4.1 Voordat u gaat rijden..........130
4.1.1Rijdenmetdeauto.........130
4.1.2 Lading en bagage.........136
4.1.3 Rijden met een aanhangwagen . .137
4.2Rijprocedures..............142
4.2.1 Startknop.............142
4.2.2 EV-modus.............146
4.2.3 Hybridetransmissie........148
4.2.4 Richtingaanwijzerschakelaar....150
4.2.5 Parkeerrem............151
4.2.6BrakeHold.............154
4.3 Bedienen van verlichting en
ruitenwissers..............156
4.3.1 Lichtschakelaar..........156
4.3.2 AHB (Automatic High Beam)....158
4.3.3 Schakelaar mistlampen......161
4.3.4 Ruitenwissers en -sproeiers....162
4.3.5 Ruitenwisser en -sproeier achter. .165
4.4Tanken..................166
4.4.1 Openen van de tankdop......166
4.5 Gebruik van de ondersteunende
systemen................167
4.5.1 Software-update Toyota Safety
Sense
*...............167
4.5.2 Toyota Safety Sense........169
4.5.3 PCS (Pre-Crash Safety-systeem) . .175
4.5.4 LTA (Lane Tracing Assist).....184
4.5.5 LDA (Lane Departure Alert)....187
4.5.6 RSA (Road Sign Assist) (indien
aanwezig).............192
4.5.7 Dynamic Radar Cruise Control . . .195
4.5.8 Cruise control...........203
4.5.9 Snelheidsbegrenzer (indien
aanwezig).............205
4.5.10 Noodstopsysteem........208
4.5.11 BSM (Blind Spot Monitor)
*....210
4.5.12 Toyota Parking Assist-sensor*. .214
4.5.13 RCTA (Rear Crossing Traffic
Alert)
*..............223
4.5.14 RCD-functie (Rear Camera
Detection)
*............228
4.5.15 PKSB (Parking Support Brake)*. .232
4.5.16 Toyota Teammate Advanced
Park
*...............2444.5.17 Safe Exit Assist
*.........268
4.5.18 Rijmodusselectieschakelaar . . .273
4.5.19 GPF-systeem
(benzineroetfilter)
*........273
4.5.20 Ondersteunende systemen....274
4.6Rijtips..................279
4.6.1 Tips voor rijden met een
hybrideauto............279
4.6.2Rijdenindewinter.........281
4.6.3 Voorzorgsmaatregelen bij
terreinauto's............283
Rijden4
129
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Voor het afrijden van een lange
helling
Minder snelheid en schakel terug.
Schakel bij het afdalen van een lange of
steile helling echter niet plotseling
terug.
Werking van het rempedaal
Trap het rempedaal niet veelvuldig of
gedurende een langere periode
achtereen in. Anders kan het
remsysteem oververhit raken of kan de
remwerking teruglopen.
Voorkomen van een ongeval of letsel
• Auto's met compact reservewiel: Rijd
niet met een aanhangwagen
wanneer het compacte reservewiel
onder uw auto is gemonteerd.
• Auto's met bandenreparatieset: Rijd
niet met een aanhangwagen
wanneer een band is gemonteerd die
is gerepareerd met de
bandenreparatieset.
• Gebruik de volgende systemen niet
bij het rijden met een
aanhangwagen.
– LTA (Lane Tracing Assist)
– LDA (Lane Departure Alert)
– Dynamic Radar Cruise Control
– Cruise control
– PKSB (Parking Support Brake)
(indien aanwezig)
– BSM (Blind Spot Monitor) (indien
aanwezig)
– Toyota Parking Assist-sensor
– RCTA (Rear Crossing Traffic Alert)
(indien aanwezig)
– RCD-functie (Rear Camera
Detection) (indien aanwezig)
OPMERKING
Sluit de aanhangwagenverlichting op
de juiste wijze aan
Onjuiste aansluiting van de
aanhangwagenverlichting kan schade
toebrengen aan het elektrische systeem
van uw auto en een storing veroorzaken.
4.2 Rijprocedures
4.2.1 Startknop
Als u de volgende handelingen uitvoert
terwijl u een elektronische sleutel bij u
hebt, wordt het hybridesysteem gestart
of de stand van het contact veranderd.
Starten van het hybridesysteem
1. Controleer of de parkeerrem is
geactiveerd. (→Blz. 151)
2. Controleer of de selectiehendel in
stand P staat.
3. Trap het rempedaal stevig in.
en een melding worden op het
multi-informatiedisplay
weergegeven.
Als dit niet wordt weergegeven, kan
het hybridesysteem niet worden
gestart.
4. Druk kort en krachtig op de startknop.
Eén keer kort en stevig indrukken van
de startknop is voldoende om deze te
bedienen. U hoeft de startknop niet
ingedrukt te houden.
