200
Praktische informatie
► Open de afdekkapjes van de bevestigingspunten
van elke dakdrager.
►
Breng de bevestigingspunten aan en vergrendel
ze één voor één op het dak.
►
Controleer of de dakdragers goed zijn bevestigd
(door eraan te schudden).
►
Sluit de afdekkapjes op elke dakdrager
.
De dakdragers zijn verwisselbaar en kunnen voor
elk paar bevestigingspunten worden afgesteld.
Imperiaals
Max. toegestane belasting: – Compact: 140 kg,
–
Standard en Long: 170 kg.
Monteer een imperiaal op de daarvoor bestemde
bevestigingspunten:
►
Plaats het imperiaal uitgelijnd met de
bevestigingspunten op het dak en vergrendel ze één
voor één op het dak.
►
Controleer of het imperiaal goed is bevestigd
(door eraan te schudden).
Motorkap
Stop & Start Voordat u werkzaamheden onder de
motorkap uitvoert, moet u het contact afzetten
om te voorkomen dat de motor automatisch weer
wordt gestart.
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die
in de bladen van de koelventilator of in bepaalde
bewegende componenten kunnen komen - kans
op verstikking en ernstig letsel!
Elektromotor Wees voorzichtig met voorwerpen of
kleding die in de bladen van de koelventilator of
in bepaalde bewegende componenten kunnen
komen - kans op verstikking en ernstig letsel!
Voordat er werkzaamheden onder de motorkap
worden uitgevoerd, moet u het contact afzetten,
controleren of het controlelampje READY op
het instrumentenpaneel uit is en de laadstekker
loskoppelen uit de laadaansluiting als deze is
aangesloten.
Door de plaats van de hendel kan de motorkap niet worden geopend zolang het
voorportier links is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met het bedienen van de veiligheidshaak en de
motorkapsteun (kans op brandwonden). Gebruik
de beschermde zone.
Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet
tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
Koelen van de motor als deze wordt afgezet
De koelventilator van de motor kan starten
nadat de motor is afgezet.
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding
die in de propeller van de ventilator kunnen
komen!
Openen
► Open de deur .
► Trek hendel 1 aan de onderzijde van de
portieropening naar u toe.
►
Beweeg veiligheidshaak
2 omhoog en til de
motorkap op.
►
Neem motorkapsteun
3 uit de houder en plaats
de steun in de uitsparing om de motorkap geopend
te houden.
204
Praktische informatie
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over AdBlue® (BlueHDi) en met name de toevoer
van AdBlue.
Controles
Zie voor het controleren van deze onderdelen het
onderhoudsschema van de fabrikant voor uw motor,
tenzij anders aangegeven.
Laat de controles eventueel uitvoeren door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Voor een optimale werking van belangrijke
onderdelen zoals het remsysteem selecteert en
biedt PEUGEOT specifieke producten aan.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij. Controleer wel regelmatig of de
accupoolklemmen goed vastzitten (bij uitvoeringen
zonder snelsluiting voor de accupoolklemmen) en of
de aansluitingen schoon zijn.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie en de te nemen
voorzorgsmaatregelen voordat u
werkzaamheden aan de 12V-accu uitvoert.
Uitvoeringen met Stop & Start zijn voorzien van een 12V-loodaccu met speciale
technologie en specificaties.
Deze accu mag uitsluitend worden vervangen
door een PEUGEOT-dealer of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Interieurfilter
Als de omgeving en het gebruik (bijvoorbeeld stof en veel stadsverkeer) daartoe
aanleiding geven, moet het twee keer zo vaak
worden vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan een negatief effect op de werking van het
airconditioningssysteem hebben en nare geurtjes
veroorzaken.
Luchtfilter
Als de omgeving en het gebruik (bijvoorbeeld stof en veel stadsverkeer) daartoe
aanleiding geven, moet het twee keer zo vaak
worden vervangen.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen ook het oliefilter vervangen.
Roetfilter (diesel)
/ Als het roetfilter verstopt begint te raken, gaat dit
waarschuwingslampje tijdelijk branden, in
combinatie met een waarschuwingsmelding.
