Voorwaarden voor werking
Deze functie is actief wanneer aan de
werkingsvoorwaarden voor het
signaleren van stilstaande objecten rond
de auto wordt voldaan en onder een van
de volgende omstandigheden.
• Nadat het hybridesysteem is gestart
en de auto maximaal 7 m heeft
gereden.
• Stand R is geselecteerd.
• Nadat de transmissie vanuit stand R in
stand D is gezet en de auto maximaal
7 m heeft gereden
De werking van het systeem stopt
wanneer
→Blz. 239
Detectiegebied
Het detectiebereik van het systeem
verschilt van het detectiebereik van de
Toyota Parking Assist-sensor.
Daardoor wordt het PKSB-systeem
(Parking Support Brake) mogelijk niet
geactiveerd, ook al signaleert de Toyota
Parking Assist-sensor een stilstaand
object en geeft de Toyota Parking
Assist-sensor een waarschuwing.
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door de sensor
→Blz. 217
Zoemer Toyota Parking Assist-sensor
Als, ongeacht of de zoemer van de
Toyota Parking Assist-sensor is
ingeschakeld of niet (→blz. 219), de
PKSB (Parking Support Brake-systeem)
is ingeschakeld (→blz. 233) en de
sensoren voor en achter een object
signaleren en de remregeling wordt
uitgevoerd, klinkt de zoemer van de
Toyota Parking Assist-sensor om de
geschatte afstand tot het obstakel aan
te geven.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
→Blz. 217Omstandigheden waaronder het
systeem mogelijk werkt, zelfs als er
geen kans op een aanrijding is
Behalve in de situaties waarin
stilstaande objecten rond de auto
(→blz. 238) mogelijk niet door de
sensoren worden gesignaleerd, werkt
het systeem mogelijk ook niet in de
volgende gevallen:
Bij zijdelingse verplaatsingen, zoals
fileparkeren
Signaleren van objecten naast de auto
→Blz. 222
4.5.16 Toyota Teammate
Advanced Park*
*Indien aanwezig
Beschrijving functie
Advanced Park is een systeem dat helpt
bij het veilig en soepel parkeren in een
beoogd parkeervak door de dode hoeken
rond de auto en de parkeerplaats via een
vogelperspectief weer te geven en de
manoeuvre te begeleiden via
schermweergaves, de werking van een
zoemer en het bedienen van het
stuurwiel, gaspedaal en rempedaal. (De
bestuurder bedient de selectiehendel.)
Daarnaast kan de Panoramic View
Monitor* het gebied voor en achter de
auto en een beeld van boven de auto
weergeven om te helpen de situatie van
het gebied rondom de auto te
beoordelen.
Afhankelijk van bijvoorbeeld de staat van
het wegdek of de auto of de afstand
tussen de auto en het parkeervak is het
wellicht niet mogelijk om het parkeren in
het beoogde vak te begeleiden.
*Raadpleeg voor meer informatie over de
Panoramic View Monitor de handleiding
voor het multimediasysteem.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
244
Soorten camera's en sensoren die
worden gebruikt voor Advanced Park
Camera's en sensoren worden gebruikt
om geparkeerde auto's te signaleren
waardoor het identificeren van
parkeervakken gemakkelijker wordt.
Camera voor
Camera's opzij
Camera achter
Sensoren
→Blz. 214Camerabeelden
Omdat er speciale camera's worden
gebruikt, wijken de kleuren in de
weergegeven afbeeldingen mogelijk af
van de werkelijke kleuren.
Voorzorgsmaatregelen voor het gebruik
Raadpleeg voor meer informatie over het
onderstaande “Panoramic view monitor
(auto's met Advanced Park)” of “Parking
Assist-systeem” in de handleiding voor
het multimediasysteem.
