
72
Ergonomie en comfort
Sfeerverlichting interieur
De gedempte interieurverlichting verbetert het
zicht in de auto als deze zich in een donkere
omgeving bevindt.
Als het buiten donker is, gaat de sfeerverlichting
automatisch aan/uit als de parkeerlichten worden
in-/uitgeschakeld.
Inschakelen/uitschakelen en lichtsterkte
wijzigen wordt ingesteld in het menu
Rijverlichting
/
Auto van het touchscreen.
Voorzieningen achter
12 V-accessoireaansluiting
► Til, wanneer u een 12 V-accessoire
(maximaal vermogen: 120 W) wilt aansluiten, het
kapje op en sluit een geschikte adapter aan.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door PEUGEOT is
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen in de
werking van de elektrische systemen van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
USB-aansluitingen
Elke USB-aansluiting is uitsluitend bestemd
voor de voeding en het opladen van draagbare
apparatuur.
Armsteun achter
De armsteun bevat twee bekerhouders.
Skiluik
Het skiluik kan worden gebruikt voor het
vervoeren van lange voorwerpen.
Openen
► Zet de armsteun achter omlaag en open het
luik door de hendel omlaag te trekken.

85
Verlichting en zicht
4instrumentenpaneel is beschikbaar (functie
"Nachtzicht" actief).
Zolang het omgevingslicht te sterk is of de
dimlichten niet zijn ingeschakeld, zijn de
waarschuwingen niet beschikbaar.
Het detectiebereik van de camera ligt tussen
15 m (voor voetgangers) en 200 m, afhankelijk
van het zicht.
Het camerabeeld wordt in grijstinten op het
instrumentenpaneel weergegeven, waarbij
warme objecten lichter zijn dan koude objecten.
Wanneer er voetgangers of dieren worden
waargenomen, verschijnen deze in gele kaders.
Wanneer het systeem de kans op
een aanrijding met een voetganger
of een dier waarneemt, geeft het een
waarschuwing: op het instrumentenpaneel wordt
een van deze symbolen weergegeven. Het
betreffende silhouet wordt rood omkaderd.
Als de functie "Nachtzicht" niet is geselecteerd,
verschijnt de waarschuwing in een tijdelijk
venster.
Bij een waarschuwing kan de bestuurder direct
ingrijpen via een uitwijkmanoeuvre of door te
remmen.
Werkingslimieten
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
–
Bij slecht zicht (bij sneeuwval, zware regenval
of dichte mist).
–
De camera wordt bedekt door sneeuw
,
modder of stof.
–
De camera is bekrast door het herhaaldelijk
wassen van de auto in een wasstraat met
draaiende borstels.
–
Zeer hoge buitentemperatuur
.
–
Aan de top of de voet van een steile helling.
–
Op zeer bochtige wegen.
–
In een bocht.
–
Na een aanrijding waardoor de instellingen
van de camera verstoord zijn of de camera
beschadigd is.
–
Als de grille opnieuw is gespoten, maar niet
door het PEUGEOT
-dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Onderhoudstips
De infraroodcamera beschikt over een
ruitensproeierkop die is aangesloten op het
ruitensproeiersysteem aan de voorzijde van de
auto.
Deze ruitensproeierkop werkt bij elk 5e gebruik
van de ruitensproeiers.
Controleer regelmatig of de camera schoon is.
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de
camera niet bedekt raakt met modder, ijs of
sneeuw.
Storing
Bij een storing gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel oranje branden en wordt er
een melding weergegeven.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Ruitenwisserschakelaar
Voordat u de ruitenwissers onder
winterse omstandigheden gaat
gebruiken, moet u sneeuw en ijs van de
voorruit en rondom de ruitenwisserarmen en
-bladen verwijderen.
Schakel de ruitenwissers niet in op een
droge voorruit. Bij zeer hoge of lage
temperaturen moet u controleren of de

86
Verlichting en zicht
Uit
Intervalstand ruitenwissers
Ruitensproeier / -wisser
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het
moment dat u de achteruitversnelling inschakelt,
treedt ook de ruitenwisser achter in werking.
