HKoplampen/parkeerlichten
voor/dagrijverlichting/
richtingaanwijzers blz. 150, blz. 156
IRichtingaanwijzers blz. 150
JMistlampen voor*1blz. 161
KRemlichten/achterlichten blz. 156
LAchterlichten*1blz. 156
MMistachterlicht*2blz. 161
Achteruitrijlichten
De transmissie in stand R zetten
blz. 148
NKentekenplaatverlichting blz. 156
*1Indien aanwezig
*2Alleen bestuurderszijde
Dashboard (auto's met linkse besturing)
AStartknop blz. 142
Starten van het hybridesysteem/
wijzigen van de modi blz. 142
Noodstop van het hybridesysteem
blz. 366
Als het hybridesysteem niet gestart
kan worden blz. 406
Waarschuwingsmeldingen blz. 380
BSelectiehendel blz. 148
Wijzigen van de schakelstand blz. 149
Voorzorgsmaatregelen bij slepen
blz. 367
Als de selectiehendel niet in een
andere stand kan worden gezet
blz. 149
CTellers blz. 76
Aflezen van de tellers/afstellen van
de verlichting van het
instrumentenpaneel blz. 76, blz. 80
Waarschuwingslampjes/
controlelampjes blz. 72
Wanneer een waarschuwingslampje
gaat branden blz. 372
DMulti-informatiedisplay blz. 81
Display blz. 81
Energiemonitor blz. 88
Wanneer een waarschuwingsmelding
wordt weergegeven blz. 380
OVERZICHT MET AFBEELDINGEN
11
OVERZICHT MET AFBEELDINGEN
Dashboard (auto's met rechtse besturing)
AStartknop blz. 142
Starten van het hybridesysteem/
wijzigen van de modi blz. 142
Noodstop van het hybridesysteem
blz. 366
Als het hybridesysteem niet gestart
kan worden blz. 406
Waarschuwingsmeldingen blz. 380
BSelectiehendel blz. 148
Wijzigen van de schakelstand blz. 149
Voorzorgsmaatregelen bij slepen
blz. 367
Als de selectiehendel niet in een
andere stand kan worden gezet
blz. 149
CTellers blz. 76
Aflezen van de tellers/afstellen van
de verlichting van het
instrumentenpaneel blz. 76, blz. 80
Waarschuwingslampjes/
controlelampjes blz. 72
Wanneer een waarschuwingslampje
gaat branden blz. 372
DMulti-informatiedisplay blz. 81
Display blz. 81
Energiemonitor blz. 88
Wanneer een waarschuwingsmelding
wordt weergegeven blz. 380
ERichtingaanwijzerschakelaar blz. 150
Lichtschakelaar blz. 156
Koplampen/parkeerlichten
voor/achterlichten/
kentekenplaatverlichting/
dagrijverlichting blz. 156
Mistlampen voor
*1/mistachterlicht
blz. 161
FSchakelaar ruitenwissers en
-sproeiers blz. 162, blz. 165
Gebruik blz. 162, blz. 165
Bijvullen van ruitensproeiervloeistof
blz. 334
GSchakelaar alarmknipperlichten
blz. 366
HOntgrendelingshendel
stuurverstelling blz. 121
IOntgrendelingshendel motorkap
blz. 324
OVERZICHT MET AFBEELDINGEN
16
•De volgende airbags worden normaal
gesproken niet geactiveerd bij
aanrijdingen van achteren, over de kop
slaan, en frontale aanrijdingen en
aanrijdingen van opzij bij lage snelheid:
– Curtain airbags
Wanneer moet u contact opnemen met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige
In de volgende situaties zal controle en/of
reparatie van de auto nodig zijn. Neem zo
snel mogelijk contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
• Nadat een of meer airbags zijn
geactiveerd
• Als de voorzijde van de auto is
beschadigd of vervormd of was
betrokken bij een aanrijding die niet
van zodanige aard was dat de
volgende airbags werden geactiveerd:
– Airbags voor
– Knie-airbag• Bij beschadiging of vervorming van
een portier of het omliggende gebied,
wanneer er een gat in is gemaakt of bij
aanrijding die niet van zodanige aard
was dat de volgende airbags werden
geactiveerd:
– Side airbags
– Curtain airbags
– Centrale airbag voor
• Bij krassen, scheuren of andere
beschadigingen aan het
stuurwielkussen of het dashboard bij
de voorpassagiersairbag of het
onderste gedeelte van het
instrumentenpaneel.
• Bij krassen, scheuren of andere
beschadigingen aan de zijkant van de
leuning van een voorstoel met een
side airbag of airbag middenvoor.
