Als het hybridesysteem niet kan
worden ingeschakeld
• De startblokkering is mogelijk niet
uitgeschakeld. (→Blz. 65) Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Lees de op het multi-
informatiedisplay weergegeven
melding m.b.t. het starten en volg de
aanwijzingen op.
Als de buitentemperatuur laag is,
bijvoorbeeld bij rijden in de winter
• Als het hybridesysteem gestart wordt,
knippert het controlelampje READY
mogelijk lang. Bedien de auto niet
totdat het controlelampje READY
continu brandt. Continu branden
betekent dat de auto in beweging kan
komen.
• Als het batterijpakket (tractiebatterij)
extreem koud is (temperatuur lager
dan ongeveer -30°C) als gevolg van de
buitentemperatuur, kan het
hybridesysteem mogelijk niet gestart
worden. Probeer in dat geval het
hybridesysteem nogmaals te starten
nadat de temperatuur van het
batterijpakket is opgelopen omdat
bijvoorbeeld de buitentemperatuur is
gestegen.
Geluiden en trillingen die kenmerkend
zijn voor een hybrideauto
→Blz. 59
Als de 12V-accu is ontladen
Het hybridesysteem kan niet worden
gestart met het Smart entry-systeem
met startknop. Raadpleeg blz. 409 om
het hybridesysteem weer te starten.
Leegraken batterij elektronische
sleutel
→Blz. 94Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
→Blz. 113
Aanwijzing voor de instapfunctie
(indien aanwezig)
→Blz. 114
Stuurslotfunctie (indien aanwezig)
• Nadat het contact UIT is gezet en de
portieren zijn geopend en gesloten,
wordt het stuurwiel vergrendeld met
de stuurslotfunctie. Als u nogmaals op
de startknop drukt, wordt het
stuurslot automatisch weer
uitgeschakeld.
• Als het stuurslot niet kan worden
ontgrendeld, wordt “Push Power
Switch while Turning Steering Wheel
in Either Direction” (Druk de
startknop in en draai het stuurwiel in
een willekeurige richting)
weergegeven op het multi-
informatiedisplay. Druk kort en
krachtig op de startknop terwijl u het
stuurwiel naar links en rechts draait.
• Om te voorkomen dat de elektromotor
van het stuurslot oververhit raakt, kan
de werking worden onderbroken als
het hybridesysteem in korte tijd
herhaaldelijk wordt in- en
uitgeschakeld. Wacht in dat geval met
het bedienen van de startknop. Na
ongeveer 10 seconden zal de
elektromotor van het stuurslot weer
functioneren.
4.2 Rijprocedures
143
4
Rijden
Als het signaleerbare object een voertuig
is, wordt er in combinatie met de
waarschuwing in beperkte mate geremd.
Als het systeem oordeelt dat het
gaspedaal diep wordt ingetrapt, worden
het volgende icoon en de volgende
melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Pre-Crash Brake Assist
Als het systeem oordeelt dat de kans op
een aanrijding groot is en de bestuurder
onvoldoende remt, wordt de remkracht
vergroot.
Pre-Crash Brake Control
Wanneer het systeem oordeelt dat de
kans op een aanrijding zeer groot is,
worden de remmen automatisch
bekrachtigd om te helpen een aanrijding
te voorkomen of de snelheid van de
aanrijding te verlagen.Emergency Steering Assist
Als het systeem oordeelt dat aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan,
wordt er ondersteuning geboden om te
helpen de voertuigstabiliteit te
verbeteren en het verlaten van de
rijstrook te voorkomen. Tijdens de
ondersteuning wordt naast de
Pre-Crash-waarschuwing het volgende
icoon weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
• De kans op een aanrijding is groot
• Er is voldoende ruimte op de rijstrook
om uit te wijken
• De bestuurder bedient het stuurwiel
Tijdens de ondersteuning werkt de
Pre-Crash-waarschuwing en wordt er
een melding weergegeven om de
bestuurder te waarschuwen.
Botspreventie op kruisingen (links of
rechts afslaan)
Als in situaties zoals de volgende het
systeem oordeelt dat de kans op een
aanrijding groot is, treden de
Pre-Crash-waarschuwing en
Pre-Crash-remmen in werking.
Afhankelijk van de kruising werkt de
ondersteuning mogelijk niet goed.
• Wanneer u rechts/links afslaat op een
kruispunt en het pad van een
tegenligger kruist
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
176
WAARSCHUWING!(Vervolg)
stijdstip van de Pre-Crash
Brake-functie uit.
Acceleratiebeperking bij lage
snelheid
Als het stuurwiel wordt gedraaid,
oordeelt het systeem mogelijk dat de
bestuurder een uitwijkactie uitvoert en
werkt de acceleratiebeperking bij lage
snelheid mogelijk niet.