• Bereik dat kan worden weergegeven
op de schermen
• Camera's
• Verschillen tussen de weergegeven
beelden en de werkelijke weg
• Verschillen tussen de weergegeven
beelden en de werkelijke objecten
Detectiebereik van de camera's en
sensoren
• Als er een auto geparkeerd staat
achter het beoogde parkeervak en de
afstand tussen deze auto en uw auto
te groot wordt, kan deze auto mogelijk
niet meer worden gesignaleerd.
Afhankelijk van de vorm en de staat
van een geparkeerde auto, wordt het
detectiebereik mogelijk te kort of kan
de auto wellicht niet worden
gesignaleerd.
• Andere objecten dan geparkeerde
auto's, zoals een pilaar of muur,
worden mogelijk niet gesignaleerd. En
als ze wel worden gesignaleerd, wordt
het beoogde parkeervak mogelijk niet
goed ingesteld.
Situaties waarin witte
parkeervaklijnen mogelijk niet goed
worden herkend
• In de volgende situaties worden
parkeervaklijnen op het wegdek
mogelijk niet gesignaleerd:
– Als er voor het parkeervak geen
witte lijnen zijn gebruikt
(parkeervak is begrensd met
touwen, blokken, enz.)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
248
– Als de parkeervaklijnen vervaagd of
vuil zijn, waardoor ze slecht
zichtbaar zijn
– Als het wegdek een lichte kleur
heeft, zoals bij beton, en het
contrast met de witte
parkeervaklijnen klein is
– Als de parkeervaklijnen een andere
kleur hebben dan geel of wit
– Als de omgeving van het parkeervak
donker is, bijvoorbeeld 's nachts of
in een (ondergrondse)
parkeergarage
– Als het regent of geregend heeft
waardoor het wegdek nat is en
reflecteert of als er plassen op het
wegdek staan
– Als er zonlicht direct op een camera
valt, zoals bij laagstaande zon
– Als het parkeervak bedekt is met
sneeuw of strooizout
– Als er sporen van reparaties of
andere sporen zichtbaar zijn op het
wegdek of als er een verkeerszuil of
ander object aanwezig is op het
wegdek
– Als de kleur of de helderheid van het
wegdek niet overal gelijk is
– Als er warm of koud water op de
camera terecht is gekomen en de
lens is beslagen
– Als het uiterlijk van het parkeervak
wordt beïnvloed door de schaduw
van een voertuig of bomen
– Als een cameralens vuil is of bedekt
is met waterdruppels
• In de volgende situaties wordt het
beoogde parkeervak mogelijk niet
goed herkend:
– Als er sporen van reparaties of
andere sporen zichtbaar zijn op het
wegdek of als er een parkeerblok,
verkeerszuil of ander object
aanwezig is op het wegdek
– Als het regent of geregend heeft
waardoor het wegdek nat is en
reflecteert of als er plassen op het
wegdek staan
– Als het gebied rond de auto donker
is of bij tegenlicht– Als de kleur of de helderheid van het
wegdek niet overal gelijk is
– Als het parkeervak zich op een
helling bevindt
– Als er zich diagonale lijnen
(toegangspad) in de buurt van het
parkeervak bevinden
–
Als het uiterlijk van het parkeervak
wordt beïnvloed door de schaduw van
een geparkeerde auto (bijvoorbeeld
de schaduw van de grille of de dorpel)
– Als er accessoires zijn gemonteerd
die het zicht van de camera
belemmeren
– Als de parkeervaklijnen vervaagd of
vuil zijn, waardoor ze slecht
zichtbaar zijn
– Als het uiterlijk van het parkeervak
wordt beïnvloed door de schaduw
van een voertuig of bomen
Detectie-informatie sensoren
→Blz. 216
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door de sensor
→Blz. 217
Situaties waarin de sensor mogelijk
niet goed werkt
→Blz. 217
Situaties waarin de parkeerbegeleiding
mogelijk niet werkt, zelfs als er geen
kans op een aanrijding is
→Blz. 218
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen voor de
camera's en sensoren
• Vanwege de kenmerken van de
cameralens wijken de op het scherm
weergegeven positie en afstand van
mensen of objecten mogelijk af van
de werkelijke situatie. Raadpleeg
voor meer informatie “Panoramic
view monitor (auto's met Advanced
Park)” of “Parking Assist-systeem” in
de handleiding voor het
multimediasysteem.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
249
4
Rijden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Neem de voorzorgsmaatregelen voor
het gebruik van de Toyota Parking
Assist-sensor in acht, omdat anders
een sensor mogelijk niet goed werkt,
hetgeen kan leiden tot een ongeval.
