dakklep.
WARNI NG
Rijd nooit zonder dat de steunstang is bevestigd.
De achterdeuren kunnen alleen vergrendeld worden als de steunstang is geplaatst.Houd rekening met de geopende dakklep als u ergens rijdt waar de hoogte beperkt is.Laat lading nooit rechtstreeks op de achterdeuren rusten.Gebruik de gebruikelijke middelen om andere bestuurders te waarschuwen.Gebruik de dakklep alleen voor korte afstanden.
Alarm
Systeem dat uw auto beveiligt tegen diefstal en inbraak.
WARNI NG
ZelfbeschermingsfunctieHet systeem controleert of er aansluitingen van componenten worden losgemaakt.Het alarm gaat af als de bedrading van de accu, toets of sirene wordt losgemaakt of wordt beschadigd.Neem voor alle werkzaamheden aan het alarmsysteem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Omtrekbewaking
Het systeem controleert of de auto wordt geopend.Het alarm gaat af als iemand een portier, een
achterdeur/de achterklep of de motorkap probeert te openen.
Volumetrische bewaking
(zonder tussenschot)
Het systeem controleert op eventuele variaties in volume in het passagierscompartiment.Het alarm gaat af wanneer iemand een ruit inslaat, het passagierscompartiment betreedt of zich in de auto beweegt.
(met tussenschot)
Het systeem controleert alleen op een variatie in volume in de cabine.Het alarm gaat af wanneer iemand een ruit inslaat of de cabine betreedt.Het alarm gaat niet af wanneer iemand de laadruimte betreedt.
NOTIC E
Als uw auto is uitgerust met extra verwarming/ventilatie, is volumetrische bewaking niet compatibel met dit systeem.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over de extra verwarming/ventilatie.
52
Hellingshoekbewaking
Het systeem controleert op eventuele veranderingen in het gedrag van de auto.Het alarm gaat af als de auto wordt opgetakeld of weggesleept.
NOTIC E
Wanneer de auto geparkeerd staat, gaat het alarm niet af als iets of iemand de auto raakt.
Vergrendelen van de auto met
een volledig alarmsysteem
Inschakelen
► Zet het contact UIT en verlaat de auto.► Vergrendel de auto met de afstandsbediening of het “Smart entry-systeem met startknop”.Het bewakingssysteem is actief: het rode controlelampje in de toets knippert iedere seconde en de richtingaanwijzers gaan gedurende ongeveer 2 seconden branden.
NOTIC E
Na een instructie om de auto te vergrendelen wordt de omtrekbewaking na 5 seconden geactiveerd en worden de volumetrische
bewaking van het interieur en de hellingshoekbewaking na 45 seconden geactiveerd.
NOTIC E
Als een portier, een achterdeur/de achterklep of de motorkap niet goed is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar wordt de omtrekbewaking na 45 seconden geactiveerd. Dit gebeurt tegelijk met de volumetrische bewaking van het interieur en de hellingshoekbewaking.
Uitschakelen
► Druk op de ontgrendeltoets op de afstandsbediening.of► Ontgrendel de auto met het Smart entry-systeem met startknop.Het bewakingssysteem wordt uitgeschakeld: het controlelampje in de toets dooft en de richtingaanwijzers knipperen gedurende ongeveer 2 seconden.
NOTIC E
Wanneer de auto automatisch weer wordt vergrendeld (wat gebeurt als een portier of de achterdeur/achterklep niet binnen 30 seconden na ontgrendeling wordt geopend), wordt het bewakingssysteem ook automatisch opnieuw geactiveerd.
Vergrendelen van de auto met
alleen omtrekbewaking
Schakel de volumetrische bewaking van het interieur en de hellingshoekbewaking uit om de voorkomen dat het alarm onbedoeld afgaat in bepaalde gevallen, zoals:– Een ruit die of het schuifdak dat gedeeltelijk openstaat. – Wassen van de auto.– Verwisselen van een wiel.– Slepen van uw auto.– Vervoer op een schip of veerpont.
Uitschakelen van de volumetrische
bewaking van het interieur en de
hellingshoekbewaking
► Zet het contact UIT en druk binnen 10 seconden op de alarmtoets totdat het rode controlelampje blijft branden.► Stap uit.► Vergrendel de auto direct met de afstandsbediening of het “Smart entry-systeem met
startknop”.Alleen de omtrekbewaking is geactiveerd: het rode controlelampje in de toets knippert iedere seconde.
