140
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de aanhangwagen gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhangwagen en breng deze indien nodig op de juiste waarde.
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhangwagen en de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.
NOTIC E
Als een originele TOYOTA-trekhaak wordt gebruikt, worden de parkeersensoren achter automatisch uitgeschakeld zodat u geen hinder hebt van het geluidssignaal.
Tijdens het rijden
Koeling
Het trekken van een aanhangwagen op een helling zorgt ervoor dat de koelvloeistoftemperatuur stijgt. Het maximale aanhangwagengewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het koelvermogen van de ventilator neemt niet toe met het motortoerental.► Verlaag de rijsnelheid en het motortoerental om het opwarmen te verminderen.► Houd altijd de koelvloeistoftemperatuur in de gaten.Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor uit.
Remmen
Maak gebruik van afremmen op de motor om oververhitting van de remmen te voorkomen. Met een aangekoppelde aanhangwagen heeft de auto een langere remweg.
Zijwind
Houd er rekening mee dat de auto tijdens het trekken van een aanhangwagen gevoeliger is voor wind.
Inbraakbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de afstandsbediening is een chip met een specifieke code aangebracht. Om te kunnen starten moet bij het aanzetten van het contact deze code worden herkend door de startblokkering.Enkele seconden na het uitzetten van het contact vergrendelt dit systeem het motormanagementsysteem om te voorkomen dat de motor na een eventuele inbraak in de auto kan worden gestart.Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit lampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.De auto kan niet worden gestart; neem zo spoedig mogelijk contact op met een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
162
Motor opnieuw starten (START-stand)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart zodra de bestuurder de intentie aangeeft verder te willen rijden.– Handgeschakelde transmissie: als het koppelingspedaal volledig wordt ingetrapt.– Automatische transmissie:• Met de keuzeschakelaar in stand D of M: als het rempedaal wordt losgelaten.• Met de keuzeschakelaar in stand N en het rempedaal losgelaten: met de keuzeschakelaar in stand D of M.• Met de keuzeschakelaar in stand P en het rempedaal ingetrapt: met de keuzeschakelaar in stand R, N, D of M.
Bijzonderheden
De motor wordt automatisch weer gestart als aan alle voorwaarden voor de werking is voldaan en in de volgende gevallen.– Als de snelheid van de auto hoger wordt dan 3 km/h (afhankelijk van de motoruitvoering).In dit geval knippert dit lampje een paar
seconden, waarna het uitgaat.
Storingen
Afhankelijk van de uitrusting van de auto:Bij een storing in het systeem gaat dit lampje op het instrumentenpaneel knipperen.Het lampje van deze toets knippert en er wordt een melding weergegeven in combinatie met een geluidssignaal.Laat uw auto controleren door een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand
Bij deze storing gaan alle lampjes op het instrumentenpaneel branden.Afhankelijk van de uitvoering kan daarnaast ook een waarschuwingsmelding verschijnen met het verzoek om de keuzeschakelaar in stand N te zetten en het rempedaal in te trappen.► Zet het contact UIT en start de motor opnieuw met de sleutel of met de knop “START/STOP”.
WARNI NG
12V-accuAuto's met het Stop & Start-systeem zijn voorzien van een speciale 12V-accu.Alle werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Bandenspannings-
waarschuwingssysteem
Dit systeem waarschuwt de bestuurder als de bandenspanning van een of meer banden te laag wordt.De waarschuwing werkt alleen tijdens het rijden, niet als de auto stilstaat.Het systeem vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren van de wielen met de referentiewaarden die elke keer nadat de banden op spanning zijn gebracht of na het verwisselen van een wiel opnieuw moeten worden geïnitialiseerd.Het systeem baseert de waarschuwing op de laatste waarden die bij het initialiseren zijn opgeslagen. Daarom is het van essentieel belang dat de bandenspanning correct is bij het initialiseren. Hiervoor is de bestuurder verantwoordelijk.
