72
Ergonomie en comfort
► Wanneer u een 12V-accessoire (maximaal
vermogen: 120 watt) wilt aansluiten, til het kapje op
en sluit een geschikte adapter aan.
Houd rekening met het maximale vermogen om te voorkomen dat het accessoire
beschadigd raakt.
Het aansluiten van elektrische apparatuur die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen, kan
leiden tot storingen in de werking van de
elektrische systemen van de auto, zoals een
slechte radio-ontvangst of storingen in de
weergave van de displays.
USB-aansluiting
De aansluiting kan worden gebruikt om een
draagbaar apparaat of een USB-stick aan te sluiten.
Via de aansluiting kunt u audiobestanden via de
luidsprekers van het audiosysteem van de auto
afspelen.
Deze bestanden kunnen worden beheerd met de
toetsen op het stuurwiel of van het audiosysteem.
De USB-aansluiting kan ook worden gebruikt om een smartphone via
Android Auto
® of CarPlay® te verbinden, zodat u
bepaalde apps van uw smartphone via het
touchscreen kunt gebruiken.
Gebruik voor de beste resultaten een kabel die is
gemaakt of goedgekeurd door de fabrikant van het
apparaat.
Deze apps kunnen met de schakelaars op en
rondom het stuurwiel of de bedieningselementen
van het audiosysteem worden beheerd.
Tijdens het gebruik van de USB-aansluiting wordt het draagbare apparaat automatisch
opgeladen.
Tijdens het laden wordt er een melding
weergegeven als het stroomverbruik van de
draagbare apparatuur hoger is dan de door de
auto geleverde stroomsterkte.
Zie de delen over de audio- en
telematicasystemen voor meer informatie over
het gebruik van deze apparatuur.
220V-aansluiting
Afhankelijk van de uitvoering bevindt er zich een
aansluiting van 220 V/50 Hz (maximaal vermogen:
120
W) onder de voorstoel rechts, die toegankelijk is
vanaf de 2e zitrij.
Deze aansluiting werkt als de motor draait, maar ook
in de STOP-stand van het Stop & Start-systeem.
80
Ergonomie en comfort
er dan voor dat de rugleuning van de stoel
rechtop staat en de tafel is ingeklapt.
Wanneer u de tafelbladen opbergt, dan mag u nooit uw hand in het schuifgebied steken,
want dan kunnen uw vingers klem komen te
zitten. Gebruik de betreffende hendel.
Verwarming en ventilatie
Advies
Het ventilatie- en airconditioningssysteem gebruiken
►
Let erop dat de uitstroomopening onder
de voorruit, de verschillende luchtkanalen,
ventilatieroosters, overige uitstroomopeningen en
ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven
voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar
het interieur.
►
Dek de zonnesensor op het dashboard niet
af; deze wordt gebruikt voor het regelen van het
automatische airconditioningssysteem.
► Zet de airconditioning minstens één tot twee
keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het
systeem in goede staat te houden.
►
Gebruik de airconditioning niet als deze niet
koelt en neem contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer er een zware lading op een steile
helling bij een hoge buitentemperatuur wordt
gesleept, kan de airconditioning tijdelijk worden
uitgeschakeld, zodat de motor meer vermogen
heeft en meer sleepkracht biedt.
Rijd niet te lang met de ventilatie uitgeschakeld of terwijl de luchtrecirculatie in
het interieur langere tijd is ingeschakeld. Kans op
beslaan en verslechtering van de luchtkwaliteit!
Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur
hoog is opgelopen, is het raadzaam om het
interieur even te ventileren.
Zorg ervoor dat de luchttoevoer hoog genoeg
is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed
wordt ververst.
Bij condensvorming door gebruik van de airconditioning kan er water onder uit de
auto lekken. Dit is volkomen normaal.
Onderhoud van het ventilatie- en airconditioningssysteem
►
Controleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen periodiek
vervangen.
We raden aan om een samengesteld
interieurfilter te gebruiken. Het speciale actieve
additief biedt bescherming tegen vervuilende
gassen en onaangename geuren.
