139
Rijden
6
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden op overstroomde wegen zo veel mogelijk te vermijden, omdat hierbij de motor, de transmissie en de elektrische installatie van uw auto ernstig beschadigd kunnen raken.
Als het niet te vermijden is om op een overstroomd gedeelte van de weg te rijden:► Verzeker u ervan dat het water nergens dieper is dan 15 cm en houd daarbij rekening met de golven die kunnen worden veroorzaakt door andere weggebruikers.► Schakel de functie Stop & Start uit.► rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan 10 km/h.► Zet de auto niet stil en zet de motor niet uit.Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt gelaten, rem dan zodra de verkeerssituatie dit toelaat meerdere keren licht af om de remschijven en -blokken droog te maken.Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige als u twijfelt over de staat van uw auto.
Geluiden (Electric)
Aan de buitenzijde
Omdat de auto zo stil is, moet de bestuurder extra goed opletten.Blijf bij het manoeuvreren met de auto de omgeving in de gaten houden.Bij snelheden tot 30 km/h waarschuwt de voetgangerclaxon andere weggebruikers voor de aanwezigheid van de auto.
NOTIC E
Koelen van de tractiebatterijDe koelventilator wordt tijdens het laden ingeschakeld om de ingebouwde lader en de tractiebatterij te koelen.
Aan de binnenzijde
Tijdens het gebruik hoort u mogelijk bepaalde volstrekt normale geluiden die specifiek zijn voor elektrische auto's, zoals:– Het relais van de tractiebatterij tijdens het starten.– De vacuümpomp tijdens het remmen.– De autobanden of aerodynamica tijdens het rijden.– Stoot- en klopgeluiden tijdens het wegrijden op een helling.
Bij het trekken van een
aanhangwagen
WARNI NG
Het rijden met een aanhangwagen heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.
NOTIC E
Houd u aan de maximale aanhangwagengewichten.Op hoogte: trek voor elke 1000 m hoogte 10% van het maximale aanhangwagengewicht af; door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt.
WARNI NG
Nieuwe auto: koppel geen aanhangwagen achter de auto voordat deze een kilometerstand van ten minste 1000 km heeft.
NOTIC E
Als de buitentemperatuur hoog is, is het raadzaam bij stilstaande auto de motor 1 tot 2 minuten stationair te laten draaien om de koeling te vergemakkelijken.
142
WARNI NG
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet dan het contact uit.Wacht een paar seconden voordat u de motor opnieuw start. Als de motor na enkele startpogingen nog steeds niet start, probeer dan niet langer de motor te starten: de startmotor of de motor zou beschadigd kunnen raken.Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Met de Smart entry-systeem met
startknop-afstandsbediening
► Zorg dat de afstandsbediening zich in het detectiegebied in de auto bevindt.► Druk op de toets “START/STOP”.
Bij een handgeschakelde transmissie wordt de stuurkolom ontgrendeld en wordt de motor vrijwel
direct gestart.Bij de automatische transmissie EAT8 wordt de motor vrijwel direct gestart.
NOTIC E
Het waarschuwingslampje gaat niet branden als de motor al op bedrijfstemperatuur is. Bij sommige weersomstandigheden wordt aanbevolen de volgende voorschriften te volgen:– Laat de motor bij gematigde temperaturen niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg zonder de motor veel toeren te laten draaien. Afhankelijk van de uitvoering: als de airconditioning is ingeschakeld en de buitentemperatuur hoger is dan 35°C, kan het stationair toerental oplopen tot 1300 omw/min, afhankelijk van de airconditioningbehoeften.– Onder winterse omstandigheden kan nadat het contact AAN is gezet het controlelampje voorgloeien langer blijven branden. Wacht met het starten van de motor tot het controlelampje uit is.– Laat onder extreem koude omstandigheden (temperatuur lager dan -23°C) de motor gedurende 4 minuten
stationair draaien voordat u wegrijdt. Dit garandeert een optimale werking en levensduur van de mechanische componenten (motor en transmissie) van de auto.Laat de motor nooit draaien in een onvoldoende geventileerde, afgesloten ruimte: verbrandingsmotoren stoten gevaarlijke uitlaatgassen zoals koolmonoxide uit. Kans op vergiftiging met dodelijke afloop!
NOTIC E
Bij een benzinemotor kan na een koude start het voorverwarmen van de katalysator 2 minuten lang duidelijk voelbare motortrillingen veroorzaken wanneer de motor stationair draait (bij verhoogd stationair toerental).
WARNI NG
Bij een dieselmotor kan bij een buitentemperatuur beneden het vriespunt de motor pas worden gestart als het controlelampje voorgloeien uit is.Als dit lampje gaat branden nadat u op de knop “START/STOP” hebt gedrukt, moet u zonder nogmaals op de knop “START/STOP” te drukken het rem- of koppelingspedaal ingetrapt houden tot het lampje dooft en de motor wordt gestart en draait.