Regenereer het roetfilter zodra de
verkeersomstandigheden dit toelaten door ongeveer
15 minuten met een snelheid van minimaal 60
km/h
en een motortoerental van minimaal 2.500 omw/min
te rijden (totdat het waarschuwingslampje uit gaat).
Als u geen snelheid van 60
km/h kunt bereiken,
laat de motor dan ongeveer 15 minuten
stationair draaien en rijd dan 15 minuten met een
motortoerental van meer dan 2.500 omw/min.
Zet de motor pas uit als het filter volledig is geregenereerd; bij herhaalde intervallen kan
de kwaliteit van de motorolie vroegtijdig afnemen.
We raden u niet aan om het filter te regenereren
terwijl de auto stilstaat.
Als er langere tijd met een zeer lage snelheid wordt gereden of de motor
langdurig stationair draait, kan er in uitzonderlijke
gevallen waterdamp uit de uitlaat komen als u
gas geeft. Deze emissies hebben geen invloed
op het rijgedrag en het milieu.
Nieuwe auto Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar
keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een
brandlucht ruiken. Dit is volkomen normaal.
207
Praktische informatie
7Voor een goede werking van het SCR-systeem:
–
Gebruik
alleen AdBlue
®-vloeistof die aan de
norm ISO 22241 voldoet.
–
Als AdBlue® niet in de originele verpakking
wordt bewaard, verliest het zijn zuiverheid.
–
V
erdun AdBlue
® nooit met water.
AdBlue
® is verkrijgbaar bij een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats, maar ook bij
tankstations met AdBlue
®-pompen die speciaal voor
personenauto's zijn bedoeld.
Vul nooit AdBlue® bij met een vulsysteem
dat voor vrachtwagens is bedoeld.
Voorschriften voor opslag
AdBlue® bevriest bij temperaturen lager dan
ongeveer -11 °C en verliest zijn kwaliteit bij
temperaturen vanaf +25 °C. We raden u aan om
flacons koel en buiten direct zonlicht te bewaren.
Onder deze omstandigheden is de vloeistof ten
minste één jaar houdbaar.
Als de vloeistof bevroren is geweest, kan deze weer
worden gebruikt nadat deze bij kamertemperatuur
volledig is ontdooid.
Bewaar flacons met AdBlue® nooit in uw
auto.
Gebruiksvoorschriften
AdBlue® is een oplossing op ureumbasis. Deze
vloeistof is niet ontvlambaar, kleurloos en geurloos
(indien de vloeistof koel wordt bewaard).
Als de vloeistof in contact komt met de huid, moet
u de huid wassen met kraanwater en zeep. Als
de vloeistof in de ogen komt, spoel de ogen dan
onmiddellijk en grondig gedurende ten minste 15
minuten met kraanwater of met een oogspoelmiddel.
Raadpleeg een arts bij een blijvend branderig gevoel
of blijvende irritatie.
Als AdBlue wordt ingeslikt, spoel de mond dan
met schoon water en drink vervolgens een ruime
hoeveelheid water.
Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij
een hoge omgevingstemperatuur) kan het risico
van het vrijkomen van ammoniakdampen niet
worden uitgesloten: adem deze niet in. Dampen
met ammoniak werken irriterend op de slijmvliezen
(ogen, neus en keel).
Bewaar AdBlue® buiten het bereik van
kinderen, in de originele flacon.
Procedure
Controleer voordat u gaat bijvullen of de auto op een
vlakke en horizontale ondergrond staat.
Controleer 's winters of de omgevingstemperatuur
van de auto hoger is dan -11 °C. Als het kouder
is, bevriest de AdBlue
® waardoor u het niet in het
reservoir kunt gieten. Laat de auto enkele uren op
een warmere plaats staan en vul vervolgens het
reservoir bij.
Giet nooit AdBlue® in de tank voor diesel.