WARNI NG
Het bandenspanningswaarschuwingssysteem kan nooit de noodzaak voor de bestuurder om zelf alert te blijven vervangen.Ondanks de aanwezigheid van dit systeem moet u elke maand en voor elke lange rit de bandenspanning controleren (ook die van het reservewiel).Het rijden met een te lage bandenspanning leidt met name onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheden, lange ritten) tot:
163
Rijden
6
– een minder goede wegligging.– een langere remweg.– een snellere slijtage van de banden.– een hoger energieverbruik.
NOTIC E
De door de fabrikant voor uw auto aanbevolen bandenspanning staat vermeld op het bandenspanningslabel.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over de identificatie van uw auto.
WARNI NG
Bandenspanning controlerenDe bandenspanning moet maandelijks worden gecontroleerd als de banden “koud” zijn (de auto staat langer dan een uur stil of er is minder dan 10 km gereden met een lage snelheid).Onder andere omstandigheden moet de bandenspanning ten opzichte van de op het label vermelde spanning met 0,3 bar worden verhoogd.
NOTIC E
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft na het aanbrengen of verwijderen van sneeuwkettingen niet opnieuw te worden geïnitialiseerd.
NOTIC E
ReservewielHet stalen reservewiel heeft geen bandenspanningswaarschuwingssensor.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Deze waarschuwing bestaat uit het permanent branden van dit waarschuwingslampje, in combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk van de uitrusting, de weergave van een melding.► Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen.► Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
WARNI NG
Een te lage bandenspanning is niet altijd aan de band te zien.Een visuele controle is dus niet voldoende.
► Controleer met een compressor, bijvoorbeeld die van de bandenreparatieset, de spanning van de vier banden als deze zijn afgekoeld.► Rijd voorzichtig en met lage snelheid verder als het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te voeren.► Gebruik in het geval van een lekke band de bandenreparatieset of het reservewiel (afhankelijk van de uitrusting).
WARNI NG
Als te langzaam wordt gereden, werkt het controlesysteem mogelijk niet optimaal.Als de bandenspanning plotseling lager wordt of bij een klapband treedt het waarschuwingssysteem niet onmiddellijk in werking. Het systeem heeft namelijk enkele minuten nodig om de door de sensoren gemeten waarden te analyseren.Bij een rijsnelheid lager dan 40 km/h of bij een sportieve rijstijl wordt de waarschuwing mogelijk met enige vertraging geactiveerd.
NOTIC E
De waarschuwing blijft actief tot het systeem opnieuw wordt geïnitialiseerd.
Opnieuw initialiseren
Elke keer nadat u een of meer banden op spanning hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer wielen, moet u het systeem opnieuw initialiseren.
167
Rijden
6
NOTIC E
Overige camera'sDe op het touchscreen of het instrumentenpaneel weergegeven beelden van de camera('s) kunnen door het terrein worden vervormd.Bij schaduw, fel zonlicht of onvoldoende licht kan het beeld donkerder en minder contrastrijk zijn.De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
WARNI NG
SensorenDe werking van de sensoren en de bijbehorende functies kan worden verstoord door het geluid van bijvoorbeeld luidruchtige voertuigen en machines (bijvoorbeeld vrachtwagens, drilboren), door de ophoping van sneeuw of dode bladeren op de weg of bij schade aan de
bumpers en spiegels.Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lang piepsignaal) aan dat de sensoren mogelijk vuil zijn.Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde van de auto kan de sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet altijd door het systeem wordt vastgesteld: de afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels die te laag (trottoirbanden, drempels) of te dun (bomen, palen, draadhekken) zijn.Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het detectiebereik van de sensoren bevinden.Bepaalde materialen (stoffen) kunnen geluidsgolven absorberen: hierdoor worden voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
NOTIC E
OnderhoudReinig de bumpers, de buitenspiegels en het gezichtsveld van de camera's regelmatig.Houd tijdens het wassen van de auto het uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal 30 cm van de radar, sensoren en camera's.