Emergency Steering Assist
• De werking van de Emergency
Steering Assist wordt uitgeschakeld
wanneer het systeem vaststelt dat
het verlaten van de rijstrook is
voorkomen.
• Afhankelijk van de acties van de
bestuurder werkt de Emergency
Steering Assist mogelijk niet of
wordt de werking onderbroken.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
–Als het gaspedaal diep wordt inge-
trapt, er een ruk aan het stuurwiel
wordt gegeven, het rempedaal
wordt ingetrapt of de richtingaan-
wijzer wordt ingeschakeld, kan het
systeem oordelen dat de bestuurder
een uitwijkmanoeuvre uitvoert en
werkt de Emergency Steering Assist
mogelijk niet.
– Wanneer de Emergency Steering
Assist in werking is en het
gaspedaal diep wordt ingetrapt, er
een ruk aan het stuurwiel wordt
gegeven of het rempedaal wordt
ingetrapt, kan het systeem oordelen
dat de bestuurder een
uitwijkmanoeuvre uitvoert waarop
de werking van de Emergency
Steering Assist wordt onderbroken.
– Wanneer de Emergency Steering
Assist in werking is en het stuurwiel
wordt tegengehouden of tegen de
richting van het systeem in wordt
gedraaid, zal de werking van de
Emergency Steering Assist worden
onderbroken.
Werkingsvoorwaarden voor elke functie van het Pre-Crash Safety-systeem
Het Pre-Crash Safety-systeem wordt ingeschakeld en het systeem oordeelt dat de kans
op een frontale aanrijding met een obstakel groot is.
In de volgende situaties werkt het systeem echter niet:
• Als gedurende een bepaalde tijd niet met de auto is gereden terwijl een accupool is
losgenomen en weer is aangesloten
• Als de selectiehendel in stand R staat
• Als het controlelampje VSC OFF brandt (alleen de Pre-Crash-waarschuwingsfunctie
werkt)
De snelheden waarbij elke functie werkt en de voorwaarden voor uitschakeling van elke
functie zijn:
• Pre-Crash-waarschuwing
Signaleerbare objecten RijsnelheidSnelheidsverschil tussen uw
auto en het object
Voorliggers, stilstaande voer-
tuigenOngeveer 5 - 180 km/h Ongeveer 5 - 180 km/h
Tegenliggers Ongeveer 30 - 180 km/h Ongeveer 80 - 220 km/h
Fietsen Ongeveer 5 - 80 km/h Ongeveer 5 - 80 km/h
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
178
Signaleerbare objecten RijsnelheidSnelheidsverschil tussen uw
auto en het object
Voetgangers Ongeveer 5 - 80 km/h Ongeveer 5 - 80 km/h
Voorliggende motorfietsen,
stilstaande motorfietsenOngeveer 5 - 180 km/h Ongeveer 5 - 80 km/h
Tegemoetkomende motor-
fietsenOngeveer 30 - 180 km/h Ongeveer 30 - 180 km/h
Wanneer de Pre-Crash-waarschuwing in werking is en het stuurwiel stevig of plotseling
wordt verdraaid, wordt de functie mogelijk uitgeschakeld.
• Pre-Crash Brake Assist
Signaleerbare objecten RijsnelheidSnelheidsverschil tussen uw
auto en het object
Voorliggers, stilstaande voer-
tuigenOngeveer 30 - 180 km/h Ongeveer 10 - 180 km/h
Fietsen Ongeveer 30 - 80 km/h Ongeveer 30 - 80 km/h
Voetgangers Ongeveer 30 - 80 km/h Ongeveer 30 - 80 km/h
Voorliggende motorfietsen,
stilstaande motorfietsenOngeveer 30 - 180 km/h Ongeveer 10 - 80 km/h
• Pre-Crash Brake-systeem
Signaleerbare objecten RijsnelheidSnelheidsverschil tussen uw
auto en het object
Voorliggers, stilstaande voer-
tuigenOngeveer 5 - 180 km/h Ongeveer 5 - 180 km/h
Tegenliggers Ongeveer 30 - 180 km/h Ongeveer 80 - 220 km/h
Fietsen Ongeveer 5 - 80 km/h Ongeveer 5 - 80 km/h
Voetgangers Ongeveer 5 - 80 km/h Ongeveer 5 - 80 km/h
Voorliggende motorfietsen,
stilstaande motorfietsenOngeveer 5 - 180 km/h Ongeveer 5 - 80 km/h
Tegemoetkomende motor-
fietsenOngeveer 30 - 180 km/h Ongeveer 30 - 180 km/h
Als zich een van de volgende situaties voordoet terwijl het Pre-Crash Brake-systeem in
werking is, wordt dit systeem uitgeschakeld:
– Het gaspedaal wordt diep ingetrapt