Als er AdBlue® op de carrosserie of op een
andere plaats is gemorst, spoel deze dan
onmiddellijk weg met koud water of veeg het weg
met een vochtige doek.
Gekristalliseerde vloeistof moet worden
verwijderd met een spons en warm water.
Belangrijk: als u AdBlue hebt bijgevuld
nadat het reservoir leeg is geraakt, moet
u ongeveer 5 minuten wachten voordat u het
contact weer aanzet, zonder het
bestuurdersportier te openen, de auto te
ontgrendelen, de sleutel in het contactslot te
steken of de sleutel van het "Keyless Entry
and Start"-systeem in het interieur te
brengen.
Zet vervolgens het contact aan en start na 10
seconden de motor.
►
Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het
contactslot om de motor af te zetten.
of
►
Druk bij Keyless Entry and Start op de toets
" START/STOP" om de motor af te zetten.
208
Praktische informatie
Toegang tot het AdBlue®-reservoir
► Open het portier linksvoor voor toegang tot het
AdBlue®-reservoir.
►
Draai de blauwe dop een 6e slag linksom.
►
Haal de dop naar boven los.
►
Met een verpakking
AdBlue
®: controleer eerst
de uiterste houdbaarheidsdatum en lees daarna
zorgvuldig de instructies op het etiket voordat u de
inhoud van de verpakking in het AdBlue-reservoir
van de auto giet.
►
Bij een
AdBlue®-pomp: steek het vulpistool in de
vulpijp en blijf tanken totdat het vulpistool afslaat.
►
V
oer na het bijvullen dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit.
Om te voorkomen dat u het AdBlue®-
reservoir met te veel vloeistof vult:
–
V
ul 10 tot 13 liter bij met behulp van
AdBlue
®-verpakkingen.
–
Stop met bijvullen als het vulpistool voor het
eerst afslaat als u bij een tankstation tankt.
Het systeem kan alleen hoeveelheden van 5 liter
AdBlue
® of meer registreren.
Als het AdBlue®-reservoir helemaal leeg is,
wat wordt bevestigd met de melding
" Vul
AdBlue
bij: Starten niet mogelijk", dan
moet u minimaal 5 liter bijvullen.
Vrijloop
In bepaalde situaties moet de auto in de
vrijloopstand worden gezet (bijvoorbeeld bij slepen,
op een testbank, in een automatische wasstraat
(wasstand), of bij transport per trein of over zee).
De procedure hiervoor is afhankelijk van het type
transmissie en parkeerrem.
Laat de auto nooit onbeheerd achter als deze in de vrijloop staat.
Met handgeschakelde
versnellingsbak of
automatische transmissie en
handbediende parkeerrem
/
Voor vrijgeven
► Trap het rempedaal in terwijl de auto stilstaat en
de motor draait.
►
Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand. ►
Selecteer bij een auto met een automatische
transmissie stand N .
►
Zet de parkeerrem vrij.
►
Laat het rempedaal los en schakel de motor uit.
Terug naar de normale werking
► Trek de parkeerrem aan.
►
Selecteer bij een auto met een automatische
transmissie stand P .
Met handgeschakelde
versnellingsbak en elektrische
parkeerrem
/
Voor vrijgeven
► Zet de transmissie met draaiende motor en
ingetrapt rempedaal in de neutraalstand.
►
Houd het rempedaal ingetrapt en zet de motor
uit.
►
Laat het rempedaal los en zet het contact aan.
►
Druk het rempedaal in en duw op de knop om de
parkeerrem uit te schakelen.
►
Laat het rempedaal los en schakel het contact
uit.
Terug naar de normale werking
► Druk het rempedaal in, start de motor en schakel
de parkeerrem in.
228
In geval van pech
Start de motor nooit als er een acculader is aangesloten.
Gebruik nooit een startbooster van 24
V of hoger.
Controleer eerst of de hulpaccu een nominale
spanning van 12
V en een capaciteit minimaal
gelijk aan die van de lege accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers (zoals
audiosysteem, ruitenwissers en verlichting) van
beide auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de
buurt van bewegende delen van de motor (zoals
ventilator en riemen) bevinden.