WARNI NG
Matten/pedaalrubbersHet gebruik van matten of pedaalrubbers die niet door TOYOTA zijn goedgekeurd kan de werking van de snelheidsbegrenzer of cruise control belemmeren.Voorkomen dat de pedalen blijven hangen:– Controleer of de mat goed op zijn plaats ligt.– Leg nooit twee matten op elkaar.
NOTIC E
SnelheidseenhedenAls u in een ander land bent, controleer dan of de snelheidseenheid die door het instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph of km/h), overeenkomt met de in dit land geldende eenheid.Zo niet, verander dan bij stilstaande auto de door het instrumentenpaneel gebruikte snelheidseenheid zodat deze overeenkomt met de ter plaatse geldende eenheid.Neem bij twijfel contact op met een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
168
Snelheidslimietherkenning
en advies
WARNI NG
Zie voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem geeft de ter plaatse geldende maximumsnelheid weer op het instrumentenpaneel op basis van:– Door de camera gedetecteerde verkeersborden met de snelheidslimiet.– Informatie over snelheidslimieten uit de kaartgegevens van het navigatiesysteem.– Door de camera gedetecteerde verkeersborden “woonerf”.
Gedetecteerd verkeersbordVoorgestelde snelheid (berekend)
WoonerfBijvoorbeeld:
Zonder TOYOTA Connect Nav20 km/h of 10 mph (afhankelijk van de eenheden van het instrumentenpaneel)Met TOYOTA
Connect NavWeergave van de snelheidslimiet die geldt in het land waar u zich bevindt.
– Enkele onderborden die worden gedetecteerd door de camera.
Gedetecteerd onderbordWeergave van de snelheidslimiet die hoort bij het onderbord
Snelheidslimiet bij regenVoorbeelden:
Als de ruitenwisserschakelaar in de stand “interval” of “automatisch wissen” staat (voor activering van de regensensor):110 km/h (bijvoorbeeld)
Gedetecteerd onderbordWeergave van de snelheidslimiet die hoort bij het onderbord
Snelheidslimiet bij het trekken van een aanhangwagen
Als de auto is voorzien van een goedgekeurde trekhaak:90 km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet voor een bepaalde afstandBijvoorbeeld:
70 km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet voor auto's met een maximaal toelaatbaar voertuiggewicht of maximaal toelaatbaar treingewicht van maximaal 3,5 ton
90 km/h (bijvoorbeeld)
190
Blind Spot
Monitoring-systeem
WARNI NG
Zie voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem, met sensoren aan de zijkanten aan de bumpers, waarschuwt de bestuurder wanneer zich een ander voertuig (auto, vrachtwagen, motorfiets) in een dode hoek (gebied dat de bestuurder zelf
niet kan overzien) van de auto bevindt, hetgeen tot een gevaarlijke situatie kan leiden.
In de buitenspiegel aan de zijde waar dat voertuig zich bevindt, brandt dan een lampje:– permanent, onmiddellijk, wanneer u wordt ingehaald;– knipperend, na ongeveer een seconde, wanneer u langzaam een ander voertuig inhaalt en daarbij de richtingaanwijzer gebruikt.
Inschakelen/uitschakelen
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het menu Rijden/Auto van het touchscreen.Bij het starten van de auto gaat in beide buitenspiegels het waarschuwingslampje branden om aan te geven dat het systeem is geactiveerd.De status van de functie wordt opgeslagen als het contact UIT wordt gezet.
NOTIC E
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als u een aanhangwagen trekt met een door TOYOTA goedgekeurde trekhaak.
Voorwaarden voor de werking
– Alle voertuigen gaan dezelfde kant op en rijden op aangrenzende rijstroken.– De snelheid van uw auto ligt tussen 12 en 140 km/h.– U haalt een voertuig in waarbij het snelheidsverschil met dit voertuig kleiner is dan 10 km/h.