Als het controlelampje READY gaat
branden, werkt het hybridesysteem
normaal.
Houd het rempedaal ingetrapt tot het
controlelampje READY brandt.
Het hybridesysteem kan vanuit iedere
stand van het contact worden gestart.
5. Controleer of het controlelampje
READY brandt.
Als het controlelampje READY uit is,
kan er niet met de auto worden
gereden.
4.1 Voordat u gaat rijden
142
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Afhankelijk van geluid van buitenaf,
het volume van het audiosysteem,
enz. is de waarschuwingszoemer
mogelijk moeilijk te horen. Tevens is
het, afhankelijk van de
wegomstandigheden, mogelijk
moeilijk om de werking van het
systeem te herkennen.
Wanneer het nodig is om het systeem
uit te schakelen
Schakel in de volgende situaties het
systeem uit.
Als u dat niet doet, kan doordat het
systeem niet goed werkt een ongeval
ontstaan met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Wanneer de auto schuin staat door
een te zware belading of een lekke
band
• Tijdens het rijden met extreem hoge
snelheden
• Bij het slepen van een ander voertuig
• Wanneer de auto wordt vervoerd per
truck, boot, trein, enz.
• Wanneer de auto wordt opgetakeld
en de wielen vrij kunnen draaien
• Bij het controleren van de auto op
een rollenbank, bijvoorbeeld een
vermogensbank of een
snelheidsmetertester, of bij het
balanceren van de wielen op de auto
• Als sportief met de auto wordt
gereden of als op onverharde wegen
wordt gereden
• Wassen in een autowasstraat
• Als een sensor niet goed is uitgelijnd
of vervormd doordat de sensor of het
gebied eromheen is blootgesteld aan
hevige schokken
• Als er tijdelijk accessoires die een
sensor of het licht kunnen hinderen
op de auto zijn geplaatst
• Wanneer er een compact reservewiel
of sneeuwkettingen zijn gemonteerd
of een bandenreparatieset is
gebruikt
• Als de banden erg versleten zijn of als
de bandenspanning te laag is
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als er banden in een andere maat
dan door de fabrikant
voorgeschreven zijn gemonteerd
• Als er niet stabiel met de auto kan
worden gereden ten gevolge van een
aanrijding, storing, enz.
Ondersteunend systeem
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
→Blz. 175
LTA (Lane Tracing Assist)
→Blz. 184
LDA (Lane Departure Alert)
→Blz. 187
AHB (Automatic High Beam)
→Blz. 158
RSA (Road Sign Assist) (indien aanwezig)
→Blz. 192
Dynamic Radar Cruise Control
→Blz. 195
Cruise control
→Blz. 203
Snelheidsbegrenzer (indien aanwezig)
→Blz. 205
Noodstopsysteem
→Blz. 208
Door Toyota Safety Sense gebruikte
sensoren
Voor de werking van het systeem wordt
gebruikgemaakt van de informatie van
verschillende sensoren.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
170
– Wanneer u links/rechts afslaat en
een tegemoetkomend voertuig op
een rijstrook die 3 of meer rijstroken
van de auto verwijderd is
– Wanneer u links/rechts afslaat en
de koers van de auto sterk afwijkt
van de richting van het
tegemoetkomende verkeer
– Wanneer u links/rechts afslaat en
een voetganger nadert die in
dezelfde richting als de auto liep en
rechtdoor blijft lopen
• PIn aanvulling op het voorgaande
werkt de Emergency Steering Assist in
sommige situaties, zoals de
onderstaande, mogelijk niet:
– Als een signaleerbaar object zich te
dicht bij de auto bevindt
– Als er onvoldoende ruimte is voor
een uitwijkmanoeuvre of als er een
obstakel is in de uitwijkrichting
– Bij tegemoetkomend verkeerWijzigen van de instelling van het
Pre-Crash Safety-systeem
• Het Pre-Crash Safety-systeem kan
worden in- of uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen.
(→Blz. 428)
Het systeem wordt iedere keer
wanneer het contact AAN wordt gezet
ingeschakeld.
• Als het systeem wordt uitgeschakeld,
gaat het waarschuwingslampje PCS
branden en wordt er een melding
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
• De instellingen van het Pre-Crash
Safety-systeem kunnen worden
gewijzigd via de persoonlijke
voorkeursinstellingen. (→Blz. 428)
• Als de timing van de Pre-Crash-
waarschuwing wordt gewijzigd, wordt
dienovereenkomstig ook de timing
van de Emergency Steering Assist
(uitgezonderd de actieve besturing)
gewijzigd. Wanneer “Later” wordt
geselecteerd, werkt de Emergency
Steering Assist (uitgezonderd de
actieve besturing) in de meeste
gevallen niet.