156
► Beweeg de selectiehendel naar voren of achteren zonder het weerstandspunt te passeren om terug te keren naar stand N.
Stuurkolomschakelaars
(Afhankelijk van de uitvoering)In stand M of D kunt u met de paddle shift-schakelaars achter het stuurwiel handmatig de gewenste versnelling inschakelen.Ze kunnen niet worden gebruikt om de neutraalstand te selecteren of de achteruitversnelling te (de)selecteren.
► Trek de paddle shift-schakelaar “+” of “-” naar u toe en laat hem weer los om respectievelijk op of terug te schakelen.
Informatie op het
instrumentenpaneel
Als het contact AAN staat, wordt de status van de transmissie weergegeven op het instrumentenpaneel:
PParkeren
RReverse
NNeutral
D1...8Vooruitrijden in de automatische stand
M1...8Vooruitrijden in de handgeschakelde stand
De status van de transmissie wordt nadat het contact UIT is gezet nog enkele seconden weergegeven op het instrumentenpaneel.
Werking
Voor het selecteren van een andere stand moet aan de desbetreffende voorwaarden worden voldaan.Bij draaiende motor moet het rempedaal worden ingetrapt om een andere stand te selecteren. Om u hierop te attenderen verschijnt een waarschuwingsmelding op het instrumentenpaneel.
WARNI NG
Als de motor draait, het rempedaal is losgelaten en stand R, D of M wordt geselecteerd, gaat de auto ook rijden zonder dat het gaspedaal wordt ingetrapt.Trap nooit tegelijkertijd het gaspedaal en het
rempedaal in: dit kan leiden tot een defecte transmissie!
NOTIC E
Wanneer u het bestuurdersportier opent terwijl
stand N is geselecteerd, klinkt een geluidssignaal en wordt automatisch stand P geselecteerd. Het geluidssignaal stopt zodra het bestuurdersportier is gesloten.
WARNI NG
Als bij een snelheid lager dan 5 km/h het bestuurdersportier wordt geopend, wordt automatisch stand P geselecteerd. Hierbij kan de auto plotseling tot stilstand komen!
WARNI NG
Bij een lege of defecte accu moet(en) het wielblok/de wielblokken uit de gereedschapsset tegen een van de wielen worden geplaatst om te voorkomen dat de auto wegrolt.
Bijzonderheden van de automatische
stand
De transmissie selecteert de voor de rijomstandigheden (buitentemperatuur, wegprofiel, belading van de auto en rijstijl) optimale versnelling.Voor een maximale acceleratie dient u het gaspedaal volledig in te trappen (kickdown). De transmissie schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat het maximumtoerental is bereikt.Met de paddle shift-schakelaars achter het stuurwiel kunt u, als de rijsnelheid en het motortoerental dat toestaan, desgewenst zelf een andere versnelling kiezen, waarna de transmissie het schakelen weer van u overneemt.
159
Rijden
6
WARNI NG
In bepaalde situaties (bijv. tractiebatterij volledig opgeladen, extreme buitentemperatuur) kan de mate van regeneratief remmen tijdelijk worden beperkt, waardoor de auto minder sterk wordt afgeremd.De bestuurder moet altijd op het verkeer blijven letten en op elk moment het rempedaal kunnen intrappen.
Met het rempedaal
Als het rempedaal wordt ingetrapt, regenereert het intelligente remsysteem automatisch een deel van de vrijkomende energie om daarmee de tractiebatterij bij te laden.Het regenereren van energie vermindert ook het gebruik en dus de slijtage van de remblokken.
NOTIC E
Het intrappen van het rempedaal kan voor de bestuurder anders aanvoelen dan bij een auto zonder regeneratief remsysteem.
Rijmodi
De rijmodi worden met de volgende knop geselecteerd:
1. Druk op deze toets om de Eco-mode te activeren. Het controlelampje gaat branden. (benzine of diesel)2. Door op deze knop te drukken worden de modi weergegeven op het instrumentenpaneel.Electric: het selecteren van de modus is pas mogelijk als het controlelampje READY brandt.
Als de melding verdwijnt, wordt de geselecteerde modus geactiveerd en wordt deze continu aangegeven op het instrumentenpaneel (behalve modus Normal).Telkens wanneer het contact AAN wordt gezet, wordt standaard de modus Normal geselecteerd.
Normal
Om terug te keren naar de standaardinstellingen.