– U wordt door een voertuig ingehaald waarbij het snelheidsverschil met dit voertuig kleiner is dan 25 km/h.– De verkeersstroom is vloeiend.– De inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal doordat het ingehaalde voertuig zich blijft ophouden in de dode hoek.– U rijdt rechtuit of in een flauwe bocht.– Uw auto trekt geen aanhangwagen, caravan of iets dergelijks.
Beperkingen van het systeem
191
Rijden
6
Er wordt geen waarschuwingssignaal afgegeven in de volgende situaties:– Nabij stilstaande objecten (geparkeerde auto's, vangrails, straatverlichting, verkeersborden, enz.).– Bij tegemoetkomende voertuigen.– Bij het rijden over bochtige wegen of in scherpe bochten.– Bij het inhalen van of ingehaald worden door een zeer lang voertuig (vrachtwagen, bus, enz.) dat zich zowel in de dode hoek achter als in het gezichtsveld vóór de bestuurder bevindt.– Bij snelle inhaalmanoeuvres.– Bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en achter worden gedetecteerd, worden aangezien voor een vrachtwagen of een stilstaand object.
Storing
In het geval van een storing gaat dit lampje branden op het instrumentenpaneel, in combinatie met een melding.Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
NOTIC E
Onder bepaalde weersomstandigheden (regen, hagel, enz.) kan de werking van het systeem tijdelijk worden verstoord.Vooral het rijden op een nat wegdek of het van een droog wegdek op een nat wegdek terechtkomen kan tot een vals alarm leiden (zo kan een wolk waterdruppels in de dode hoek voor een voertuig worden aangezien).Let er bij slecht weer en in de winter altijd op dat de sensoren niet bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw.Plak geen stickers of andere zaken op het gedeelte van de buitenspiegels waar de lampjes zitten of op de detectiezones op de voor- en achterbumper. Dit kan de werking van het systeem verstoren.
Vermoeidheids-
herkenningssysteem
WARNI NG
Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Afhankelijk van de uitvoering bevat de functie
alleen het systeem “Coffee Break Alert” of daarnaast ook het systeem “Driver Attention Alert”.
WARNI NG
Deze systemen zijn niet bedoeld om de bestuurder wakker te houden of om te voorkomen dat de bestuurder achter het stuur in slaap valt. Het blijft de verantwoordelijkheid van de bestuurder om een pauze in te lassen als hij vermoeid is.Het is raadzaam om een pauze te nemen wanneer u zich moe voelt. Pauzeer in elk geval elke twee uur.
Inschakelen/uitschakelen
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het
menu Rijden/Auto van het touchscreen.De status van de functie wordt opgeslagen als het contact UIT wordt gezet.
193
Rijden
6
NOTIC E
Onder bepaalde omstandigheden (slecht wegdek of harde windstoten) kan het systeem waarschuwingen geven zonder dat er sprake is van vermoeidheid bij de bestuurder.
WARNI NG
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet:– rijstrookmarkeringen afwezig, versleten, niet zichtbaar (door sneeuw of modder) of meerdere rijstrookmarkeringen (bij werkzaamheden),– geringe afstand tot de voorligger (geen detectie van rijstrookmarkeringen),– smalle of bochtige weg, enz.
Parkeersensoren
WARNI NG
Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem waarschuwt met behulp van sensoren in de bumper voor obstakels in de nabijheid van de auto (bijv. voetgangers, auto's, bomen, muren, enz.) die binnen het detectiebereik vallen.
Parkeersensoren achter
► Schakel de achteruitversnelling in om het systeem te activeren (bevestigd door een geluidssignaal).Het systeem wordt uitgeschakeld als vanuit de achteruitversnelling een andere versnelling of de neutraalstand wordt geselecteerd.
Geluidssignalen
Het systeem signaleert de aanwezigheid van obstakels binnen de detectiezones van de sensoren en de baan van de auto die bepaald wordt aan de hand van de draairichting van het stuurwiel.
Afhankelijk van de uitvoering worden in het getoonde voorbeeld alleen de obstakels in het
gearceerde gedeelte gesignaleerd door middel van geluidssignalen.De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner wordt dan 30 centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.