• Bij krassen, scheuren of andere
beschadigingen in het deel van de
voor- en achterstijl en de
daklijstbekleding (vulling) met de
curtain airbags.
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen airbags
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Alle inzittenden dienen hun
veiligheidsgordel op de juiste manier
te dragen. De airbags zijn
aanvullende middelen die samen met
de veiligheidsgordels gebruikt
moeten worden.
1 .1 Voor een veilig gebruik
31
1
Veiligheid en beveiliging
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• De bestuurdersairbag wordt met een
aanzienlijke kracht geactiveerd, wat
dodelijk of ernstig letsel tot gevolg
kan hebben, vooral wanneer de
bestuurder zich erg dicht bij de
airbag bevindt.
Het gevaarlijkst bij de activering van
de bestuurdersairbag zijn de eerste
50 - 75 mm; door een afstand van
minimaal 250 mm tot het stuurwiel
aan te houden, hanteert u een veilige
marge. Dit is de afstand gemeten
vanaf het midden van het stuurwiel
tot aan uw borstbeen. Als u nu
minder dan 250 mm van de
bestuurdersairbag zit, kunt u uw
zitpositie op verschillende manieren
wijzigen:
– Plaats uw stoel zo ver mogelijk naar
achteren terwijl de pedalen nog
goed kunnen worden bediend.
– Zet de rugleuning iets achterover.
Hoewel auto's verschillen,
verkrijgen veel bestuurders, zelfs
met de bestuurdersstoel helemaal
naar voren, de afstand van 250 mm
door simpelweg de rugleuning iets
achterover te zetten. Als u door het
achterover zetten van uw stoel de
weg niet goed meer kunt zien, kunt
u een stevig, niet-glad kussen
gebruiken om hoger te zitten, of uw
stoel hoger zetten wanneer uw auto
deze mogelijkheid biedt.
– Als het stuurwiel verstelbaar is,
kantel het dan naar beneden.
Hierdoor wijst de airbag naar uw
borst in plaats van naar uw hoofd en
nek. De stoel dient te worden
afgesteld zoals hierboven
aanbevolen, terwijl de pedalen en
het stuurwiel nog steeds goed
bediend kunnen worden en u het
instrumentenpaneel nog goed kunt
zien.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• De voorpassagiersairbag wordt met
een aanzienlijke kracht geactiveerd,
wat dodelijk of ernstig letsel tot
gevolg kan hebben, vooral wanneer de
voorpassagier zich erg dicht bij de
airbag bevindt. De
voorpassagiersstoel dient zo ver
mogelijk van de airbag af te staan, met
de rugleuning zodanig ingesteld dat
de passagier rechtop zit.
• Kinderen die niet goed op de stoel
zitten en/of niet goed vastzitten,
kunnen ernstig letsel oplopen door
een geactiveerde airbag. Gebruik de
veiligheidsgordels nooit voor baby's of
kleine kinderen, maar zet hen goed
vast in een baby- of kinderzitje.
Toyota beveelt ten zeerste aan dat alle
kinderen op de achterstoelen
plaatsnemen en op de juiste wijze
vastzitten. Achterin zitten kinderen
veiliger dan op de
voorpassagiersstoel. (→Blz. 36)
• Ga niet op het puntje van de stoel
zitten en leun niet op het dashboard.
• Laat een kind niet op de
voorpassagiersstoel staan of bij een
voorpassagier op schoot zitten.
• Laat voorpassagiers nooit
voorwerpen op hun knieën
vasthouden.
1 .1 Voor een veilig gebruik
32
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Leun niet tegen het portier, de
dakzijrail en de voor-, midden- en
achterstijl.
• Laat niemand knielen op een stoel in
de richting van het portier of hoofd
en handen buiten de auto steken.
• Bevestig niets aan en laat niets rusten
tegen componenten als het
dashboard, het stuurwielkussen of
het onderste deel van het dashboard.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Bevestig niets aan het portier, de
voorruit, de zijruiten, de voor- en
achterstijl, de dakzijrails en de
handgrepen. (Behalve het label voor
de snelheidsbeperking→blz. 388)
• Hang geen kleerhangers of andere
harde voorwerpen aan de
kledinghaakjes. Als de curtain airbags
geactiveerd worden, kunnen deze
voorwerpen projectielen worden en
dodelijk of ernstig letsel veroorzaken.
• Verwijder een eventueel aanwezige
afdekking van de plaats waar de
knie-airbag wordt geactiveerd.