►
V
oor een juiste werking van het
airconditioningssysteem moet u het laten
controleren volgens de aanbevelingen in het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Bevat gefluoreerde R134A-broeikasgassen
Afhankelijk van de uitvoering en het
land waarin de auto is verkocht kan het
airconditioningssysteem gefluoreerde R134A-
broeikasgassen bevatten. Gascapaciteit 0,5 kg
(+/- 0,025 kg), GWP-index 1430 (CO
2 equivalent:
0,715
t).
Stop & Start De verwarmings- en
airconditioningssystemen werken alleen als de
motor draait.
81
Ergonomie en comfort
3Schakel tijdelijk de Stop & Start-functie uit om
een comfortabele temperatuur in het interieur te
behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Stop & Start-systeem.
ECO-rijstandWanneer deze stand wordt geselecteerd,
neemt het stroomverbruik af, maar wordt
de werking van de verwarmings- en
airconditioningssystemen beperkt, hoewel deze
systemen niet worden uitgeschakeld.
Verwarming
Handbediende
airconditioning
De airconditioning werkt alleen als de motor draait.
1. Temperatuur.
2. Luchtstroom.
3. Luchtverdeling.
4.Luchtrecirculatie in de auto.
5. Airconditioning aan/uit.
Luchtstroom
► Draai aan de rolknop ( 2) voor de gewenste
luchtstroom.
Wanneer de knop van de luchtstroom in de stand minimaal staat (systeem
uitgeschakeld), wordt het thermische comfort niet
meer geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog
wel een kleine luchtstroom gehandhaafd.
Temperatuur
► Draai de rolknop ( 1) van "LO" (koel) naar "HI"
(warm) om de temperatuur naar behoefte in te
stellen.
Luchtverdeling
► Wanneer er meerdere keren op de toets (3 )
wordt gedrukt, wordt de luchtstroom geleid naar:
–
de voorruit, de zijruiten en de voetenruimten,
–
de voetenruimten,
–
middelste ventilatieopeningen,
zijventilatieopeningen en voetenruimten,
–
voorruit, zijruiten, middelste ventilatieopeningen,
zijventilatieopeningen en voetenruimten,
–
middelste ventilatieroosters,
–
de voorruit en de zijruiten (ontwasemen of
ontdooien).
Airconditioning
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, bij draaiende motor en mits de ruiten zijn
gesloten.
Dit systeem maakt het mogelijk om:
–
in de zomer de temperatuur in het interieur te
verlagen,
–
in de winter bij temperaturen boven 3°C beslagen
ruiten snel te ontwasemen.
Aan / uit
► Druk op de toets ( 5) om de airconditioning in of
uit te schakelen.
Bij ingeschakelde airconditioning kunt u de lucht
sneller koelen door gedurende korte tijd de
recirculatiestand in te schakelen met de toets (4 ).
Schakel daarna de toevoer van buitenlucht weer in.
De airconditioning werkt niet als de aanjager is uitgeschakeld.
Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt het thermische comfort niet meer
geregeld (vocht, beslagen ruiten).
87
Ergonomie en comfort
3Aan
► Als deze toets ingedrukt wordt gehouden,
begint de verwarming meteen te werken (ter
bevestiging gaat het groene controlelampje kort
branden).
Uitschakelen
► Door deze toets ingedrukt te houden,
wordt de verwarming onmiddellijk gestopt
(bevestigd door het tijdelijk branden van het rode
controlelampje).
Het controlelampje van de afstandsbediening
knippert gedurende ongeveer 2 seconden als de
auto het signaal niet heeft ontvangen.
Herhaal het commando nadat u de locatie hebt
gewijzigd.
Vervangen van de batterij
Als het lampje van de afstandsbediening oranje gaat
branden, is de batterij bijna leeg.
Als het lampje niet meer brandt, is de batterij leeg.
► Draai de knop met een muntstuk los en vervang
de batterij.