NOTIC E
Het uitschakelen moet telkens wanneer het contact UIT wordt gezet, worden uitgevoerd.
53
Toegang
2
Opnieuw inschakelen van de
volumetrische bewaking van het
interieur en de hellingshoekbewaking
► Schakel de omtrekbewaking uit door de auto te ontgrendelen met de afstandsbediening of het Smart entry-systeem met startknop.Het controlelampje in de toets dooft.► Schakel alle bewakingssystemen weer in door de auto te vergrendelen met de afstandsbediening of het Smart entry-systeem met startknop.Het rode controlelampje in de toets knippert opnieuw iedere seconde.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, klinkt de sirene en knipperen de richtingaanwijzers gedurende 30 seconden.Afhankelijk van het land van verkoop blijven bepaalde bewakingsfuncties actief totdat het alarm elf keer achter elkaar is afgegaan.Wanneer de auto wordt ontgrendeld met de afstandsbediening of het “Smart entry-systeem met startknop”, gaat het rode controlelampje in de
toets snel knipperen om u te informeren dat het alarm is afgegaan tijdens uw afwezigheid. Wanneer het contact AAN wordt gezet, stopt het knipperen direct.
Als de afstandsbediening niet
werkt
Uitschakelen van de bewakingsfuncties:► Ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van het voorportier links.► Open het portier: het alarm gaat af.► Zet het contact AAN. Het alarm stopt en het controlelampje in de toets dooft.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te
schakelen
► Vergrendel de auto of activeer de supervergrendeling met de sleutel (geïntegreerd in de afstandsbediening) in het slot van het bestuurdersportier.
Storing
Wanneer het contact AAN wordt gezet, blijft het rode controlelampje in de toets branden. Dit geeft een storing in het systeem aan.
Laat het systeem nakijken door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Automatisch inschakelen
(Afhankelijk van de uitvoering)Het systeem wordt 2 minuten nadat het laatste portier of de achterdeur/achterklep is gesloten automatisch geactiveerd.► Druk, om te voorkomen dat het alarm afgaat wanneer u in de auto stapt, eerst op de ontgrendeltoets van de afstandsbediening of ontgrendel de auto met het Smart entry-systeem met startknop.
Elektrisch bedienbare
ruiten
Type 1
1.Links voor
2.Rechts voor
77
Ergonomie en comfort
3
Voor de veiligheid bij sterk afremmen adviseren we zware objecten zo ver mogelijk naar voren (d.w.z. dicht bij de cabine) te plaatsen.We adviseren de vastzetringen op de vloer te gebruiken om lading stevig vast te zetten.
WARNI NG
Reinig bij het wassen van uw auto het interieur nooit direct met een waterstraal.
Gevarendriehoek
Voordat u uit de auto stapt om de gevarendriehoek uit te vouwen en te plaatsen moet u om veiligheidsredenen de alarmknipperlichten inschakelen en uw reflecterende veiligheidsvest aantrekken.
Opbergvak
In de binnenbekleding van de bagageruimte bevindt zich een opbergvak voor de gevarendriehoek.
Adviezen voor de belading
WARNI NG
Het gewicht van de lading moet in overeenstemming zijn met het maximaal toelaatbare treingewicht (GTW).Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over motorspecificaties en aanhangwagengewichten.
WARNI NG
Als u gebruikmaakt van een draagsysteem (dakdragers/imperiaal), dient u de maximale belasting van dat systeem niet te overschrijden.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over dakdragers/imperiaal.
WARNI NG
Zorg ervoor dat het formaat, de vorm en het volume van de vervoerde lading voldoen aan de Wegenverkeerswet en dat de lading het zicht van de bestuurder niet belemmert.
WARNI NG
De lading moet gelijkmatig worden verdeeld over de laadruimte om het rijgedrag van de auto zo min mogelijk te beïnvloeden.Plaats de lading in de buurt van de zijpanelen of druk de lading indien mogelijk tegen de
zijpanelen tussen de wielkasten.Plaats zware voorwerpen echter zo dicht mogelijk bij de cabine, als voorzorg in geval van hard remmen.