Eco
Om het energieverbruik te optimaliseren door de werking van de verwarming en airconditioning te beperken, zonder ze daadwerkelijk uit te schakelen.Om het verbruik van elektrische energie van de tractiebatterij te beperken door het motorkoppel te begrenzen.
Power (Electric)
Om bij een volledig beladen (binnen het maximaal toelaatbare voertuiggewicht) auto te beschikken over dezelfde prestaties als bij een onbeladen auto in de modus Normal.
NOTIC E
Alle modi worden weergegeven op het instrumentenpaneel, behalve de modus Normal.
NOTIC E
UitrolmodiAfhankelijk van de uitvoering of motor kunt u bij uitvoeringen met automatische transmissie EAT8, als stand D is geselecteerd, door het gaspedaal geleidelijk los te laten de auto laten uitrollen in de vrijloop om brandstof te besparen.Het motortoerental kan hierbij sterk afnemen
(toerenteller op stationair toerental, wegvallend motorgeluid).
166
Rij- en
parkeerhulpsystemen -
Algemene adviezen
NOTIC E
De rij- en parkeerhulpsystemen kunnen nooit de noodzaak voor de bestuurder om zelf alert te blijven vervangen.De bestuurder moet zich altijd aan de verkeersregels houden, moet onder alle omstandigheden de macht over zijn auto bewaren en moet te allen tijde in staat zijn om de controle weer over te nemen. De bestuurder moet de rijsnelheid altijd aanpassen aan de weersomstandigheden, het verkeer en de toestand van de weg.De bestuurder moet te allen tijde het verkeer in de gaten blijven houden om de snelheid en afstand van andere voertuigen in te schatten voordat richting aangegeven en van rijstrook
gewisseld wordt.De systemen werken uitsluitend binnen de grenzen van de natuurkundige wetten.
NOTIC E
RijhulpsystemenHoud zo veel mogelijk beide handen aan het stuur, gebruik altijd de binnen- en buitenspiegels, houd uw voeten in de buurt van de pedalen en onderbreek een lange rit elke twee uur met een pauze.
NOTIC E
ParkeerhulpsystemenDe bestuurder moet voorafgaand aan en tijdens het manoeuvreren altijd de omgeving van de auto in de gaten houden en hierbij de spiegels gebruiken.
WARNI NG
Radar(s)De werking van de radar(s) en de bijbehorende functies kan negatief worden beïnvloed door de opeenhoping van vuil (modder, ijs, enz.) of bepaalde weersomstandigheden (zware regenval, sneeuw, enz.), of als de bumpers beschadigd zijn.Als de voorbumper moet worden gespoten, neem dan contact op met een Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Bepaalde laksoorten kunnen de werking van de radar(s) beïnvloeden.
WARNI NG
RijhulpcameraDeze camera en bijbehorende functies werken mogelijk minder goed of helemaal niet als het gedeelte van de voorruit vóór de camera vuil, beslagen, berijpt, met sneeuw bedekt, beschadigd of met een sticker bedekt is.Ontwasem de voorruit bij vochtig en koud weer regelmatig.Slecht zicht (slecht verlichte weg, zware regenval, dichte mist, sneeuw) en verblinding (koplampen van tegenliggers, laagstaande zon, reflecties op een nat wegdek, uitrijden van een
tunnel, snelle overgangen tussen schaduw en licht) kunnen de detectie eveneens negatief beïnvloeden.Neem als de voorruit moet worden vervangen contact op met een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige om de camera opnieuw te laten kalibreren. Anders werken de eraan gekoppelde rijhulpsystemen mogelijk niet goed.
197
Rijden
6
Surround Rear Vision
WARNI NG
Zie voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Om de dode hoek aan passagierszijde zo veel mogelijk te beperken en een goed beeld te krijgen van de zijkant en achterkant van de auto gebruikt dit systeem, bij aangezet contact, twee camera's waarvan de beelden worden weergegeven op het scherm (bij gesloten bestelwagens en bestelwagens met een volledige scheidingswand).Dit systeem heeft drie subfuncties:
– Beeld zijkant aan passagierszijde: toont het gebied aan de passagierszijde van de auto.De oranje lijn 1 geeft een afstand van 5 m weer vanaf de achterbumper.
– Bewakingsbeeld achter: toont een lang gebied achter de auto.De oranje lijn 1 geeft een afstand van 5 m weer vanaf de achterbumper.
– Visuele hulp bij achteruitrijden: toont een kort gebied achter de auto.De blauwe afstandslijnen 1 geven de breedte van uw auto inclusief uitgeklapte buitenspiegels weer.De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf de achterbumper weer; de twee groene lijnen 3 en 4 een afstand van respectievelijk 1 en 2 meter.De blauwe gebogen lijnen 5 verschijnen achter elkaar; deze zijn gebaseerd op de stand van het stuurwiel en geven de draaicirkel van uw auto weer.De oranje stippellijnen 6 geven de ruimte weer die nodig is voor het openen van de achterdeuren.