De instellingen kunnen worden gewijzigd
via het menu Rijverlichting/Auto van het
touchscreen.
Wanneer er sneeuw of ijs op de
achterruit ligt of er een fietsendrager op
de trekhaak is gemonteerd, schakel de
automatische achterruitenwisser dan uit via
het configuratiemenu van de auto.
Ruitensproeier achter
► Draai de ring helemaal richting het dashboard
en houd hem in deze stand.
De ruitensproeier en ruitenwisser werken zolang
aan de ring wordt gedraaid.
Na het sproeien wordt nog een laatste wisslag
gemaakt.
ruitenwissers niet aan de voorruit vastzitten
voordat u de ruitenwissers inschakelt.
Wanneer u de auto in een wasstraat
was, kunt u tijdelijk vreemde geluiden of
verminderde werking van de ruitenwissers
opmerken.
U hoeft de ruitenwissers niet te
vervangen.
Ruitenwissers vóór
► De wissnelheid selecteren: zet de hendel
omhoog of omlaag in de gewenste stand.
Wissen op hoge snelheid (hevige
neerslag)
Wissen op normale snelheid (matige
neerslag)
Intervalstand (in verhouding tot de
rijsnelheid)
Uitschakelen
Automatische ruitenwissers
Zie het betreffende hoofdstuk.
Eén keer wissen
► Trek de hendel kort naar u toe.
In stand 1 of 2 wordt de wisfrequentie
automatisch verlaagd als de snelheid van
de auto lager is dan 5
km/h.
Zodra de wagensnelheid hoger wordt
dan 10
km/h, wordt de oorspronkelijke
wisfrequentie (snel of normaal) weer
aangehouden.
Als het contact is afgezet terwijl de ruitenwissers ingeschakeld zijn, dan
moet u de ruitenwisserschakelaar opnieuw
bedienen om de ruitenwissers in te schakelen
nadat het contact is aangezet (tenzij het
contact minder dan een minuut was afgezet).
Na het afzetten van het contact kunnen
de ruitenwissers nog een kleine
beweging maken waarmee ze onder de
motorkap worden opgeborgen.
Ruitensproeiers vóór
► Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe.
Na het gebruik van de ruitensproeiers wordt nog
een laatste wisslag gemaakt.
De ruitensproeiers voor de voorruit zijn in
de punt van elke ruitenwisserarm
geïntegreerd.
De ruitensproeiervloeistof wordt over de
gehele lengte van het ruitenwisserblad op
de voorruit gesproeid. Dit verbetert het zicht
en zorgt dat er minder ruitensproeiervloeistof
wordt gebruikt.
Bedien de ruitensproeiers niet zolang het
reservoir van de ruitensproeiervloeistof
leeg is; kans op beschadiging van de
ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als er geen
risico is van bevriezing van de vloeistof op
de voorruit; hierdoor zou het zicht namelijk
kunnen afnemen. Gebruik tijdens de winter
producten die geschikt zijn voor zeer lage
temperaturen.
Vul nooit bij met water.
Ruitenwisser achter
► Draai aan de ring om het symbool van de
gewenste stand tegenover het merkteken te
zetten.

87
Verlichting en zicht
4Uit
Intervalstand ruitenwissers
Ruitensproeier / -wisser
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het
moment dat u de achteruitversnelling inschakelt,
treedt ook de ruitenwisser achter in werking.
De instellingen kunnen worden gewijzigd
via het menu Rijverlichting/Auto van het
touchscreen.
Wanneer er sneeuw of ijs op de
achterruit ligt of er een fietsendrager op
de trekhaak is gemonteerd, schakel de
automatische achterruitenwisser dan uit via
het configuratiemenu van de auto.
Ruitensproeier achter
► Draai de ring helemaal richting het dashboard
en houd hem in deze stand.
De ruitensproeier en ruitenwisser werken zolang
aan de ring wordt gedraaid.
Na het sproeien wordt nog een laatste wisslag
gemaakt.
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO werken de ruitenwissers
automatisch en passen ze zich aan de intensiteit
van de regenval aan.