• Gebruik geen accessoires op de
stoelen die het gedeelte van de stoel
waarin de airbags aanwezig zijn
afdekken omdat dat een negatieve
invloed kan hebben op een juiste
werking van de airbags. Dergelijke
accessoires kunnen tot resultaat
hebben dat de airbags niet op de
juiste wijze geactiveerd worden,
helemaal niet geactiveerd worden of
per ongeluk geactiveerd worden,
waardoor dodelijk of ernstig letsel
kan ontstaan.
• Oefen geen overmatige kracht uit op
de onderdelen van het airbagsysteem
en op de voorportieren of het
omliggende gebied. Anders kunnen
er storingen aan de airbags ontstaan.
• Raak onderdelen van het
airbagsysteem niet aan direct nadat
de airbags geactiveerd zijn, omdat
deze heet kunnen zijn.
1 .1 Voor een veilig gebruik
33
1
Veiligheid en beveiliging
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als u na het activeren van de airbags
moeilijkheden met de ademhaling
ondervindt, open dan een portier of
ruit om frisse lucht binnen te laten of
verlaat de auto als u dat op een veilige
manier kunt doen. Als er
poederdeeltjes op uw huid zijn
terechtgekomen, was deze er dan zo
snel mogelijk af om huidirritatie te
voorkomen.
• Als een onderdeel waarin zich een
airbag bevindt is beschadigd of
gebarsten, laat het dan vervangen
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Wijzigingen aan en afvoeren van
onderdelen van het airbagsysteem
Voer uw auto niet af en voer geen van
onderstaande veranderingen uit zonder
eerst een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige te raadplegen. De airbags
kunnen defect raken of per ongeluk
worden geactiveerd, wat dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg kan hebben.
• Plaatsen, verwijderen, demonteren of
repareren van de airbags
• Repareren, verwijderen of aanpassen
van de volgende onderdelen of het
omliggende gebied
– Stuurwiel
– Instrumentenpaneel
– Dashboard
– Stoelen
– Stoelbekleding
– Voorstijlen
– Middenstijlen
– Achterstijlen
– Dakzijrails
– Voorportierpanelen
– Voorportierbekleding
– Luidsprekers voorportieren
• Aanpassing van de
voorportierpanelen (bijvoorbeeld een
gat erin maken)
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Repareren of aanpassen van de
volgende onderdelen of het
omliggende gebied
– Voorspatbord
– Voorbumper
– Zijkanten van het interieur
• Plaatsen van de volgende onderdelen
of accessoires
– Bullbars, enz.
– Sneeuwploeg
– Lier
• Wijzigingen aan de wielophanging van
de auto
• Plaatsen van elektronische
apparatuur als een mobiele
tweewegradio
(zend-/ontvanginstallatie) of
CD-speler
1.1.5 Belangrijke
voorzorgsmaatregelen in verband
met uitlaatgassen
Uitlaatgassen bevatten stoffen die
schadelijk zijn bij inademing.
WAARSCHUWING!
Uitlaatgassen bevatten het schadelijke
koolmonoxide (CO). Dit is een kleurloos
en reukloos gas. Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u deze voorzorgsmaatregelen niet
in acht neemt, kunnen er uitlaatgassen
in de auto terechtkomen waardoor de
bestuurder duizelig kan worden en een
ongeval kan veroorzaken, of wat kan
leiden tot de dood of zeer schadelijk
kan zijn voor de gezondheid.
Belangrijke punten tijdens het rijden
• Zorg ervoor dat de achterklep
gesloten is.
• Als u uitlaatgassen ruikt in de auto,
zelfs als de achterklep gesloten is,
moet u de ruiten openen en de auto
zo snel mogelijk laten nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
1 .1 Voor een veilig gebruik
34
OPMERKING(Vervolg)
• Raak de binnenpoot van de
gasdemper nooit aan met
handschoenen of andere stoffen
voorwerpen.
• Bevestig alleen originele
Toyota-accessoires aan de
achterklep.
• Plaats nooit uw handen op de
gasdemper en oefen er geen
zijdelingse krachten op uit.
Openen en sluiten van de achterklep
(auto's met elektrisch bedienbare
achterklep)
Openen en sluiten van de achterklep met
de afstandsbediening
Houd de schakelaar ingedrukt.
Door op de schakelaar te drukken terwijl
de achterklep wordt geopend/gesloten,
stopt de achterklep met bewegen. Door
de schakelaar nogmaals ingedrukt te
houden beweegt de achterklep in
tegengestelde richting.
Openen/sluiten van de achterklep met de
toets elektrisch bedienbare achterklep
op het dashboard.
Houd de schakelaar ingedrukt.
Ontgrendel de achterklep voordat u hem
bedient.