WARNI NG
Blijf tijdens het rijden en manoeuvreren in de buitenspiegels kijken, zoals u gewend bent.
201
Rijden
6
– Als op de witte pijl in de linkerbovenhoek van het touchscreen wordt gedrukt.
AUTO-modus
Deze modus is standaard geactiveerd.Wanneer een obstakel zich bevindt ter hoogte van de rode lijn (minder dan 30 cm van de auto), wordt dankzij de sensoren in de achterbumper automatisch overgeschakeld van de weergave van de omgeving achter de auto (standaard) naar de weergave van het beeld van bovenaf (ingezoomd) van de auto.
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven op het scherm.De blauwe lijnen 1 geven de breedte van de auto weer met uitgeklapte spiegels. Ze verplaatsen zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf de achterbumper weer; de twee blauwe lijnen 3 en 4 een afstand van respectievelijk 1 en 2 meter.Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het manoeuvreren om een samengesteld beeld van bovenaf van de achterzijde van de auto en van zijn nabije omgeving te creëren zodat de obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO of door deze te selecteren in het menu voor het veranderen van de weergave.
NOTIC E
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.Het is belangrijk om tijdens het manoeuvreren de zijkanten van de auto in de gaten te houden met behulp van de buitenspiegels.Daarnaast geven de parkeersensoren achter
informatie over de omgeving van de auto.
205
Rijden
6
De uitschakeling van de functie wordt bevestigd door het doven van dit lampje in combinatie met een geluidssignaal.Bij het inrijden van een parkeerplek is het mogelijk dat de bestuurder de manoeuvre zelf moet voltooien.
Beperkingen van het systeem
– Het systeem kan een ongeschikte parkeerplek voorstellen (parkeerverbod, plaats waar werkzaamheden aan het wegdek worden uitgevoerd, plaats naast een greppel, enz.).– Het systeem kan aangeven dat een plaats is gevonden, maar vermeldt deze niet vanwege een vast obstakel aan de tegenoverliggende zijde van de manoeuvre; de auto kan geen traject voor het parkeren volgen.– Het systeem kan aangeven dat een plaats is gevonden, maar de manoeuvre niet uitvoeren omdat de weg of rijstrook te smal is.– Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren van parkeermanoeuvres bij scherpe bochten.– Het systeem detecteert geen parkeerplekken die
veel groter zijn dan de auto zelf of die begrensd worden door obstakels die te laag (trottoirbanden, drempels, enz.) of te dun (bomen, palen, draadhekken, enz.) zijn.– Als de bagageruimte zwaar is beladen, gaat de auto mogelijk wat hellen, wat de afstandsmetingen kan beïnvloeden.
W ARNI NG
Gebruik de functie niet onder de volgende omgevingsomstandigheden:– Langs een zachte berm (greppel enz.), een kade of de rand van een afgrond.– Bij een glad wegdek (ijzel enz.).
WARNI NG
Gebruik het systeem niet in de volgende situaties:– Bij een te lage bandenspanning.– Als een van de bumpers is beschadigd.– Als een van de camera's is beschadigd.
W ARNI NG
Gebruik de functie evenmin in de volgende situaties:– Wanneer voorwerpen worden vervoerd die langer zijn dan de auto (ladder op de
dakdragers, fietsendrager op de achterklep, enz.).– Indien een niet-goedgekeurde trekhaak gemonteerd is.– Als sneeuwkettingen zijn gemonteerd.– Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.– Als de auto is voorzien van andere wielen dan de oorspronkelijke.– Bij wijzigingen aan één of beide bumpers
(aanvullende bescherming).
– Als de sensoren opnieuw gespoten zijn buiten het TOYOTA-dealernetwerk.– Bij gebruik van sensoren die niet voor uw auto zijn goedgekeurd.
Storingen
Als de functie niet is ingeschakeld, knippert dit lampje tijdelijk en klinkt er een geluidssignaal om een storing in het systeem aan te geven.Als de storing optreedt tijdens het gebruik van het systeem, gaat het lampje uit.Als de storing in de parkeersensoren, die door het branden van dit lampje wordt aangegeven, tijdens het gebruik van het systeem optreedt, wordt de functie uitgeschakeld.Laat in het geval van een storing het systeem controleren door een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.In het geval van een storing in de stuurbekrachtiging wordt u gewaarschuwd door het branden van dit lampje op het
instrumentenpaneel, in combinatie met de weergave van een waarschuwingsmelding.
WARNI NG
Breng de auto tot stilstand.Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats en zet het contact UIT.Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.