De regendetectiefunctie gebruikt een regen-/
lichtsensor die middenboven tegen de voorruit is
geplaatst, achter de binnenspiegel.
Dek de regen-/lichtsensor niet af.
Schakel de automatische ruitenwissers
uit en zet het contact af als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de
automatische ruitenwissers tot de voorruit
volledig ontdooid is.
Inschakelen
► Duw de hendel kort omlaag.
De ruitenwissers maken één slag om het
inschakelen te bevestigen.
Dit controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en er
verschijnt een melding.
Afzetten
► Duw de hendel nog een keer kort omlaag of
zet de hendel in een andere stand ( Int.,
1 of 2).
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en er
verschijnt een melding.
Elke keer als het contact meer dan 1
minuut is afgezet, moet u de
automatische ruitenwissers opnieuw activeren
door de hendel één keer omlaag te duwen.
Storing
Bij een storing in de automatische werking
van de ruitenwissers werken deze in de
intervalstand.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
De onderhoudsstand wordt gebruikt voor het
reinigen of vervangen van de wisserbladen. De
stand kan ook bij winters weer (ijs en sneeuw)
worden gebruikt om de ruitenwisserbladen los
van de voorruit te zetten.
Voor een goede werking van de
ruitenwissers raden wij u het volgende
aan:
–
Ga er voorzichtig mee om.

88
Verlichting en zicht
– Reinig ze regelmatig met zeepsop.
– Gebruik de ruitenwissers niet om een stuk
karton tegen de voorruit te houden.
–
V
ervang ze zodra ze tekenen van slijtage
vertonen.
Voordat u een wisserblad van de voorruit
demonteert
Wanneer u de wisserhendel binnen een minuut
na het uitschakelen van het contact bedient,
gaan de wisserbladen in een verticale positie
staan.
►
U kunt vervolgens de gewenste procedure
uitvoeren of de ruitenwisserbladen vervangen.
Na het monteren van een ruitenwisserblad
voor de voorruit
► Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers
weer in de oorspronkelijke stand te zetten.
Ruitenwisserbladen
vervangen
Aan de voorzijde verwijderen/ monteren
► Voer de vervangingsprocedures voor de
ruitenwisserbladen uit vanaf de bestuurderszijde.
►
Begin met het ruitenwisserblad het verst van
u af en houd elke arm vast bij het starre gedeelte
en beweeg deze zo ver mogelijk omhoog.
Pak de ruitenwisserarmen niet vast bij de
sproeierkoppen.
Raak de ruitenwisserbladen niet aan - kans
op onherstelbare schade.
Laat de ruitenwissers niet los tijdens het
verplaatsen - kans op beschadiging van de
voorruit!
►
Reinig de voorruit met behulp van een
reinigingsmiddel voor autoruiten.
Gebruik geen waterafstotende producten
van het type "Rain X".
►
Maak het versleten wisserblad het dichtst bij
u los en verwijder het.
►
Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het
op de ruitenwisserarm.
►
Herhaal de procedure voor het andere
ruitenwisserblad.
►
Begin met het ruitenwisserblad het dichtst
bij u; houd nogmaals elke arm vast bij het starre
gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig op
de voorruit.
Verwijderen/aanbrengen
ruitenwisserblad achter
► Houd de arm vast bij het starre gedeelte en
beweeg deze zo ver mogelijk omhoog.
►
Reinig de achterruit met reinigingsmiddel
voor autoruiten.
►
Maak het versleten wisserblad los en
verwijder het.
►
Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het
op de ruitenwisserarm.
►
Houd nogmaals de arm vast bij het starre
gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig op de
achterruit.

122
Rijden
Bijzonderheden
De auto met draaiende motor op zijn
plaats houden
Trek kort aan de hendel om de auto met
draaiende motor op zijn plaats te houden.
De auto parkeren met vrijgezette
parkeerrem
Bij zeer lage temperaturen (ijs) raden wij
u af om de parkeerrem aan te trekken.