– Het stuurwiel wordt met veel kracht of plotseling bediend
• Emergency Steering Assist
De Emergency Steering Assist werkt niet als de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
Signaleerbare objecten RijsnelheidSnelheidsverschil tussen uw
auto en het object
Voorliggers, gestopte auto's,
fietsen, voetgangers, motor-
fietsenOngeveer 40 - 80 km/h Ac-
tieve besturing:
*- 80 km/hOngeveer 40 - 80 km/h Ac-
tieve besturing:*-80km/h
*Minimale rijsnelheid: rijsnelheid waarbij uitwijken moeilijk is in combinatie met Pre-Crash
Brake Control
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
179
4
Rijden
Als de Emergency Steering Assist geactiveerd is, kan de werking worden onderbroken
door een van de volgende handelingen:
– Het gaspedaal wordt diep ingetrapt
– Het stuurwiel wordt met veel kracht of plotseling bediend
– Het rempedaal is ingetrapt
• Botspreventie op kruisingen (links of rechts afslaan)
De botspreventie op kruisingen (bij afslaan naar links of rechts) werkt alleen als de
richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
Signaleerbare objec-
tenRijsnelheid Snelheid tegenliggerSnelheidsverschil
tussenuwautoen
het object
Tegenliggers Ongeveer 5 - 40 km/h Ongeveer 5 - 75 km/hOngeveer 10 -
115 km/h
Voetgangers Ongeveer 5 - 30 km/h —Ongeveer 5 -
40 km/h
Fietsen Ongeveer 5 - 30 km/h —Ongeveer 5 -
50 km/h
Tegemoetkomende
motorfietsenOngeveer 5 - 40 km/h Ongeveer 5 - 75 km/hOngeveer 10 -
115 km/h
• Botspreventie op kruisingen (kruisende voertuigen)
Signaleerbare
objectenRijsnelheid Snelheid kruisende autoSnelheidsver-
schil tussen uw
auto en het ob-
ject
Voertuigen (van
opzij)Ongeveer 5 -
60 km/h■Uw rijsnelheid of lager
■Ongeveer 40 km/h of lagerOngeveer 5 -
60 km/h
Motorfietsen
(van opzij)Ongeveer 5 -
60 km/h■Uw rijsnelheid of lager
■Ongeveer 40 km/h of lagerOngeveer 5 -
60 km/h
• Acceleratiebeperking bij lage snelheid
De acceleratiebeperking bij lage snelheid werkt niet als de richtingaanwijzers zijn
ingeschakeld.
Signaleerbare objecten RijsnelheidSnelheidsverschil tussen uw
auto en het object
Voorliggers, stilstaande voer-
tuigenOngeveer 0 - 15 km/h Ongeveer 0 - 15 km/h
Voetgangers Ongeveer 0 - 15 km/h Ongeveer 0 - 15 km/h
Fietsen Ongeveer 0 - 15 km/h Ongeveer 0 - 15 km/h
Als de acceleratiebeperking bij lage
snelheid geactiveerd is, kan de werking
worden onderbroken door een van de
volgende handelingen:
• Het gaspedaal is losgelaten.
• Het stuurwiel wordt met veel kracht of
plotseling bediendDetectie van signaleerbare objecten
Het signaleren van objecten is
afhankelijk van hun grootte, vorm en
beweging. Afhankelijk van de
hoeveelheid omgevingslicht en van de
beweging, de stand en de richting van
een signaleerbaar object wordt het
object mogelijk niet gesignaleerd en
werkt het systeem mogelijk niet goed.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
180
– Wanneer u links/rechts afslaat en
een tegemoetkomend voertuig op
een rijstrook die 3 of meer rijstroken
van de auto verwijderd is
– Wanneer u links/rechts afslaat en
de koers van de auto sterk afwijkt
van de richting van het
tegemoetkomende verkeer
– Wanneer u links/rechts afslaat en
een voetganger nadert die in
dezelfde richting als de auto liep en
rechtdoor blijft lopen
• PIn aanvulling op het voorgaande
werkt de Emergency Steering Assist in
sommige situaties, zoals de
onderstaande, mogelijk niet:
– Als een signaleerbaar object zich te
dicht bij de auto bevindt
– Als er onvoldoende ruimte is voor
een uitwijkmanoeuvre of als er een
obstakel is in de uitwijkrichting
– Bij tegemoetkomend verkeerWijzigen van de instelling van het
Pre-Crash Safety-systeem
• Het Pre-Crash Safety-systeem kan
worden in- of uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen.