• In de volgende situaties werken de
sensoren mogelijk niet goed,
hetgeen kan leiden tot een ongeval.
Rijd voorzichtig verder.
–
Als er zich een geparkeerde auto
naast het beoogde parkeervak be-
vindt en het weergegeven beoogde
parkeervak zich ver van het wer-
kelijke beoogde parkeervak bevindt,
is een sensor mogelijk verkeerd
uitgelijnd. Laat de auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Plaats geen accessoires binnen het
detectiegebied van de sensoren.
In- en uitschakelen van Advanced Park
Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park.
Als de schakelaar wordt ingedrukt terwijl
de begeleiding is gestart, wordt de
begeleiding uitgeschakeld.
Werkingsvoorwaarden van Advanced
Park
De begeleiding zal starten als aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
• Het rempedaal is ingetrapt• De auto staat stil
• De veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt
• Het stuurwiel wordt niet bediend
• Het gaspedaal wordt niet ingetrapt
• Alle portieren zijn gesloten
• De buitenspiegels zijn niet ingeklapt
• De parkeerrem is niet geactiveerd
• De Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik is niet
ingeschakeld
• Het ABS, de VSC, de TRC, het PCS en
de PKSB werken niet
• De auto bevindt zich niet op een steile
helling
• De VSC en TRC zijn niet uitgeschakeld
Controleer de op het scherm van het
audiosysteem weergegeven melding als
de begeleiding niet kan worden gestart
(→blz. 267)
Begeleidingsschermen Advanced Park
Begeleidingsschermen worden
weergegeven op het scherm van het
audiosysteem.
Begeleidingsscherm (bij starten
begeleiding)
AVak beoogd parkeervak (blauw)
BAdviesweergave
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
250
CToets wijzigen parkeertype
Als er meerdere toetsen worden
weergegeven, verschilt de functie
afhankelijk van de toestand van de
toets als volgt.
of: Wijzigen van het beoogde
parkeervak.
of: Selecteren van het
huidige beoogde parkeervak.
: Hiermee kunt u overschakelen
op de functie fileparkeren.
: Hiermee kunt u overschakelen
op de functie haaks inparkeren
(vooruit/achteruit)
DToets MODE
Hiermee kunt u wisselen tussen de
geheugenfunctie en de functie haaks
inparkeren en fileparkeren.
(→Blz. 261)
EToets “Start”
Hiermee kunt u de
parkeerbegeleiding starten.
FToets wijzigen richting haaks
inparkeren
Hiermee kunt u wisselen tussen de
functie parkeren (vooruit) en de
functie parkeren (achteruit)
: Overschakelen naar functie
haaks inparkeren (vooruit)
: Overschakelen naar functie
haaks inparkeren (achteruit)
GToets voor persoonlijke
voorkeursinstelling
Hiermee kunt u het instelscherm voor
Advanced Park weergeven.
(→Blz. 266)
HRegistratietoets
Selecteer deze toets om het
registreren van een parkeervak te
startenBegeleidingsscherm (bij achteruitrijden)
AWerkingsicoon
Wordt weergegeven als Advanced
Park is ingeschakeld.
BAfstandslijnen (geel en rood)
Geven punten aan vanaf het midden
van de rand van de voor- of
achterbumper tot aan de beoogde
stoppositie (geel)* en ongeveer 0,3 m
(rood) vanaf de auto.