Maak de plusklem (+) niet los bij draaiende
motor.
► Beweeg het kunststof kapje van de pluspool (+)
omhoog, wanneer uw auto hiermee is uitgerust.
►
Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van
de ontladen accu (A ) (bij het gebogen metalen
gedeelte) en vervolgens op de pluspool (+) van de
hulpaccu (B ) of de startbooster.
► Sluit het ene uiteinde van de groene of zwarte
kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu (B ) of
de startbooster (of op een massapunt van de auto
met de hulpaccu).
►
Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte
kabel aan op het massapunt C .
►
Start de motor van de auto met de hulpaccu en
laat deze enkele minuten draaien.
►
Start de auto met de lege accu en laat de motor
draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het contact af
en wacht even voordat u een nieuwe poging doet.
►
W
acht totdat de motor stationair draait.
►
Maak de startkabels vervolgens
in omgekeerde
volgorde los.
►
Breng het kunststof kapje aan op de pluspool (+),
als uw auto hiermee is uitgerust.
►
Laat de motor minimaal 30 minuten draaien,
terwijl de auto stilstaat, om de accu voldoende op
te laden.
Wanneer u meteen gaat rijden zonder dat de auto voldoende is opgeladen, kunnen
sommige functies mogelijk niet goed werken
(zoals Stop & Start).
Voer het loskoppelen uit in de omgekeerde volgorde.
Automatische transmissieProbeer de motor nooit te starten door de
auto aan te duwen.
Laden met behulp van een
acculader
Voor een optimale levensduur van de accu is het
noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de accu
voldoende is opgeladen.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn om
de accu op te laden:
–
Als de auto vooral voor korte ritten wordt gebruikt.
–
Als de auto meerdere weken niet wordt gebruikt.
Neem contact op met een PEUGEOT
-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als u de accu van uw auto zelf gaat opladen, gebruik dan uitsluitend een lader
die geschikt is voor loodaccu's en die een
nominale spanning van 12
V heeft.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader.
Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde polen.
De accu hoeft niet te worden losgekoppeld.
►
Zet het contact af.
►
Schakel alle stroomverbruikers uit
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting enz.).
230
In geval van pech
Weer aansluiten van de plusklem (+)
► Trek de hendel (A) zo ver mogelijk omhoog.
► Plaats de geopende accupoolklem ( B) op de
pluspool (+).
►
Druk de accupoolklem (
B) volledig omlaag.
►
Beweeg de hendel (
A) omlaag om de
accupoolklem (B ) vast te zetten.
►
Afhankelijk van de uitrusting duwt u het plastic
kapje terug op de pluspool (+).
Forceer de hendel niet wanneer u erop drukt; als de klem niet goed is geplaatst, kan
deze niet worden vergrendeld. Voer de procedure
nogmaals uit.
Na het opnieuw aansluiten van de accu
Als de accukabels weer zijn aangesloten, moet u het
contact aanzetten en vervolgens 1 minuut wachten
voordat u de motor start, zodat de elektronische
systemen kunnen worden geïnitialiseerd.
Wanneer er zich na deze handeling kleine
storingen blijven voordoen, neem dan contact op
met een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Aan de hand van het betreffende hoofdstuk moet u
bepaalde uitrustingselementen resetten:
–
Afstandsbediening of elektronische sleutel
(afhankelijk van de uitvoering).
–
Elektrische ruitbediening.
–
Datum en tijd.
–
Voorkeuzezenders.
Tijdens de rit die volgt op het de eerste keer starten van de motor na het aansluiten van
de accukabels, werkt het Stop & Start-systeem
mogelijk niet.
Het systeem werkt dan pas weer als de auto
langere tijd heeft stilgestaan; hoe lang dat is,
is afhankelijk van de buitentemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal 8 uur).
De auto slepen
U kunt uw auto door een andere auto laten slepen
of uw auto gebruiken om een andere auto te slepen
met behulp van een afneembare mechanische
voorziening.
Algemene aanwijzingen Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.