• Wanneer het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem is ingeschakeld, zal
de Pre-Crash-waarschuwing qua
timing werken als bij de instelling
“Earlier” (eerder), ongeacht de
instelling van de gebruiker.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
183
4
Rijden
4.5.4 LTA (Lane Tracing Assist)
LTA-functies
• Deze functie werkt op wegen met
duidelijke belijning als het Dynamic
Radar Cruise Control-systeem is
ingeschakeld. Met behulp van de
camera voor en de radarsensor
worden de rijstrookmarkeringen en
andere auto's in de omgeving
gesignaleerd en wordt het stuurwiel
bediend om de positie van de auto op
de rijstrook vast te houden.
Gebruik deze functie alleen op
snelwegen en autowegen.
Wanneer het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem niet in werking is,
werkt deze functie niet.
In gevallen waarin de
rijstrookmarkeringen niet (goed)
zichtbaar zijn, bijvoorbeeld wanneer u in
een file staat, werkt deze functie op
basis van de positie van de auto's voor
en naast u.
Als het systeem signaleert dat het
stuurwiel een bepaalde periode niet
bediend is of dat het stuurwiel niet
stevig wordt vastgehouden, wordt een
waarschuwing weergegeven op het
display en wordt de functie tijdelijk
uitgeschakeld.
Pak het stuurwiel stevig vast om de
functie weer in te schakelen.•
Als de auto de rijstrook dreigt te
verlaten terwijl het systeem in werking
is, wordt er een waarschuwing getoond
op het display en klinkt er een zoemer.
Wanneer de zoemer klinkt, controleer
dan het gebied rondom de auto en stuur
de auto voorzichtig terug naar het
midden van de rijstrook.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
184
WAARSCHUWING!
Voordat u het LTA-systeem gebruikt
•Vertrouw niet alleen op het
LTA-systeem. Het LTA-systeem biedt
geen automatische ondersteuning
tijdens het rijden en vermindert niet de
hoeveel aandacht die nodig is om veilig
te kunnen rijden. Als bestuurder blijft u
verantwoordelijk voor de veiligheid
door de omgeving in de gaten te
houden en het stuurwiel te bedienen.
Zorg ook voor voldoende pauzes als u
moe bent, bijvoorbeeld als u langere
tijd hebt gereden.
• Als u niet op de juiste manier rijdt en
niet goed oplet, kan dit een ongeval
tot gevolg hebben.
• Schakel het LTA-systeem uit
wanneer u het niet gebruikt.
Voorwaarden voor werking van de
functie
Deze functie werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
• Het LTA-systeem signaleert
rijstrookmarkeringen of de koers van
andere voertuigen in de buurt
(behalve bij kleine voertuigen, zoals
een motorfiets).
• Het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem is ingeschakeld.
• De breedte van de rijstrook is
ongeveer3-4m.
• De richtingaanwijzer wordt niet
bediend.
• De auto maakt geen scherpe bocht.
• De auto accelereert of decelereert niet
meer dan een bepaalde waarde.
• Het stuurwiel wordt niet met grote
kracht bediend.
• De waarschuwing handen van het
stuurwiel (→blz. 185) is niet
geactiveerd.
• De auto rijdt in het midden van een
rijstrook.Tijdelijk uitschakelen van functies
• Als niet langer aan de
werkingsvoorwaarden wordt voldaan,
wordt een functie mogelijk tijdelijk
uitgeschakeld. Als echter weer aan de
werkingsvoorwaarden wordt voldaan,
wordt de werking van de functie
automatisch hervat. (→Blz. 185)
• Als niet langer aan de
werkingsvoorwaarden wordt voldaan
terwijl de functie in werking is, klinkt
er mogelijk een zoemer om aan te
geven dat de functie tijdelijk is
uitgeschakeld.
• De bediening van het stuurwiel door
de bestuurder krijgt prioriteit ten
opzichte van de stuurregeling van de
functie.
Lane Departure Warning-functie bij
ingeschakelde LTA
• Zelfs als de waarschuwingsmethode
van de LDA is ingesteld op trillen van
het stuurwiel, zal de
waarschuwingszoemer klinken
wanneer de auto de rijstrook verlaat
terwijl de LTA is ingeschakeld.
• Als het stuurwiel voldoende wordt
bediend om de koers van de auto te
herstellen, zal de waarschuwing niet
worden gegeven.
Werking van waarschuwing handen
van het stuurwiel
In de volgende situaties wordt op het
multi-informatiedisplay een melding
weergegeven om de bestuurder aan te
sporen het stuurwiel vast te houden.