(→Blz. 428)
Het systeem wordt iedere keer
wanneer het contact AAN wordt gezet
ingeschakeld.
• Als het systeem wordt uitgeschakeld,
gaat het waarschuwingslampje PCS
branden en wordt er een melding
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
• De instellingen van het Pre-Crash
Safety-systeem kunnen worden
gewijzigd via de persoonlijke
voorkeursinstellingen. (→Blz. 428)
• Als de timing van de Pre-Crash-
waarschuwing wordt gewijzigd, wordt
dienovereenkomstig ook de timing
van de Emergency Steering Assist
(uitgezonderd de actieve besturing)
gewijzigd. Wanneer “Later” wordt
geselecteerd, werkt de Emergency
Steering Assist (uitgezonderd de
actieve besturing) in de meeste
gevallen niet.
• Wanneer het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem is ingeschakeld, zal
de Pre-Crash-waarschuwing qua
timing werken als bij de instelling
“Earlier” (eerder), ongeacht de
instelling van de gebruiker.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
183
4
Rijden
Verlaten van een parkeervak met behulp
van de functie voor wegrijden uit haaks
parkeervak (vooruit/achteruit)1.
Druk met ingetrapt rempedaal en de
transmissie in stand P op de
hoofdschakelaar van Advanced Park en
controleer of het selectiescherm voor
de vertrekrichting wordt weergegeven
op het scherm van het audiosysteem.
2. Selecteer een pijl op het scherm van het audiosysteem om de richting te
kiezen waarin u wilt wegrijden.
Met behulp van de
richtingaanwijzerschakelaar kunt u
alleen kiezen om naar links of rechts
weg te rijden.
3. Trap het rempedaal in en selecteer de toets “Start”.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel in de buurt
te dicht nadert: →blz. 254 Er klinkt een zoemer, er wordt een
melding met betrekking tot de
werking weergegeven op het
multi-informatiedisplay en de
begeleiding wordt gestart. Druk op de
hoofdschakelaar van Advanced Park
om de begeleiding uit te schakelen.
Als de begeleiding wordt
uitgeschakeld, wordt “Advanced Park
Cancel” (Advanced Park
uitgeschakeld) weergegeven.
4. Voer de handelingen uit overeenkomstig de weergegeven
adviezen totdat de auto zich in een
positie bevindt waarin u kunt
wegrijden.
Als het stuurwiel niet bediend wordt,
zal de auto stoppen op de positie
waarin u kunt wegrijden. De
begeleiding kan worden beëindigd
door het gaspedaal of het rempedaal
in te trappen. Zodra de auto in een
positie staat waaruit u kunt wegrijden,
wordt “You can exit by moving the
steering wheel” (u kunt wegrijden
door het stuurwiel te bedienen)
weergegeven. Als het stuurwiel wordt
bediend, wordt “Advanced Park
Finished” (Advanced Park beëindigd)
weergegeven en wordt de begeleiding
beëindigd. Pak het stuurwiel vast en
rijd vooruit.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel te dicht
nadert
→Blz. 254
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
255
4
Rijden
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel in de buurt
te dicht nadert:→blz. 254
4. Voer de handelingen uit
overeenkomstig de weergegeven
adviezen totdat de auto zich in een
positie bevindt waarin u kunt
wegrijden.
Als het stuurwiel niet bediend wordt,
zal de auto stoppen op de positie
waarin u kunt wegrijden. Zodra de
auto in een positie staat waaruit u
kunt wegrijden, wordt “You can exit by
moving the steering wheel” (u kunt
wegrijden door het stuurwiel te
bedienen) weergegeven. Als het
stuurwiel wordt bediend, wordt
“Advanced Park Finished” (Advanced
Park beëindigd) weergegeven en
wordt de begeleiding beëindigd. Pak
het stuurwiel vast en rijd vooruit.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel te dicht
nadert
→Blz. 254Functie wegrijden uit fileparkeervak
Gebruik de functie wegrijden uit een
fileparkeervak niet in een andere situatie
dan bij het verlaten van een
fileparkeervak. Trap het rempedaal in,
breng de auto tot stilstand en druk
vervolgens op de hoofdschakelaar van
Advanced Park om de begeleiding uit te
schakelen als de begeleiding onbedoeld
in werking is getreden.
Situaties waarin de functie wegrijden
uit fileparkeervak niet werkt
In de volgende situaties werkt de functie
wegrijden uit fileparkeervak niet:
• Als er in de vertrekrichting auto's
staan te wachten bij een verkeerslicht
• Als er een auto stilstaat op de rijbaan
achter de plek van waaruit de auto
vertrekt
• Als er wordt gesignaleerd dat er zich
een muur, pilaar of persoon in de
buurt van een zijsensor voor of achter
bevindt
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
260