Controleer of het gewicht van de trekkende auto
hoger is dan dat van de auto die wordt gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van de
gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet
beschikken over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond
altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen en
riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet
voorzichtig wegrijden.
Als de auto wordt gesleept met uitgeschakelde
motor, werken ook de rem- en stuurbekrachtiging
niet.
Neem in de volgende gevallen contact op met een professioneel bergbedrijf:
–
Uw auto staat met pech langs de autosnelweg
of snelweg;
–
Het is niet meer mogelijk om de
versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het
stuurslot te ontgrendelen of de parkeerrem uit te
schakelen;
–
Het is niet meer mogelijk om een auto met
een automatische transmissie te slepen, met
draaiende motor;
–
Bij takelen met slechts twee wielen op de
grond;
–
Bij auto's met vierwielaandrijving;
–
Er is geen goedgekeurde sleepstang
beschikbaar.
256
Bluetooth®-audiosysteem
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-
stand van het audiosysteem is geactiveerd om te
voorkomen dat de accu van de auto leeg raakt.
►
Start de auto om de accu op te laden.
De melding "het audiosysteem is oververhit"
wordt op het scherm weergegeven.
Als de buitentemperatuur te hoog wordt, schakelt
het audiosysteem over op een automatische
beschermingsstand tegen oververhitting, waarbij
het volume kan worden verlaagd of de cd-speler
gestopt, ter bescherming van het systeem.
►
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om
het systeem te laten afkoelen.
Radio
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de
verschillende geluidsbronnen (radio, cd...).
Voor een optimale luisterkwaliteit kunnen de
geluidsinstellingen (Volume, Bass, hoge tonen,
Geluidseffect en Loudness) worden aangepast
aan de verschillende geluidsbronnen, waardoor er
hoorbare verschillen zijn tussen de verschillende
bronnen (radio, cd etc.).
►
Controleer of de geluidsinstellingen (V
olume,
Bass, hoge tonen, Geluidseffect en Loudness)
goed zijn ingesteld voor de bronnen waarnaar u
luistert. We raden u aan om de geluidsinstellingen
(Bass, hoge tonen, balans voor/achter en balans
links/rechts) in de middelste stand, de geluidssfeer
op "Geen" en de correctie van het volume in de
cd-stand op "Actief" en in de radiostand op "Niet
actief" te zetten. De voorkeuzezenders kunnen niet worden
ontvangen (geen geluid, 87,5 MHz wordt
weergegeven...).
Er is een verkeerde golflengte geselecteerd.
►
Druk op de toets BAND om terug te keren
naar de golflengte (FM, FM2, DAB, AM) waarin de
voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
TA voor verkeersinformatie wordt weergegeven,
maar ik ontvang geen verkeersinformatie.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel
uit van het regionale netwerk van zenders die
verkeersinformatie uitzenden.
►
Stem af op een zender die wel
verkeersinformatie uitzendt.
De ontvangstkwaliteit van de beluisterde
radiozender neemt geleidelijk af of de
voorkeuzezenders kunnen niet worden
ontvangen (geen geluid, 87,5 MHz wordt
weergegeven, enz.).
De auto is te ver verwijderd van het zendstation of
er is geen zendstation aanwezig in het geografische
gebied.
►
Activeer de RDS-functie om het systeem te laten
controleren of er een sterkere zender in het gebied
aanwezig is.
Elementen uit de omgeving (zoals heuvels,
gebouwen, tunnels en ondergrondse
parkeergarages) kunnen de ontvangst blokkeren,
ook in de RDS-stand.
Dit is heel normaal en betekent niet dat het
audiosysteem defect is.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd
(bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage). ►
Laat de antenne controleren door een dealer
.
Het geluid wordt in de radiostand af en toe 1 of 2
seconden onderbroken.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking
van het geluid naar een andere frequentie voor een
betere ontvangst van de radiozender.
►
Schakel de RDS-functie uit als dit te vaak en
steeds op hetzelfde traject gebeurt.
Media
De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken.