Gooi batterijen van de afstandsbediening
niet weg: ze bevatten metalen die
schadelijk zijn voor het milieu. Lever ze in bij een
speciaal inzamelpunt.
Als het systeem wordt ingeschakeld met de afstandsbediening met groot bereik, dan is
de maximale verwarmingsduur ongeveer 45
minuten
De ventilatie wordt alleen geactiveerd als de laadtoestand van de accu dat toelaat.
De verwarming wordt geactiveerd als:
–
de accu voldoende is opgeladen en het
brandstofpeil voldoende is,
–
de motor na het vorige gebruik van de
programmeerbare verwarming een keer is
gestart,
–
er 60 minuten zijn verstreken tussen twee
verwarmingsverzoeken.
De programmeerbare verwarming werkt op brandstof uit de brandstoftank van de auto.
Controleer of er voldoende brandstof is voordat u
deze functie gebruikt. Het wordt sterk afgeraden
om de verwarming te programmeren wanneer
het minimumniveau van de brandstofvoorraad is
bereikt.
Zorg ervoor dat de extra verwarming altijd is
uitgeschakeld tijdens het tanken van brandstof,
om brand- en explosiegevaar te voorkomen.
Om het risico van vergiftiging of verstikking te vermijden, mag de programmeerbare
verwarming niet worden gebruikt, ook niet voor
korte perioden, in afgesloten ruimten zoals een
garage of een werkplaats zonder een
uitlaatgasafvoersysteem.
Parkeer de auto niet op een brandbare
ondergrond (dor gras, dode bladeren, papier
enz.). - Brandgevaar!
Glazen oppervlakken zoals de achterruit en voorruit kunnen plaatselijk zeer warm
worden.
Plaats nooit voorwerpen op deze oppervlakken;
raak deze oppervlakken nooit aan - Kans op
brandwonden!
Onafhankelijke extra
verwarming
Afhankelijk van het land waar de auto is verkocht,
is dit een extra en onafhankelijk systeem dat het
88
Ergonomie en comfort
hetewatercircuit van de dieselmotor opwarmt, om
meer comfort te bieden en de temperatuur van
de koude motor te verhogen. Hierdoor worden de
ruiten beter ontwasemd en ontdooid. Als de motor
stationair draait of de auto stilstaat, kunt u een hoog
fluitgeluid horen, rook zien of een geur ruiken.
De temperatuur bij het verwarmingssysteem mag
niet hoger zijn dan 120 °C. Een hogere temperatuur
(bijvoorbeeld in een spuitoven) kan de componenten
van elektronische circuits beschadigen.
De extra verwarming werkt op brandstof uit de
brandstoftank van de auto. Zorg ervoor dat het
waarschuwingslampje voor een laag brandstofpeil
niet brandt.
Vermijd het risico van vergiftiging of verstikking door de programmeerbare extra
verwarming niet te gebruiken, ook niet voor korte
perioden, in afgesloten ruimten zoals een garage
of een werkplaats zonder een
uitlaatgasafvoersysteem.
Parkeer de auto niet op een ontvlambaar oppervlak (zoals droog gras, bladeren of
papier) - brandgevaar!
Laat de extra verwarming ministens één keer per jaar aan het begin van de winter
nakijken.
Neem voor onderhoud of reparaties uitsluitend
contact op met een PEUGEOT-dealer of
gekwalificeerde werkplaats.
Voorverwarmen/voorkoelen
(elektrische auto)
Met deze functie kunt u de temperatuur in het
interieur zo programmeren dat een vooraf bepaalde
temperatuur die niet kan worden gewijzigd
(ongeveer 21 °C) is bereikt voordat u in de auto
stapt. U kunt de dagen en tijden hiervoor instellen.
Deze functie is ook beschikbaar als de auto niet
wordt opgeladen.
Programmeren
Met Bluetooth®-audiosysteem
Voorverwarming / -koeling is niet beschikbaar bij het
Bluetooth®-audiosysteem.
Met het Audiosysteem met touchscreen- of
3D Connect-navigatie-systeem
Het programmeren kan ook met een
smartphone worden uitgevoerd, met de app
MYPEUGEOT APP.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de op afstand te bedienen functies.
Met 3D Connect-navigatie-systeem
In het menu Connect-App:
Druk op "Voertuig-apps" om de startpagina van de
apps te openen.
Selecteer Temperatuur conditionering.
►
Druk op
+ om een programmering toe te voegen.
► Selecteer het tijdstip waarop u in de auto stapt en
de gewenste dagen. Druk op OK.
►
Druk op
ON om dit programma te activeren.
De voorverwarming / -koeling begint ongeveer 45
minuten vóór de geprogrammeerde tijd wanneer de
auto op een laadpunt is aangesloten (20 minuten
wanneer dat niet het geval is) en blijft daarna nog 10
minuten ingeschakeld.
U kunt meerdere programma's instellen. Elk programma wordt in het systeem
opgeslagen.
Om de elektrische actieradius te optimaliseren
raden wij aan om een programma te starten
wanneer de auto op een laadpunt is aangesloten.
Het is normaal dat de ventilator tijdens het voorverwarmen/-koelen geluid maakt.
Werkingsvoorwaarden
– De functie wordt alleen geactiveerd als het
contact is afgezet en de auto is vergrendeld.
–
Als de auto niet op een laadpunt is aangesloten,
dan wordt de functie alleen geactiveerd als de
laadtoestand van de tractiebatterij meer dan 50% is.
–
Als de auto niet op een laadpunt is aangesloten,
er een herhaald programma is geactiveerd
(bijvoorbeeld van maandag tot en met vrijdag)
en er twee cycli voor voorverwarmen/-koelen zijn
uitgevoerd zonder dat de auto is gebruikt, dan wordt
het programma gestopt.
140
Rijden
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhanger en
de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.
Als een originele PEUGEOT-trekhaak wordt gebruikt, wordt bij het aankoppelen van een
aanhanger de parkeerhulp automatisch
uitgeschakeld om een geluidssignaal te
voorkomen.
Tijdens het rijden
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een helling
veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.
Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van
het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe met
het motortoerental.
► Verlaag de snelheid en het motortoerental zodat
er minder warmte wordt gegenereerd.
► Let voortdurend op de temperatuur van de
koelvloeistof.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie
met het waarschuwingslampje STOP, stop dan zo
snel mogelijk en zet de motor af.
Remsysteem
Remmen op de motor wordt aangeraden om
oververhitting van de remmen te beperken. Met
een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een
langere remweg.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel
mogelijk te vermijden, want het water kan de motor,
de versnellingsbak en het elektrische systeem van
uw voertuig ernstig beschadigen.
Wanneer u genoodzaakt bent om over een
overstroomd weggedeelte te rijden:
►
Controleer of het water nergens meer dan 15
cm
diep is en houd daarbij rekening met de golven die
kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers.
►
Schakel de functie Stop & Start uit.
►
Rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan
10
km/h.
►
Zet het voertuig niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt
gelaten, rem dan meerdere keren licht af zodra de
verkeerssituatie dat toelaat om de remschijven en
remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw voertuig,
neem dan contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Geluid (elektrisch)
Buiten
De auto maakt onder het rijden bijna geen geluid;
daarom moet de bestuurder extra goed opletten.
Bij het manoeuvreren moet de bestuurder altijd de
directe omgeving van het voertuig controleren.
Bij snelheden tot 30 km/h waarschuwt het
geluidssignaal voor voetgangers andere
weggebruikers dat uw auto eraan komt.
Koelen van de tractiebatterij De ventilator gaat tijdens het laden aan om
de geïntegreerde lader en de tractiebatterij te
koelen.
Binnen
Onder het rijden kunt u bepaalde geluiden horen die
bij een elektrische auto horen. Deze geluiden zijn
bijvoorbeeld:
–
Het relais van de tractiebatterij bij het starten.
–
De vacuümpomp bij het remmen.
–
Afrolgeluiden van de banden of windgeruis tijdens
het rijden.
–
Schokkende en kloppende geluiden bij het
wegrijden op een helling.
Trekken van een aanhanger
Wanneer de auto met een aanhanger rijdt, wordt de auto zwaarder belast en moet u
extra voorzichtig zijn.
Overschrijd nooit het maximaal toegestane aanhangergewicht.
Op hoogte: verlaag het maximale
aanhangergewicht met 10% voor elke extra 1000
meter; door de lagere luchtdichtheid op grote
hoogte nemen de motorprestaties af.
Nieuwe auto: gebruik de auto pas om een
aanhanger te trekken als deze minstens
1000 kilometer heeft gereden.
Als de buitentemperatuur hoog is, raden wij u aan om de motor 1 tot 2 minuten stationair
te laten draaien voordat u de motor afzet, zodat
de motor sneller kan afkoelen.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan / aanhanger
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as en probeer de maximaal
toegestane kogeldruk (bij het punt waar de caravan
/ aanhanger aan uw voertuig is gekoppeld) zo dicht
mogelijk te benaderen zonder deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van het voertuig
en de aanhanger, en breng deze waar nodig op de
juiste waarde.
141
Rijden
6Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhanger en
de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.
Als een originele PEUGEOT-trekhaak wordt gebruikt, wordt bij het aankoppelen van een
aanhanger de parkeerhulp automatisch
uitgeschakeld om een geluidssignaal te
voorkomen.
Tijdens het rijden
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een helling
veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.
Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van
het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe met
het motortoerental.
►
V
erlaag de snelheid en het motortoerental zodat
er minder warmte wordt gegenereerd.
►
Let voortdurend op de temperatuur van de
koelvloeistof.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie
met het waarschuwingslampje STOP, stop dan zo
snel mogelijk en zet de motor af.
Remsysteem
Remmen op de motor wordt aangeraden om
oververhitting van de remmen te beperken. Met
een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een
langere remweg.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer last
heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de afstandsbediening is een chip met een
specifieke code aangebracht. Om te kunnen starten
moet bij het aanzetten van het contact deze code
worden herkend door de startblokkering.
Enkele seconden na het uitschakelen van
het contact vergrendelt dit systeem het
motormanagementsysteem om te voorkomen dat de
motor na een eventuele inbraak in de auto gestart
kan worden.
Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit
waarschuwingslampje in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het display.
Uw auto kan dan niet gestart worden. Neem zo snel
mogelijk contact op met een PEUGEOT-dealer.
Starten / afzetten van de
motor
Starten
De parkeerrem moet zijn aangetrokken.
► Zet bij een handgeschakelde versnellingsbak
de versnellingshendel in de neutraalstand, trap het
koppelingspedaal volledig in en houd het pedaal
ingetrapt totdat de motor start.
►
Zet bij een automatische transmissie de
keuzeschakelaar van de transmissie in stand P en
trap het rempedaal in.
Met de conventionele sleutel/Met de
sleutel met afstandsbediening
1. Stand Stop.
2. Stand Contact AAN.
3. Stand Starten.
►
Steek de sleutel in het contactslot. Het systeem
herkent de code van de startblokkering.
►
Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan het
stuurwiel en de sleutel te draaien.
In bepaalde gevallen moet u flink aan het stuurwiel draaien om de wielen vrij te krijgen
(bijvoorbeeld als de wielen naar het trottoir zijn
gestuurd).
142
Rijden
Als de afstandsbediening zich buiten het
detectiegebied bevindt, wordt er een melding
weergegeven.
Als u dan de motor wilt starten, moet u ervoor
zorgen dat de afstandsbediening zich binnen het
gebied bevindt.
Als er niet aan alle voorwaarden voor het starten wordt voldaan, wordt er een melding
op het instrumentenpaneel weergegeven. In
sommige gevallen moet het stuurwiel heen en
weer worden bewogen terwijl de toets "START/
STOP" wordt ingedrukt om het stuurslot te
ontgrendelen. Er wordt een melding
weergegeven.
Uitschakelen
Met de conventionele sleutel/Met de
sleutel met afstandsbediening
► Zet de auto stil.
► Draai de sleutel volledig naar stand 1 (Stop) en
verwijder deze vervolgens uit het contact.
► Draai om het stuurslot te vergrendelen aan het
stuurwiel tot het blokkeert.
Zet de voorwielen in de rechtuitstand alvorens de motor af te zetten. Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot.
► Draai de sleutel in stand 2 (contact aan) om de
motor te laten voorgloeien.
► Wacht totdat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel uit gaat en draai dan
de sleutel in stand 3 zonder het gaspedaal in te
drukken om de startmotor in te schakelen totdat de
motor start. Zodra de motor start, laat u de sleutel
los, zodat deze teruggaat naar stand 2 .
Het waarschuwingslampje gaat niet branden
als de motor al op bedrijfstemperatuur is.
Onder sommige weersomstandigheden moeten
de volgende aanbevelingen worden gevolgd:
–
Laat de motor bij gematigde temperaturen
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel
mogelijk weg zonder de motor veel toeren te
laten draaien.
–
Bij winterse omstandigheden blijft het
waarschuwingslampje voor voorgloeien langer
branden na het inschakelen van het contact.
Wacht met starten totdat het lampje uit is.
–
Laat de motor
onder extreem koude
omstandigheden (temperatuur lager dan
-23
°C) gedurende 4 minuten stationair
draaien voordat u wegrijdt. Dit zorgt ervoor dat
de mechanische onderdelen van de auto (motor
en versnellingsbak) goed werken en langer
meegaan.
Laat de motor nooit stationair draaien in
een slecht geventileerde, afgesloten ruimte:
verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaatgassen
uit, zoals koolmonoxide. Kans op vergiftiging met
dodelijke afloop!
Als de motor niet onmiddellijk start, zet dan het contact uit.
Wacht een paar seconden voordat u opnieuw
probeert te starten. Als de motor ook na een
aantal pogingen niet start, probeer dan niet
langer de motor te starten: de startmotor en de
motor kunnen dan beschadigd raken.
Met Keyless Entry and Start
► Zorg ervoor dat de afstandsbediening zich in de
auto bevindt, in het detectiegebied.
► Druk op de toets " START/STOP".
Het stuurslot wordt ontgrendeld en de motor start
vrijwel direct.
Het waarschuwingslampje gaat niet branden als de motor al op bedrijfstemperatuur is. Bij
sommige weersomstandigheden wordt
aanbevolen om de volgende voorschriften te
volgen:
–
Laat de motor bij gematigde temperaturen niet
stationair warmdraaien, maar rijd meteen weg
zonder de motor veel toeren te laten maken.
–
Als het contact onder winterse
omstandigheden wordt ingeschakeld, blijft het
controlelampje voor voorgloeien langer branden.
Wacht totdat het lampje uit is voordat u de motor
start.
–
Laat de motor
onder extreem koude
omstandigheden (temperatuur lager dan -23
°C) gedurende 4 minuten stationair draaien
voordat u wegrijdt. Dit zorgt ervoor dat de
mechanische onderdelen van de auto (motor
en versnellingsbak) goed werken en langer
meegaan.
Laat de motor nooit stationair draaien in
een slecht geventileerde, afgesloten ruimte:
verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaatgassen
uit, zoals koolmonoxide. Kans op vergiftiging met
dodelijke afloop!
Als, bij een auto met dieselmotor, de temperatuur onder nul is, start de
motor alleen wanneer het waarschuwingslampje
voor het voorgloeien uit is.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden nadat
u op de toets "START/STOP" hebt gedrukt, moet
u het rem- of het koppelingspedaal ingetrapt
houden totdat het waarschuwingslampje dooft.
Druk niet nogmaals op de toets "START/STOP"
voordat de motor draait.
De afstandsbediening van het "Keyless Entry and Start"-systeem moet zich binnen
het detectiegebied bevinden.
Verlaat de auto nooit bij draaiende motor terwijl u
de afstandsbediening op zak hebt.