Tevens wordt het in de afbeelding
weergegeven symbool op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
Zodra het systeem signaleert dat het
stuurwiel wordt vastgehouden zal de
waarschuwing verdwijnen. Houd bij
gebruik van het systeem het stuurwiel
altijd goed vast, ook als de
waarschuwing niet wordt weergegeven.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
185
4
Rijden
Afrit rechts*3
Afrit links*3
Tijd
*1Gelijktijdig met snelheidslimiet
weergegeven.
*2Inhoud niet herkend.
*3Als de richtingaanwijzers bij het
wisselen van rijstrook niet worden
bediend, wordt dit teken niet
weergegeven.
• Afhankelijk van de specificaties van de
auto kunnen de verkeersborden
overlappend worden weergegeven.
Voorbeeld overlappende
weergave
Wijzigen van de RSA-instellingen
Via de persoonlijke voorkeursinstellingen
kunnen de volgende instellingen van de
RSA worden gewijzigd. (→Blz. 428)
4.5.7 Dynamic Radar Cruise
Control
Het Dynamic Radar Cruise Control-
systeem registreert of er voertuigen voor
u rijden, berekent de afstand tussen uw
auto en de voorligger en handhaaft een
geschikte afstand tussen uw auto en de
voorligger. De gewenste tussenafstand
kan met de afstandsschakelaar worden
ingesteld.
Gebruik het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem alleen op snelwegen en
autowegen.
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
•De bestuurder is zelf verantwoordelijk
voor een veilig rijgedrag. Vertrouw niet
blindelings op dit systeem en let goed
op de omgeving om te zorgen dat u
veilig rijdt.
•Het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem biedt ondersteuning
bij het rijden om de bestuurder te
ontlasten. Er zijn echter grenzen aan
de geboden ondersteuning.
Lees de volgende aanwijzingen
aandachtig door. Vertrouw niet
blindelings op dit systeem en rijd altijd
voorzichtig.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt:→blz. 201
• Stel de geschikte snelheid in op basis
van de snelheidslimiet, de
verkeersintensiteit, de wegcondities,
de weersomstandigheden, enz. De
bestuurder moet de ingestelde
snelheid controleren.
•
Zelfs als het systeem correct
functioneert, kan de conditie van de
voorligger die het systeem signaleert
afwijken van waarnemingen van de
bestuurder. De bestuurder moet
daarom nog steeds goed opletten,
gevaar inschatten en de veiligheid
waarborgen. Te veel vertrouwen op dit
systeem kan leiden tot een ongeval
met dodelijk of ernstig letsel tot
gevolg.
Voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot de ondersteunende
systemen
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht, aangezien
er grenzen zijn aan de door het systeem
geboden ondersteuning. Wanneer u
uitsluitend op het systeem vertrouwt, kan
dat leiden tot een ongeval met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• Details over de ondersteuning die
wordt geboden voor het zicht van de
bestuurder
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
195
4
Rijden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem dient alleen ter
ondersteuning van de bestuurder bij
het bepalen van de afstand tussen de
eigen auto en een bepaalde voorligger.
Het systeem is niet bedoeld om
onvoorzichtig of roekeloos rijgedrag te
rechtvaardigen en kan ook niet helpen
tijdens het rijden bij slecht zicht.
De bestuurder moet de omgeving van
de auto in de gaten houden, ook als de
auto stilstaat.
• Details over de ondersteuning die
wordt geboden bij de beoordeling
door de bestuurder
Het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem bepaalt of de afstand
tussen de eigen auto en een bepaalde
voorligger binnen een vastgelegd
bereik ligt. Het systeem kan geen
andere beoordelingen maken. Het is
daarom strikt noodzakelijk dat u zelf
alert blijft en inschat of een situatie
mogelijk gevaarlijk is.
• Details over de ondersteuning die
wordt geboden bij de handelingen
van de bestuurder
Het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem heeft geen functies
om aanrijdingen met een voorligger te
voorkomen of vermijden. Daarom dient
u wanneer er gevaar dreigt direct de
controle over de auto te nemen en juist
te handelen om de veiligheid te
garanderen.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Situaties waarin het Dynamic Radar
Cruise Control-systeem beter niet
gebruikt kan worden
Gebruik het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem in de volgende
situaties niet. Aangezien het systeem
dan niet goed werkt, kan het gebruik
ervan leiden tot een ongeval met
dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
• Op wegen met voetgangers, fietsers,
enz.
• Als wordt gereden op een oprit of
afrit van een autosnelweg of
autoweg
• Als de naderingswaarschuwing vaak
klinkt
• Situaties waarin de sensoren
mogelijk niet goed werken:
→blz. 173
• Situaties waarin de rijstrook mogelijk
niet wordt gesignaleerd:→blz. 174
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
196