Voorkom dat de auto wegrolt door de
versnellingsbak in een versnelling te zetten
of wielblokken tegen een van de wielen te
plaatsen.
Bij een auto met een automatische
transmissie wordt stand P automatisch
geselecteerd als het contact wordt afgezet.
De wielen zijn dan geblokkeerd.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
Bij een auto met een automatische
transmissie klinkt er een geluidssignaal
als het bestuurdersportier wordt geopend
terwijl stand N is geselecteerd. Dit stopt als
het bestuurdersportier weer wordt gesloten.
Controleer voordat u de auto verlaat of
de parkeerrem is aangetrokken: de
controlelampjes voor de parkeerrem op het
instrumentenpaneel en de hendel moeten
permanent branden.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt
er een geluidssignaal en wordt er een melding
weergegeven als het bestuurdersportier wordt
geopend.
Laat kinderen nooit alleen in de auto: ze
zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.
Wanneer de auto staat geparkeerd op
een steile helling, de auto zwaar
beladen is of als een aanhanger wordt
getrokken
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
draait u de wielen naar de stoeprand toe en
schakelt u een versnelling in.
Bij een automatische transmissie draait u
de wielen naar de stoeprand toe en zet u de
transmissie in stand P.
Als er een aanhangwagen is aangekoppeld,
mag het hellingspercentage bij het parkeren
niet hoger zijn dan 12%.
Handbediende werking
Handmatig vrijzetten
Contact aan of draaiende motor:
►
T rap het rempedaal in.
►
Houd het rempedaal ingetrapt en druk kort op
de hendel.
Als het rempedaal niet is ingetrapt, wordt de parkeerrem niet vrijgezet en wordt er
een melding weergegeven.
Handmatig aantrekken
Bij stilstaande auto:
► T rek kort aan de hendel.
Het controlelampje van de hendel gaat
knipperen om het verzoek te bevestigen.
Automatische werking
Automatisch vrijzetten
Controleer eerst of de motor draait en het
bestuurdersportier is gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
► Trap het koppelingspedaal volledig
in en schakel de eerste versnelling of de
achteruitversnelling in.
►
Geef gas en laat het koppelingspedaal
opkomen.
Bij een automatische transmissie
►
T
rap het rempedaal in.
►
Selecteer stand D
, M of R.
►
Laat het rempedaal los en geef gas.
Als de rem niet automatisch wordt vrijgezet, controleer dan of de
voorportieren goed zijn gesloten.
Als de auto stilstaat met draaiende motor, trap dan niet onnodig het gaspedaal in.
De parkeerrem kan dan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de
parkeerrem automatisch aangetrokken als u
de motor afzet.
De parkeerrem wordt niet automatisch
aangetrokken als de auto afslaat of de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem
wordt ingeschakeld.
In de automatische stand kan de
parkeerrem op elk moment handmatig
met de hendel worden aangetrokken of
vrijgezet.

128
Rijden
Regeneratief remmen met het
rempedaal
Er kan ook energie worden teruggewonnen
door het rempedaal in te trappen om de
tractiebatterij gedeeltelijk op te laden; dit heeft
geen effect op het aangegeven laadniveau.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt de auto bij het wegrijden
op een helling kort (ongeveer 2 seconden) op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief onder de volgende
voorwaarden:
– De auto staat volledig stil met het rempedaal
ingedrukt.
– Er is aan bepaalde hellingcondities voldaan.
– Het bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat de Hill Start Assist in werking is.
Als iemand uit de auto moet stappen terwijl
de motor draait, trek dan de parkeerrem
handmatig aan. Controleer vervolgens of
het controlelampje van de parkeerrem en
het controlelampje P in de hendel van de
elektrische parkeerrem permanent branden.
De functie Hill Start Assist kan niet
worden uitgeschakeld. Maar als de
parkeerrem wordt aangetrokken om de auto
D/B. Automatisch vooruit rijden ( D) of
automatisch vooruit rijden met
regeneratief remmen ( B)
De transmissie schakelt zelf de juiste
versnelling in, op basis van uw rijstijl, het
wegprofiel en de belading van de auto.