De batterij van het apparaat is misschien
onvoldoende opgeladen.
►
Laad de batterij van het apparaat op.
Het scherm toont de melding "Storing
USB-apparaat".
De USB-stick wordt niet herkend of is mogelijk
defect.
►
Formatteer de USB-stick opnieuw
.
De cd wordt steeds uitgeworpen of niet
afgespeeld.
De cd is ondersteboven in de speler geplaatst, kan
niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden
of bevat audiobestanden die niet door het
audiosysteem worden herkend.
De cd is tegen kopiëren beveiligd en deze
beveiliging wordt niet door het audiosysteem
herkend.
►
Controleer of de cd goed in de speler is
geplaatst.
►
Controleer de staat van de cd: de cd kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
289
3D Connect-navigatie
12Druk op Radio Media om het beginscherm weer te geven.
Selecteer "BRONNEN".
Selecteer Video om de video te starten.
Druk om de USB-geheugenstick te
verwijderen op de pauzetoets om de video te
stoppen en verwijder de geheugenstick.
Het systeem kan videobestanden met de indelingen
MPEG-4 Part 2, MPEG-2, MPEG-1, H.264, H.263,
VP8, WMV en RealVideo afspelen.
Streaming via Bluetooth®
Met streaming kunt u via uw smartphone naar audio
luisteren.
Het profiel Bluetooth moet hiervoor worden
geactiveerd.
Stel eerst het volume van het draagbare apparaat af
(op een hoog geluidsniveau).
Stel dan het geluidsvolume van het audiosysteem in.
Als het afspelen niet automatisch begint, kan het zijn
dat u het afspelen van de audio moet starten via de
smartphone.
Bediening verloopt via het externe apparaat of via de
aanraaktoetsen van het systeem.
Als streaming eenmaal is gestart, wordt uw smartphone als een geluidsbron
beschouwd.
Apple®-speler aansluiten
Sluit een Apple®-speler met behulp van een
geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de
USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie in de
auto.
De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums /
genres / playlists / audioboeken / podcasts).
De standaardindeling is de indeling per artiest.
Om dit te veranderen moet u terug naar het
eerste niveau in de structuur en kiest u een
andere indeling (bijvoorbeeld afspeellijsten).
Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer
afzakt naar het gewenste nummer.
De softwareversie van het audiosysteem kan
incompatibel zijn met de softwareversie van de
Apple
®-speler.
Informatie en tips
Het systeem ondersteunt USB-apparaten voor
massaopslag, BlackBerry®-apparaten en Apple®-
spelers via de USB-poorten. De adapterkabel wordt
niet meegeleverd.
U beheert de apparaten met de bedieningstoetsen
van het audiosysteem.
Andere apparaten, die bij het aansluiten niet door
het systeem worden herkend, moeten met een
kabel (niet meegeleverd) op de jack-plug worden
aangesloten of via Bluetooth-streaming worden
gekoppeld (indien compatibel).
Het audiosysteem speelt alleen audiobestanden
af met de bestandsextensie ".wma", ".aac", ".flac",
".ogg" en ".mp3" met een bitrate tussen 32 Kbps en
320 Kbps.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate)
kunnen worden afgespeeld.
Andere typen audiobestanden (".mp4", enz.) kunnen
niet worden afgespeeld.
Alle ".wma"-bestanden moeten standaard WMA
9-bestanden zijn.
De ondersteunde bemonsteringsfrequenties
(sampling rates) zijn 32, 44 en 48 KHz.
Om problemen met lezen en weergeven te
voorkomen, raden wij aan om bestandsnamen te
kiezen van maximaal 20 tekens die geen speciale
tekens bevatten (zoals, " ? .
; ù).
Gebruik uitsluitend USB-geheugensticks met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Wij raden aan om de originele USB-kabel voor het draagbare apparaat te gebruiken.
Telefoon
Een Bluetooth®-telefoon
koppelen
De beschikbaarheid van de diensten is
afhankelijk van het netwerk, de simkaart en
de compatibiliteit van de gebruikte