Door op de schakelaar te drukken terwijl
de achterklep wordt geopend/gesloten,
stopt de achterklep met bewegen. Door
de schakelaar nogmaals ingedrukt tehouden beweegt de achterklep in
tegengestelde richting.
Openen van de achterklep met de
schakelaar achterklep openen
Wanneer de achterklep ontgrendeld is:
druk op de ontgrendelschakelaar van de
achterklep.
Wanneer de achterklep vergrendeld is:
druk terwijl u de elektronische sleutel bij
u draagt op de ontgrendelschakelaar van
de achterklep.
Door op de schakelaar te drukken terwijl
de achterklep wordt geopend/gesloten,
stopt de achterklep met bewegen. Door
nogmaals op de schakelaar te drukken
gaat de achterklep open.
Openen/sluiten van de achterklep met de
toets elektrisch bedienbare achterklep
op de achterklep
Druk op de schakelaar.
Door op de schakelaar te drukken terwijl
de achterklep wordt geopend/gesloten,
stopt de achterklep met bewegen. Door
nogmaals op de schakelaar te drukken
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
104
• Bedien de afstandsbediening.
Gebruik de mechanische sleutel als de
portieren niet kunnen worden
vergrendeld/ontgrendeld met de
bovenstaande methoden. (→Blz. 407)
Raadpleeg blz. 408 als het
hybridesysteem niet kan worden gestart
met het Smart entry-systeem met
startknop.
Aanwijzing voor de instapfunctie
(auto's met instapfunctie)
• Zelfs als de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt,
werkt het systeem in de volgende
gevallen mogelijk niet juist:
– De elektronische sleutel bevindt
zich te dicht bij de ruit of
buitenportiergreep, te dicht bij de
grond of te hoog als de portieren
worden vergrendeld of ontgrendeld.
– De elektronische sleutel ligt op het
dashboard, in de bagageruimte, op
de vloer, in een portiervak of in het
dashboardkastje wanneer het
hybridesysteem wordt gestart of de
stand van het contact wordt
gewijzigd.
• Laat de elektronische sleutel niet
boven op het dashboard of in de buurt
van de portiervakken liggen wanneer
u de auto verlaat. Afhankelijk van de
ontvangst van de radiogolven wordt
door de antenne mogelijk
waargenomen dat de sleutel zich
buiten de auto bevindt en kunnen de
portieren worden vergrendeld vanaf
de buitenzijde, waardoor de
elektronische sleutel mogelijk in de
auto wordt opgesloten.
• Zolang de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt,
kunnen de portieren door een
willekeurige persoon worden
vergrendeld en ontgrendeld. De auto
kan echter alleen worden ontgrendeld
via de portieren die de elektronische
sleutel signaleren.• Zelfs als de elektronische sleutel zich
buiten de auto bevindt, kan het
hybridesysteem mogelijk worden
gestart als de elektronische sleutel
zich in de buurt van de ruit bevindt.
• Als de sleutel zich binnen het
ontvangstgebied bevindt en er een
grote hoeveelheid water op de
portiergreep terechtkomt
(bijvoorbeeld tijdens een zware
regenbui of het wassen van de auto),
kunnen de portieren worden
ontgrendeld of vergrendeld. (Als de
portieren niet worden geopend en
gesloten, worden deze na ongeveer
30 seconden automatisch weer
vergrendeld.)
• Als de afstandsbediening wordt
gebruikt om de portieren te
vergrendelen terwijl de elektronische
sleutel zich in de nabijheid van de auto
bevindt, bestaat de mogelijkheid dat
de portieren niet ontgrendeld worden
door de instapfunctie. (Gebruik de
afstandsbediening om de portieren te
ontgrendelen.)
• Wanneer u de vergrendel- of
ontgrendelsensor aanraakt terwijl u
handschoenen draagt, worden de
portieren mogelijk niet vergrendeld of
ontgrendeld.
• Wanneer de vergrendelactie is
uitgevoerd met de vergrendelsensor,
worden maximaal tweemaal achter
elkaar identificatiesignalen getoond.
Vervolgens worden geen
identificatiesignalen gegeven.
• Als de portiergreep nat wordt terwijl
de elektronische sleutel zich binnen
het werkzame gebied bevindt, kan het
portier herhaaldelijk worden
vergrendeld en ontgrendeld. Volg in
dat geval de correctieprocedure
hieronder bij het wassen van de auto:
– Plaats de elektronische sleutel op
een afstand van ten minste 2 meter
van de auto. (Zorg ervoor dat de
sleutel niet gestolen wordt.)
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
114