CWaarschuwingsicoon bewegend
object
DDisplay werking remregeling in
noodgevallen
BRAKE! (remmen) wordt
weergegeven.
EWeergave Toyota Parking
Assist-sensor
→Blz. 214
*De gele lijn aan de zijkant wordt niet
weergegeven als de beoogde stoppositie
zich op een afstand van ongeveer 2,5 m
of meer van de auto bevindt.
Pop-updisplay Toyota Parking
Assist-sensor
Ongeacht of de Toyota Parking
Assist-sensor is uit- of ingeschakeld
(→blz. 215), wordt er automatisch een
pop-updisplay weergegeven over het
begeleidingsscherm als er een object
wordt gesignaleerd door de Toyota
Parking Assist-sensor terwijl Advanced
Park is ingeschakeld.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
251
4
Rijden
Als de begeleiding wordt
uitgeschakeld, wordt “Advanced Park
Cancel” (Advanced Park
uitgeschakeld) weergegeven.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel in de buurt
te dicht nadert:→blz. 254
4. Voer de handelingen uit
overeenkomstig de weergegeven
adviezen totdat de auto stopt in het
beoogde parkeervak.
5. Als de selectiehendel in stand P wordt
gezet nadat de auto tot stilstand is
gekomen, wordt “Advanced Park
Finished” (Advanced Park beëindigd)
weergegeven en wordt de begeleiding
beëindigd.
Als u
selecteert op het scherm van het
audiosysteem, zal de op het
voltooiingsscherm van de Parking Assist
weergegeven auto draaien.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel te dicht
nadert
Trap het rempedaal in om de auto tot
stilstand te brengen en zet de transmissie
in een andere stand om de rijrichting van
de auto te veranderen. Op dat moment
wordt de begeleiding onderbroken. Als de
toets “Start” echter wordt geselecteerd,
wordt de begeleiding hervat en beweegt
de auto in de richting die overeenkomt
met de geselecteerde stand van de
transmissie.
OPMERKING
Bij gebruik van de functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit)
•
Controleer of er geen obstakels aanwe-
zig zijn binnen de gele afstandslijnen en
tussen de auto en de beoogde parkeer-
plaats. Als er obstakels aanwezig zijn
tussen de auto en de beoogde parkeer-
plaats of binnen de gele afstandslijnen,
schakel dan deze functie uit.
• Het beoogde parkeervak kan niet
correct worden ingesteld als het
parkeervak zich op een helling bevindt
of als er hoogteverschillen zijn.
Hierdoor kan de auto buiten het
beoogde parkeervak of scheef komen
te staan. Gebruik deze functie daarom
niet voor dit soort parkeerplaatsen.
•
Bij het parkeren in een smalle ruimte
kan de auto dicht bij een ernaast
geparkeerde auto komen. Als een
aanrijding onvermijdelijk lijkt, trap dan
het rempedaal in om de auto tot
stilstand te brengen.
•Als de gesignaleerde auto smal is of zeer
dicht tegen de stoeprand aan geparkeerd
staat, wordt uw auto ook naar een positie
dicht tegen de stoeprand aan begeleid.
Breng, als het ernaar uitziet dat de auto
ergens tegenaan zal rijden of van de weg
raakt, de auto tot stilstand door het rem-
pedaal in te trappen en druk vervolgens
op de hoofdschakelaar van Advanced Park
om het systeem uit te schakelen.
Functie wegrijden uit haaks parkeervak
(vooruit/achteruit) Advanced Park
Beschrijving functie
Als bij het wegrijden uit een haaks parkeer-
vak het systeem oordeelt dat verlaten van
het parkeervak mogelijk is, kan de functie
wegrijden uit haaks parkeervak (vooruit/
achteruit) worden gebruikt. Ook kan,
afhankelijk van de omgeving, de stand van
de transmissie worden gewijzigd door de
begeleidingsregeling als de rijrichting van
de auto moet worden veranderd.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
254
• Als het rempedaal wordt losgelaten,
wordt “Moving Forward...” (rijdt naar
voren...) weergegeven en begint de
auto vooruit te rijden.
• Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park om de begeleiding
uit te schakelen.
Als de begeleiding wordt
uitgeschakeld, wordt “Advanced Park
Cancel” (Advanced Park
uitgeschakeld) weergegeven.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel in de buurt
te dicht nadert:→blz. 254
4. Voer de handelingen uit
overeenkomstig de weergegeven
adviezen totdat de auto stopt in het
beoogde parkeervak.
5. Als de selectiehendel in stand P wordt
gezet nadat de auto tot stilstand is
gekomen, wordt “Advanced Park
Finished” (Advanced Park beëindigd)
weergegeven en wordt de begeleiding
beëindigd.
Als u
selecteert op het scherm
van het audiosysteem, zal de op het
voltooiingsscherm van de Parking
Assist weergegeven auto draaien.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel te dicht
nadert
→Blz. 254Als “No available parking space” (geen
parkeervak beschikbaar) wordt
weergegeven
Zelfs wanneer de auto parallel aan een
parkeervak tot stilstand wordt gebracht,
wordt een ernaast geparkeerde auto
mogelijk niet gesignaleerd. Als in dat
geval de auto wordt verplaatst naar een
punt waarop een geparkeerde auto kan
worden gesignaleerd, kan de begeleiding
worden gestart.OPMERKING
Bij gebruik van de functie fileparkeren
• Controleer of er geen obstakels
aanwezig zijn binnen de gele
afstandslijnen en tussen de auto en de
beoogde parkeerplaats. Als er
obstakels worden gesignaleerd
binnen de gele afstandslijnen of
tussen de auto en het beoogde
parkeervak, wordt de functie
fileparkeren uitgeschakeld of
onderbroken.
• Het beoogde parkeervak kan niet
correct worden ingesteld als het
parkeervak zich op een helling bevindt
of als er hoogteverschillen zijn.
Hierdoor kan de auto buiten het
beoogde parkeervak of scheef komen
te staan. Gebruik de functie
fileparkeren daarom niet voor dit
soort parkeerplaatsen.
• Als een vlakbij geparkeerde auto smal
is, of zeer dicht tegen de stoeprand
aan geparkeerd staat, wordt uw auto
ook naar een positie dicht tegen de
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
258
• Wanneer de auto geparkeerd staat op
een stoeprand en een zijsensor het
wegdek signaleert
• Als er geen auto geparkeerd staat
vóór de auto
• Als er heel veel ruimte zit tussen de
voorzijde van de auto en een
geparkeerde auto
Geheugenfunctie Advanced Park
Beschrijving functie
De geheugenfunctie kan worden gebruikt
om te parkeren in een eerder
geregistreerd parkeervak, zelfs als er
geen belijning is aangebracht en er geen
ernaast geparkeerde auto's zijn.
Er kunnen maximaal 3 parkeervakken
worden geregistreerd.Registreren van een parkeervak
1. Breng de auto tot stilstand op een
punt in lijn met en dicht bij het
midden van het beoogde parkeervak.
AOngeveer 1 m
2. Druk op de hoofdschakelaar en
selecteer
.
Als de hoofdschakelaar van Advanced
Park wordt ingedrukt bij een
parkeervak zonder lijnen of nabij
geparkeerde auto's, wordt mogelijk
“No available parking space” (geen
parkeervak beschikbaar)
weergegeven. Houd
ingedrukt.
3. Selecteer de functie haaks inparkeren
(vooruit/achteruit) of de functie
fileparkeren.
Alleen parkeervakken waarvoor
assistentie kan worden uitgevoerd
worden weergegeven.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
261
4
Rijden