Als de functie regeneratief remmen is
geactiveerd, regelt de transmissie ook
het remmen als het gaspedaal wordt
losgelaten.
Impulsselectiehendel
A. Toets P
Om de parkeerstand in te schakelen.
B.Toets Unlock
Om de transmissie te deblokkeren en, met
ingetrapt rempedaal, vanuit stand P een
andere stand te selecteren of stand R
te
selecteren.
Houd deze toets ingedrukt voordat u de
selectiehendel beweegt.
C. Controlelampjes voor de transmissiestand
(R, N, D/B)
Wanneer u de parkeerstand wilt
uitschakelen, wacht dan totdat het
controlelampje READY gaat branden.
Informatie op het
instrumentenpaneel
Wanneer het contact wordt aangezet,
wordt de status van de transmissie op het
instrumentenpaneel weergegeven:
P: parkeren.
R: achteruitversnelling.
N: neutraalstand.
D1 t/m D8: automatisch vooruit rijden.
B1 t/m B8: automatisch vooruit rijden met
regeneratief remmen geactiveerd.
Bij volledig elektrisch rijden wordt de
ingeschakelde versnelling niet aangegeven.
Bij het afzetten van het contact wordt de stand
van de transmissie nog enkele seconden
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Regeneratief remmen
De functie voor regeneratief remmen bootst
het afremmen op de motor na en laat de
auto afremmen zonder dat de bestuurder het
rempedaal hoeft in te trappen. Wanneer de
bestuurder het gaspedaal loslaat, vertraagt de
auto sneller.
De energie die wordt teruggewonnen bij het
loslaten van het gaspedaal wordt gebruikt om de
tractiebatterij gedeeltelijk op te laden.
Het gedeeltelijk opladen heeft geen
effect op het aangegeven laadniveau.
De auto gaat vertragen, maar de
remlichten gaan niet branden.
►
Beweeg de hendel vanuit stand D/B
naar
achteren om de functie in of uit te schakelen.
D op het instrumentenpaneel wordt vervangen
door B.
De status van de functie wordt niet opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
In bepaalde omstandigheden
(bijvoorbeeld volledig opgeladen
tractiebatterij of extreme temperaturen) kan
de mate van regeneratief remmen tijdelijk
worden beperkt waardoor de auto minder
sterk afremt.
De bestuurder moet goed op het verkeer
letten en waar nodig altijd onmiddellijk het
rempedaal kunnen intrappen.

129
Rijden
6Regeneratief remmen met het
rempedaal
Er kan ook energie worden teruggewonnen
door het rempedaal in te trappen om de
tractiebatterij gedeeltelijk op te laden; dit heeft
geen effect op het aangegeven laadniveau.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt de auto bij het wegrijden
op een helling kort (ongeveer 2 seconden) op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief onder de volgende
voorwaarden:
–
De auto staat volledig stil met het rempedaal
ingedrukt.
–
Er is aan bepaalde hellingcondities voldaan.
–
Het bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat de Hill Start Assist in werking is.
Als iemand uit de auto moet stappen terwijl
de motor draait, trek dan de parkeerrem
handmatig aan. Controleer vervolgens of
het controlelampje van de parkeerrem en
het controlelampje
P
in de hendel van de
elektrische parkeerrem permanent branden.
De functie Hill Start Assist kan niet
worden uitgeschakeld. Maar als de
parkeerrem wordt aangetrokken om de auto
op zijn plaats te houden, wordt de werking
van de functie onderbroken.
Werking
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden wanneer
de bestuurder het rempedaal loslaat:
–
Als de eerste versnelling of de neutraalstand
is geselecteerd bij een handgeschakelde
versnellingsbak.
–
Als stand
D of M is geselecteerd bij een
automatische transmissie.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als de
bestuurder het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing gaan deze
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met
een melding.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Rijstanden
Welke rijstanden beschikbaar zijn is afhankelijk
van de motor en uitvoering van de auto.
De rijstanden kunnen met een van de volgende
schakelaars worden geselecteerd, afhankelijk
van de uitvoering: