120
Rijden
Noodprocedure voor het afzetten van
de motor
Als de elektronische sleutel niet wordt
gedetecteerd of zich niet meer in de
detectiezone bevindt, verschijnt er een melding
op het instrumentenpaneel wanneer een portier
wordt gesloten of bij een poging om de motor af
te zetten.
► Houd de toets "START/STOP" ongeveer
5 seconden ingedrukt om het afzetten van de
motor te bevestigen.
Als de elektronische sleutel niet werkt, neem dan
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Noodprocedure voor het
uitschakelen van de motor
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor
geforceerd worden uitgeschakeld (zelfs tijdens
het rijden).
Uitschakelen
► Trek de parkeerrem aan om de auto op zijn
plaats te houden.
►
Zet bij een auto met een
handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel bij
voorkeur in de neutraalstand.
►
Selecteer
bij een auto met een automatische
transmissie bij voorkeur stand P of N.
►
Druk op de toets "
START/STOP".
►
Controleer bij een plug-in hybrideauto
voordat u de auto verlaat of het controlelampje
READY
niet brandt.
In sommige gevallen is het nodig om aan
het stuurwiel te draaien om de stuurkolom te
vergrendelen.
Bij bepaalde uitvoeringen met een automatische
transmissie (EAT6/EAT8) kan de stuurkolom niet
worden vergrendeld, maar wordt de transmissie
vergrendeld in stand P.
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor
niet afgezet.
Als de motor wordt afgezet, worden ook de rembekrachtiging en de
stuurbekrachtiging uitgeschakeld: u zou dan
de controle over de auto kunnen verliezen!
Laat de elektronische sleutel nooit in de
auto achter als u de auto verlaat.
Contact inschakelen zonder
de motor te starten
Wanneer de elektronische sleutel zich in
het interieur bevindt, kunt u op de toets
"START/STOP" drukken zonder een van de
pedalen in te trappen om het contact aan te
zetten zonder de motor te starten (maar het
instrumentenpaneel en de voorzieningen, zoals
het audiosysteem en de verlichting, worden wel
ingeschakeld).
►
Druk nogmaals op deze toets om het contact
af te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.
Sleutel niet herkend
Noodprocedure voor het starten
Op de stuurkolom bevindt zich een
noodsleutellezer waarmee de motor kan
worden gestart als het systeem de sleutel niet
waarneemt in de detectiezone of als de batterij
van de elektronische sleutel leeg is.
► Houd de afstandsbediening tegen de lezer .
► Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel
in
de neutraalstand en trap het koppelingspedaal
volledig in.
►
Selecteer bij een auto met een
automatische transmissie
stand P en trap
vervolgens het rempedaal in.
► Druk op de toets " START/STOP".
De motor wordt gestart.
121
Rijden
6Noodprocedure voor het afzetten van
de motor
Als de elektronische sleutel niet wordt
gedetecteerd of zich niet meer in de
detectiezone bevindt, verschijnt er een melding
op het instrumentenpaneel wanneer een portier
wordt gesloten of bij een poging om de motor af
te zetten.
►
Houd de toets "
START/STOP" ongeveer
5 seconden ingedrukt om het afzetten van de
motor te bevestigen.
Als de elektronische sleutel niet werkt, neem dan
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Noodprocedure voor het
uitschakelen van de motor
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor
geforceerd worden uitgeschakeld (zelfs tijdens
het rijden). ►
Houd de toets "
START/STOP" ongeveer 5
seconden ingedrukt.
In dit geval wordt de stuurkolom vergrendeld
zodra de auto stilstaat.
Bij bepaalde uitvoeringen met een automatische
transmissie (EAT6/EAT8) kan de stuurkolom niet
worden vergrendeld.
Elektrische parkeerrem
In de automatische stand trekt dit systeem de
parkeerrem aan wanneer de motor wordt afgezet
en zet het de parkeerrem vrij wanneer de auto
wegrijdt.
Altijd met draaiende motor:
► T rek de parkeerrem aan door kort aan de
bedieningshendel te trekken.
►
Zet de parkeerrem vrij door kort tegen de
hendel te duwen terwijl u het rempedaal intrapt.
Standaard is de automatische werking
geactiveerd.
Deze automatische werking kan tijdelijk worden
uitgeschakeld.
Controlelampje
Dit controlelampje gaat branden op zowel
het instrumentenpaneel als de hendel om
te bevestigen dat de parkeerrem is
aangetrokken, in combinatie met de melding
"Parkeerrem aangetrokken ".
Het controlelampje gaat uit om te bevestigen dat
de parkeerrem is vrijgezet, in combinatie met de
melding " Parkeerrem vrijgezet ".
Het controlelampje knippert in reactie op een
verzoek om de parkeerrem handmatig aan te
trekken of vrij te zetten.
Bij een lege accu werkt de elektrische
parkeerrem niet meer.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken
bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak, moet u uit
veiligheidsoverwegingen een versnelling
inschakelen om te voorkomen dat de auto
wegrolt.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken bij
een auto met een automatische transmissie,
moet u uit veiligheidsoverwegingen de
meegeleverde wielblokken tegen een van de
wielen plaatsen om te voorkomen dat de auto
wegrolt.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
122
Rijden
Bijzonderheden
De auto met draaiende motor op zijn
plaats houden
Trek kort aan de hendel om de auto met
draaiende motor op zijn plaats te houden.
De auto parkeren met vrijgezette
parkeerrem
Bij zeer lage temperaturen (ijs) raden wij
u af om de parkeerrem aan te trekken.
Voorkom dat de auto wegrolt door de
versnellingsbak in een versnelling te zetten
of wielblokken tegen een van de wielen te
plaatsen.
Bij een auto met een automatische
transmissie wordt stand P automatisch
geselecteerd als het contact wordt afgezet.
De wielen zijn dan geblokkeerd.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
Bij een auto met een automatische
transmissie klinkt er een geluidssignaal
als het bestuurdersportier wordt geopend
terwijl stand N is geselecteerd. Dit stopt als
het bestuurdersportier weer wordt gesloten.
Controleer voordat u de auto verlaat of
de parkeerrem is aangetrokken: de
controlelampjes voor de parkeerrem op het
instrumentenpaneel en de hendel moeten
permanent branden.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt
er een geluidssignaal en wordt er een melding
weergegeven als het bestuurdersportier wordt
geopend.
Laat kinderen nooit alleen in de auto: ze
zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.
Wanneer de auto staat geparkeerd op
een steile helling, de auto zwaar
beladen is of als een aanhanger wordt
getrokken
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
draait u de wielen naar de stoeprand toe en
schakelt u een versnelling in.
Bij een automatische transmissie draait u
de wielen naar de stoeprand toe en zet u de
transmissie in stand P.
Als er een aanhangwagen is aangekoppeld,
mag het hellingspercentage bij het parkeren
niet hoger zijn dan 12%.
Handbediende werking
Handmatig vrijzetten
Contact aan of draaiende motor:
►
T rap het rempedaal in.
►
Houd het rempedaal ingetrapt en druk kort op
de hendel.
Als het rempedaal niet is ingetrapt, wordt de parkeerrem niet vrijgezet en wordt er
een melding weergegeven.
Handmatig aantrekken
Bij stilstaande auto:
► T rek kort aan de hendel.
Het controlelampje van de hendel gaat
knipperen om het verzoek te bevestigen.
Automatische werking
Automatisch vrijzetten
Controleer eerst of de motor draait en het
bestuurdersportier is gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
► Trap het koppelingspedaal volledig
in en schakel de eerste versnelling of de
achteruitversnelling in.
►
Geef gas en laat het koppelingspedaal
opkomen.
Bij een automatische transmissie
►
T
rap het rempedaal in.
►
Selecteer stand D
, M of R.
►
Laat het rempedaal los en geef gas.
Als de rem niet automatisch wordt vrijgezet, controleer dan of de
voorportieren goed zijn gesloten.
Als de auto stilstaat met draaiende motor, trap dan niet onnodig het gaspedaal in.
De parkeerrem kan dan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de
parkeerrem automatisch aangetrokken als u
de motor afzet.
De parkeerrem wordt niet automatisch
aangetrokken als de auto afslaat of de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem
wordt ingeschakeld.
In de automatische stand kan de
parkeerrem op elk moment handmatig
met de hendel worden aangetrokken of
vrijgezet.
123
Rijden
6Bijzonderheden
De auto met draaiende motor op zijn
plaats houden
Trek kort aan de hendel om de auto met
draaiende motor op zijn plaats te houden.
De auto parkeren met vrijgezette
parkeerrem
Bij zeer lage temperaturen (ijs) raden wij
u af om de parkeerrem aan te trekken.
Voorkom dat de auto wegrolt door de
versnellingsbak in een versnelling te zetten
of wielblokken tegen een van de wielen te
plaatsen.
Bij een auto met een automatische
transmissie wordt stand P automatisch
geselecteerd als het contact wordt afgezet.
De wielen zijn dan geblokkeerd.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
Bij een auto met een automatische
transmissie klinkt er een geluidssignaal
als het bestuurdersportier wordt geopend
terwijl stand N is geselecteerd. Dit stopt als
het bestuurdersportier weer wordt gesloten.
Automatische werking uitschakelen
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld
bij zeer koud weer, bij het trekken van een
aanhanger of bij slepen, moet de automatische
werking van het systeem worden uitgeschakeld.
► Start de motor .
► Gebruik de hendel om de parkeerrem aan te
trekken als deze is vrijgezet.
►
Laat het rempedaal volledig los.
►
Houd de hendel 10 tot maximaal 15
seconden ingedrukt in de richting voor het
vrijzetten.
►
Laat de hendel los.
►
T
rap het rempedaal in en houd het ingetrapt.
►
T
rek de hendel 2 seconden in de richting voor
het aantrekken.
Dit controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden om te
bevestigen dat de automatische functies zijn
uitgeschakeld.
►
Laat de hendel en het rempedaal los. V
anaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
►
Herhaal deze procedure voor het inschakelen
van de automatische werking (bevestigd
door het doven van het controlelampje op het
instrumentenpaneel).
Noodremfunctie
Als de auto niet goed afremt met het rempedaal
of in uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld
als de bestuurder onwel wordt of bij het geven
van rijles (indien toegestaan)) kan de auto
worden afgeremd door aan de hendel van de
elektrische parkeerrem te trekken. De auto blijft
afremmen zolang de hendel omhoog wordt
getrokken; het afremmen stopt zodra de hendel
wordt losgelaten.
De ABS- en DSC-systemen zorgen ervoor dat
de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie
actief is.
Bij een storing in het systeem van
de noodremfunctie verschijnt de
melding " Parkeerrem defect " op het
instrumentenpaneel.
Bij een storing in de ABS- en
DSC-systemen, aangegeven door
het branden van een of beide
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel, kan de stabiliteit van de
auto niet meer worden gegarandeerd.
►
Zorg in dit geval ervoor dat de auto stabiel
blijft door de hendel van de elektrische
126
Rijden
Automatische transmissie
Probeer de motor nooit te starten door de
auto aan te duwen.
De auto afzetten
Stand P wordt direct automatisch ingeschakeld
wanneer het contact wordt afgezet, ongeacht de
huidige stand van de transmissie.
In stand N wordt stand P echter na een
vertraging van 5 seconden ingeschakeld (tijd om
de vrijloopstand in te schakelen).
Controleer of stand P inderdaad is ingeschakeld
en of de elektrische parkeerrem automatisch is
aangetrokken; zo niet, trek de parkeerrem dan
handmatig aan.
De betreffende controlelampjes op de
keuzeschakelaar van de transmissie en
de hendel van de elektrische parkeerrem, en de
lampjes op het instrumentenpaneel moeten
branden.
Storing in de transmissie
Dit waarschuwingslampje gaat branden,
in combinatie met een geluidssignaal en
een melding.
Ga naar het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Rijd niet sneller dan 100 km/h waar dat is
toegestaan.
zonder dat u het gaspedaal hoeft in te
trappen.
Trap nooit tegelijkertijd op het gas- en het rempedaal - Kans op beschadiging van
de transmissie!
Plaats bij een lege accu altijd de met het
boordgereedschap meegeleverde wielblokken
tegen een van de wielen om de auto op zijn
plaats te houden.
Deblokkeren van de transmissie
– Vanuit stand P: ► T rap het rempedaal volledig in.
►
Druk op de toets
Unlock.
►
Selecteer een andere stand terwijl u het
rempedaal ingetrapt en de toets Unlock
ingedrukt houdt.
–
Als de neutraalstand N
is geselecteerd en bij
een snelheid lager dan 5
km/u:
►
T
rap het rempedaal volledig in.
►
Selecteer een andere stand terwijl u het
rempedaal ingetrapt houdt.
Inschakelen van de achteruitversnelling
► Breng de auto volledig tot stilstand.
► T rap het rempedaal in en druk daarna op de
toets Unlock.
►
Houd het pedaal ingetrapt en de toets
ingedrukt en selecteer stand
R
.
Handbediende stand
Inschakelen van de stand:
► Met stand D geselecteerd.
► Druk op toets M; het groene lampje in de
toets gaat branden.
Uitschakelen van de stand:
►
Duw de hendel één keer naar voren om
stand
D weer te selecteren.
of
►
Druk op toets
M; het lampje in de toets gaat
uit.
Afzetten van het contact
Zet het contact alleen af als de auto stilstaat.
Activeren van de vrijloop
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
Als u het bestuurdersportier opent terwijl
stand N is geselecteerd, klinkt er een
geluidssignaal. Het geluidssignaal stopt zodra
u het bestuurdersportier sluit.
Bijzonderheden van de automatische
stand
De transmissie selecteert de versnelling die
de beste prestaties levert op basis van de
omgevingstemperatuur, het wegprofiel, de
belading van de auto en de rijstijl.
Trap voor een maximale acceleratie het
gaspedaal volledig in (kickdown). De transmissie
schakelt automatisch terug of handhaaft de
ingeschakelde versnelling totdat de motor het
maximumtoerental bereikt. Met de schakelflippers kan de bestuurder
tijdelijk zelf schakelen als de rijsnelheid en het
motortoerental dit toelaten.
Bijzonderheden van de handbediende
stand
De transmissie schakelt alleen een andere
versnelling in als de wagensnelheid en het
motortoerental dit toelaten.
Starten van de auto
Vanuit stand P:
►
T rap het rempedaal volledig in.
►
Start de motor
.
►
Houd het rempedaal ingetrapt en druk op de
toets
Unlock.
►
Duw de hendel een of twee keer naar
achteren om de automatische stand
D
te selecteren of naar voren om de
achteruitversnelling R in te schakelen.
Vanuit de neutraalstand N:
►
T
rap het rempedaal volledig in.
►
Start de motor
.
►
Houd het rempedaal ingetrapt, druk
de selectiehendel naar achteren om de
automatische stand D
te selecteren of naar
voren terwijl u de toets Unlock indrukt om de
achteruitversnelling R in te schakelen.
En daarna vanuit stand D of R:
►
Laat het rempedaal los.
►
Geef geleidelijk gas om de elektrische
parkeerrem automatisch vrij te zetten.
De auto begint onmiddellijk te rijden.
132
Rijden
– Als de elektrische parkeerrem is/wordt
aangetrokken.
– Als de motor moet draaien om het interieur op
een aangename temperatuur te houden.
– Als de ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit
controlelampje een paar seconden en
gaat daarna uit.
Nadat de motor is gestart, is de
STOP-stand niet beschikbaar zolang de
auto nog geen snelheid van 8 km/h heeft
bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de STOP-stand niet enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling of het
draaien van het stuurwiel.
De motor opnieuw starten
(START-stand)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart
zodra de bestuurder aangeeft weg te willen
rijden:
Bij een handgeschakelde versnellingsbak:
met het koppelingspedaal volledig ingedrukt.
Bij een automatische transmissie:
– Met de transmissie in stand D of M: als het
rempedaal wordt losgelaten.
– Met de transmissie in stand N en het
rempedaal niet ingetrapt: als de transmissie in
stand D of M wordt gezet.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht,
opstoppingen enzovoort). De motor wordt
automatisch opnieuw gestart (START-stand) als
u weer weg wilt rijden.
De functie is perfect afgestemd op gebruik in de
stad en zorgt voor een lager brandstofverbruik,
minder uitstoot van schadelijke stoffen en een
aangename rust in het interieur tijdens het
wachten.
De functie heeft geen invloed op de werking van
belangrijke functies van de auto, zoals met name
het remsysteem.
Uitschakelen/weer inschakelen
De functie wordt standaard ingeschakeld als
het contact wordt aangezet.
De instellingen kunnen worden gewijzigd
via het menu Rijverlichting/Auto van het
touchscreen.
Een melding op het instrumentenpaneel
bevestigt de gewijzigde status.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld en de
motor door de functie was gestopt, wordt deze
direct gestart.
Bijbehorende controlelampjes
Functie geactiveerd.
Functie uitgeschakeld of storing.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd
uit als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
opnieuw starten van de motor te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg moet
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
rijadviezen, met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Werking
Belangrijkste voorwaarden voor gebruik
– Het bestuurdersportier moet zijn gesloten.
– De veiligheidsgordel van de bestuurder moet
zijn vastgemaakt.
–
Het laadniveau van de accu moet voldoende
zijn.
–
De temperatuur van de motor moet binnen het
nominale werkingsbereik liggen.
–
De buitentemperatuur moet tussen 0 °C en 35
°C liggen.
De motor in stand-by (STOP-modus)
zetten
De stand-bystand van de motor wordt
automatisch ingeschakeld als de bestuurder
aangeeft dat hij gaat stoppen:
–
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak
: als u bij een snelheid lager
dan 3 km/h bij uitvoeringen met 1.5 BlueHDi-
motor of bij stilstaande auto bij uitvoeringen met
1.2 PureTech-motor de versnellingshendel in
de neutraalstand zet en het koppelingspedaal
loslaat.
–
Bij een auto met een automatische
transmissie : als u bij een snelheid lager dan 20
km/h bij uitvoeringen met een BlueHDi-motor of
bij stilstaande auto bij andere uitvoeringen het
rempedaal intrapt of de stand N
selecteert.
Tijdteller
Een tijdteller houdt bij hoe lang de stand-
bymodus tijdens de reis is gebruikt. Elke keer
wanneer u het contact inschakelt, wordt de
tijdteller weer op nul gezet.
Speciale gevallen:
De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan
de voorwaarden voor de werking is voldaan en in
de volgende gevallen:
–
Op een steile helling (omhoog of omlaag).
–
Als de auto sinds de laatste start (met de
sleutel of de
START/STOP-toets) niet sneller
dan 10
km/h heeft gereden.
133
Rijden
6– Als de elektrische parkeerrem is/wordt
aangetrokken.
–
Als de motor moet draaien om het interieur op
een aangename temperatuur te houden.
–
Als de ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit
controlelampje een paar seconden en
gaat daarna uit.
Nadat de motor is gestart, is de
STOP-stand niet beschikbaar zolang de
auto nog geen snelheid van 8 km/h heeft
bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de STOP-stand niet enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling of het
draaien van het stuurwiel.
De motor opnieuw starten
(START-stand)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart
zodra de bestuurder aangeeft weg te willen
rijden:
Bij een handgeschakelde versnellingsbak:
met het koppelingspedaal volledig ingedrukt.
Bij een automatische transmissie:
–
Met de transmissie in stand D
of M: als het
rempedaal wordt losgelaten.
–
Met de transmissie in stand N
en het
rempedaal niet ingetrapt: als de transmissie in
stand D of M
wordt gezet. –
Met de transmissie in stand
P
en het
rempedaal ingetrapt: als de transmissie in stand
R, N, D of M wordt gezet.
–
Als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
Speciale gevallen:
De motor wordt automatisch opnieuw gestart als
er weer aan de voorwaarden voor de werking is
voldaan en in de volgende gevallen:
–
De rijsnelheid is hoger dan 25 km/h bij
uitvoeringen met 2.0 BlueHDi-motor en een
automatische transmissie in stand D
of 3 km/h bij
andere uitvoeringen.
–
De elektrische parkeerrem wordt
ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit
controlelampje een paar seconden en
gaat daarna uit.
Storingen
Bij een storing in het systeem knippert dit
lampje op het instrumentenpaneel enige
tijd en gaat het vervolgens permanent branden,
in combinatie met de weergave van een melding.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand.
Alle waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden bij een
storing.
► Zet het contact af en start vervolgens de
motor met de sleutel of de toets START/STOP.
12V-accu
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat alle werkzaamheden alleen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem waarschuwt de bestuurder wanneer
een of meerdere banden spanning verliest.
Het systeem waarschuwt alleen wanneer de
auto rijdt, niet wanneer deze stilstaat.
Het vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem gaat uit van de laatste waarden die
tijdens de reset zijn opgeslagen. Het is daarom
van groot belang dat de bandenspanning tijdens
het resetten juist is. De bestuurder is hiervoor
verantwoordelijk.
144
Rijden
► Druk op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar in te schakelen en een
snelheid op te slaan als de auto de gewenste
snelheid heeft bereikt; de huidige snelheid van
de auto wordt de opgeslagen als de ingestelde
snelheid.
► Laat het gaspedaal los.
► Druk nogmaals op toets 4 om de werking van
de functie tijdelijk te onderbreken.
► Druk nogmaals op toets 4 om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
De snelheidsregelaar kan ook tijdelijk
worden onderbroken:
– door het rempedaal in te trappen.
– automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
– Bij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Snelheidsregelaar
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen en
Snelheidsregelaar - Specifieke adviezen
voor meer informatie.
Met behulp van dit systeem kan de
bestuurder met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder het gaspedaal te
gebruiken.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
De auto moet met een snelheid van ten minste
40
km/h rijden.
Bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met een automatische transmissie
moet minimaal stand D of de tweede versnelling
in stand M zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak en het Stop & Start-
systeem blijft de snelheidsregelaar na het
schakelen actief.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
Schakelaars op en rondom
het stuurwiel
1. ON (stand CRUISE)/OFF
2. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid / ingestelde snelheid verlagen
3. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid / ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten
met eerder opgeslagen snelheid
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen
snelheidslimieten met de functie Opslaan van
de snelheden
of
Gebruiken van de snelheid
die wordt voorgesteld door het
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem ( MEM)Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het
opslaan van snelheden
of over het Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem .
Informatie op het
instrumentenpaneel
6.Snelheidsregelaar onderbroken/hervat
7. Snelheidsregelaar geselecteerd
8. Ingestelde snelheid
9. Snelheid voorgesteld door het herkennings-
en snelheidsadviessysteem van de
snelheidsbegrenzer (afhankelijk van de
uitvoering)
Inschakelen/onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand "CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (pauze).